| |
| |
| |
Brievenbus.
I.
Aan de Redactie van den Tijdspiegel.
Met belangstelling hebben wij gelezen uw opstel over de huwelijks-aankondigingen in het Algemeen Ned. Handelsblad (zie Tijdsp. 1846 bl. 223), en in de verschillende aanvragen om weduwen en meisjes een sprekend teeken des Tijds herkend. Het verwondere u niet, dat ook wij tot de papageno's behooren, die dit middel hebben beproefd, om tot een gewenscht huwelijk te geraken. Met welk een' uitslag, zal het bijgevoegde pakje briefjes der respectieve dames u leeren. Wij nemen de vrijheid dezelve ter plaatsing in uw Tijdschrift aan te bieden, ten einde het publiek zich moge overtuigen, welke waarde aan dergelijke aanvragen kan gehecht worden. De veranderde namen waarborgen voor ‘de stiptste geheimhouding,’ en niemand der geïnteresseerden in deze huwelijkszaak zal zich
| |
| |
beleedigd of gecompromitteerd gevoelen, wanneer wij de correspondentie tot algemeene leering en stichting thans wereldkundig maken. Natuurlijk wenscht de aanvrager mede onbekend te blijven. - Genoegzaam wordt de Redactie van den Tijdspiegel, wiens geestige, vernuftige, somtijds wel wat scherpe opstellen onze aandacht reeds langen tijd opwekten, ingelicht, wanneer wij verklaren te behooren tot den stand van fatsoenlijk burger, - Nederlandsch burger, met alle voorregten en lasten daaraan verbonden. - In het begin dezes jaars hebben wij, na rijp beraad, de volgende annonce in het Handelsblad laten plaatsen:
‘Een jongman van omstreeks 25 jaren, van fatsoenlijke afkomst en een gunstig voorkomen, daarenboven niet onbemiddeld, en eene winstgevende nering drijvende, wenscht door dezen thans gebruikelijken weg met eene weduwe of meisje, niet beneden de 20, en niet boven de 35 jaren in nadere kennis te komen, ten einde tot eene duurzame en gelukkige echtverbindtenis te kunnen overgaan. Men zal meer zien op deugdzame beginselen, dan wel op uiterlijke schoonheid, hoewel dit laatste vereischte niet geheel onverschillig is. Wanneer de bedoelde persoon zelve eenige middelen bezit, of kan aanbrengen, ware dit des te beter. Men belooft voorts de stiptste geheimhouding, en verzoekt de brieven franco te adresseren bureau Handelsblad, onder lett. X.’
Wij begaven ons, na verloop van ruim drie weken,
| |
| |
ter bestemder plaatse, door eene zeer verschoonbare nieuwsgierigheid geprikkeld, om ons te overtuigen, in hoeverre onze welgemeende poging was geslaagd. De nevensgaande brieven en briefjes werden ons aan het bureau overhandigd, en wij achten het, wegens derzelver verschillenden inhoud en strekking, van onzen pligt, door middel van uw geacht Tijdschrift den uitslag bekend te maken, tot waarschuwing voor een ieder, die in deze of dergelijke zaken belang stelt. Wij onthouden ons billijkerwijze van alle op- of aanmerkingen, en laten die over aan de Redactie, of aan de lezers van den Tijdspiegel.
N.N.
| |
No. 1.
Mijnheer!
Ik voel mij, hoewel met schroom, toch gevrijmoedigd, op uwe annonce (zie Handelsbl.) spoedig te antwoorden, verzekerd van uwe bescheidenheid. - Hoewel de inlichtingen aangaande mijne persoon UEd. nader door andere personen zullen gegeven worden, meen ik deze gelegenheid niet te mogen laten voorbijgaan om mij aan te bevelen, en ten minste zoo veel schriftelijk op te geven, als UEd. vooreerst behoeft te weten. Ik heb den ouderdom van 29 jaren bereikt, en ben gezond en opgeruimd van gestel, regt van lijf en leden, en - ik mag dit niet verzwijgen - reeds verschillende aanzoeken tot een
| |
| |
deftig huwelijk heb ik afgeslagen, omdat ik vermeende, dat de regte man voor mij nog niet gekomen was. Uwe zoo bescheidene en uitnoodigende aanvrage kwam mij dus zoo geschikt voor, dat ik dadelijk de pen heb opgevat, om dezelve te beantwoorden. Mijne betrekking in de maatschappij staat in verband tot de uiterlijke kleeding, daar ik sedert bijna tien jaren met het opmaken van mutsen, en wel voor zeer voorname lieden op de Heeren- en Keizersgracht (Hier volgen de namen, die doorgeschrapt waren. - de Red.) werkzaam ben, en tot groot genoegen der dames, ook der gouvernantes en kameniers, bij welke UEd., des verkiezende, hier en daar, de beste getuigenissen aangaande mijne bekwaamheid kunt bekomen. - Deze broodwinning laat intusschen veel te wenschen over, en het gedurig loopen, vooral des avonds, en wel door drukke buurten, en vooral als men er niet geheel onaardig uitziet, heeft zijne bezwaren. - Wat mijne deugdzame beginselen betreft, durf ik mij op mijne buren en overburen beroepen, vooral op jufvrouw jansje, die naast mij een kamertje heeft, en gewoonlijk mij vergezelt, als ik des avonds de opgemaakte mutsen moet wegbrengen. - Wat het geld aangaat, zoo zal ‘de winstgevende nering’ waar UEd. van schrijft, mijne geringe inkomsten wel dubbel opwegen. Ik acht het onnoodig, om hier vooreerst meer bij te voegen, en zie met verlangen uit naar het oogenblik van onze persoonlijke kennismaking, waarvan ik echter gaarne een paar dagen te voren verwittigd was, om redenen, ook reeds hier boven vermeld, en dat ik des avonds
| |
| |
dikwerf van huis ben. - Tot teeken van mijn vertrouwen noem ik hieronder mijne woonplaats, en heb de eer mij te noemen, met alle achting,
Mijnheer,
UEd. zeer dienstw. dienaresse,
anna petronella.....
(Adres: tweede Leidsche dwarsstraat, te Amsterdam, den trap op, het derde achterkamertje no.....).
NB. UEd. gelieve tweemaal te schellen, en dan maar te vragen naar de jonge jufvrouw pietje, en maar direct boven te komen.
| |
No. 2.
WelEdel Heer!
Met eenen inwendigen angst, aan mijn teeder geslacht eigen, zet ik mij in mijn stil vertrek neder, verwijderd van het gewoel der wereld, om UWelEd. eerstelijk te melden, dat ik tot in het binnenste van mijn hart getroffen ben door Uwe zoo kuische, zoo vriendelijke, zoo bemoedigende aanvrage. Ja, mijnheer! het was mij, toen ik dezelve las, alsof dezelve bepaaldelijk tot mij, tot mij alleen gerigt was, en ik kan dat denkbeeld tot heden toe nog niet vaarwel zeggen. Maar! hoe zal ik mijne vrouwelijke schroomvalligheid, het sieraad mijner sekse, kunnen verloochenen, om u datgene mede te deelen, wat toch, ik beken dit met de hand op mijn kloppend hart, UWelEd. bekend moet worden,
| |
| |
eer wij tot het gewigtig oogenblik eener nadere kennismaking kunnen komen. - O mijnheer! waarde, reeds door mij hooggeschatte onbekende! de toon uwer aanvrage waarborgt mij, dat uiterlijk schoon bij iemand van uwe edele denkwijze, verre, zeer verre achterstaat bij meer degelijke, inwendige eigenschappen, welke hart en verstand versieren. - Ik ben reeds, en misschien zal dit bij UWelEd., den gevoeligen man, eene aanbeveling zijn, den rijperen leeftijd ongevoelig genaderd, - de eerste begoochelingen der jeugd zijn voorbij, maar des te teederder is mijn hart, des te warmer mijn gevoel, des te meer gevestigd mijne beginselen. - Reeds zeer nabij den schoonen leeftijd, waar men 40 jaren vol lief en leed telt, heb ik de wereld, en ook uw edel geslacht, waardige mannen! leeren kennen. Thans, ja, ik gevoel dit weder aan mijn hart, thans is de tijd voor mij gekomen, om eenen braven man door een gezegend huwelijk gelukkig te maken. - Uiterlijke bekoorlijkheden, ik herhale dit, zijn mij in geringe mate toegedeeld, - ja, ik ben mijner eigene zielswaarde genoeg bewust, om niet te blozen, wanneer ik UWelEd. niet verberg, dat ik eenigzins gebrekkig ben, en door gedurige studie en verzwakt gezigt het nuttige kunstwerktuig tot herstel van verzwakte oogen niet ontberen kan; maar toch zegt mijn hart mij, dat UWelEd. dat alles als bijzaak beschouwt, en veel meer, oneindig meer op kundigheden ziet, die blijven, en eene vrouw, gelijk ik reeds aanmerkte, meer versieren dan eene uiterlijke bekoorlijke gestalte. - Sedert
| |
| |
21 jaren ben ik, als secondante, op eene jonge jufvrouwenschool geplaatst, en mag mijzelve, dit zegt mij mijn hart, als eene ware moeder der kweekelingen beschouwen. - De gronden der taalkennis, der geografie, de eerste beginselen der toonkunst, en bovenal de vrouwelijke handwerken, waaronder ook het wollennaaijen behoort, zijn mij geheel eigen, en, dit zegt mij mijn hart, misschien zouden deze hoedanigheden ruim opwegen tegen het gemis van uiterlijk schoon, en in later tijd, bij een gelukkig en gezegend huwelijk, de aanleiding kunnen worden van een hooger heil voor de lieve kinderen, dan eeniglijk het bezit van vergankelijk schoon. - UWelEd. heeft, hoop ik, mij verstaan. Vrouwelijke kieschheid op mijne jaren, het sieraad van mijn geslacht, verbiedt mij om hier iets meer bij te voegen. - Moge de hand, die alles beschikt, ons eens nader vereenigen; want, dit zegt mij mijn hart, zonder reden heeft uwe aanvrage zulk eenen diepen indruk niet op mijn hart gemaakt.
Ontvang, onbekende, edele, weldenkende man! de verzekering mijner gevestigde hoogachting, waarmede ik de eer heb mij te onderteekenen,
WelEdel Heer!
UWelEdel. zeer ootmoedige dienaresse,
charlotte catharina....
Adres: in het kostschool te F. - Brieven franco.
NB. Mijn hart zegt mij, dat de zinsnede in betrekking tot de geldmiddelen, welke van mijne zijde zouden verwacht kunnen worden, door de inwendige eigenschappen en verkregene kunde duizendwerf worden vergoed.
| |
| |
| |
No. 3.
Mijnheer!
Ik houde eens voor altijd niet van veel omslag en gepraat, en spreek en schrijf maar zóó, als mij dat voor de mont komt. - Ik heb met belangstelling uwe atvertensie in de kourand geleezen, en mij dunkt, UEd. zijt een kordaad manspersoon, en ik, ik mag het van mij zelf wel zeggen, ben eene kordaadte vrouw, wel niet heel geleerd, of uit de hooge werelt afkomstig, maar ik heb, als het er al eens op aankomt, hande en mont tot mijn dienst. Sedert elf maanden heb ik mijn tweeden man, een brave bakker, die heel wat klanten hadt, en best brood bakte voor de lui, alweer verlooren, - maar we hielde een mooi stuivertjen over, en ik heb de bakkerij met een knappe meester, piet v.d..... aangehouden, en de neering blijfd heel goed. - UEd. schrijft ook in de atvertensie van ‘een winstgevende nering drijvende,’ daarom dacht ik, 't moet er maar eens op los - wie weet, of die man van het Handelsblad nou niet eindelijk de regte jozef zou zijn voor mijn, althans net zoo goet als mijne twee zalige mannen, waarvan de eerste toch wat minder was dan de tweede, want dat was een regte goeje vent, wel wat kalfachtig - maar hij bakte best brood, vooral plaatbrood. - Als UEd. dus zinnigheid en senie heeft, om met de weduwe G... geb. B.... nader kennis te maken, dan ben ik daartoe bereit, als ik maar mag wete, wanneer of het UEd.
| |
| |
confiëerd, om mij te komen zien. - Ik hout niet van al die leuterpraadjes over en weêr. De zaak moed gaauw geklonke. - Vooral verlang ik te wete, wat de broodwinning of nering UEd. per maant opbrengd, dan kunne we botje bij botje leggen. - Ik ben pas 28 jaren oud, en ben zoo gesont als een vis, en sterk als een paart. - Ik hoop dat de bakkerij en de klanten UEd. zulle aanstaan. - Ik zal wel nader op deze brief rapport hooren; voor UEd. die ook soo heel jong niet meer zijt, is eene weduwe ook al beter, als een meisje, dat nog van niets af weet, en zich al heel wat in de kop zet.
Ik noem mij met alle achting,
Mijnheer,
Uwés dienaresse
geertje johanna....
Adres: .... steeg te Rotterdam.
| |
No. 4.
Waardige Onbekende!
Ja! langen tijd heb ik geaarzeld, om mij schriftelijk aan U te wenden, zonder mijnen naam te compromitteren, zonder mijn geslacht te declineren, - doch eene geheime impulsie drijft mij aan, om, onder verband der allerstiptste geheimhouding, mij nader als te ontsluijeren, en voor UEd. te demaskeren. - Alleen de wensch om uw geluk te bevorderen drijft mij tot eenen stap, dien ik anders met horreur zoude verwer- | |
| |
pen. - Mijne levensgeschiedenis is eene aaneenschakeling van romantische voorvallen, en ik verbeeld mij, dat eene gelukkige echtverbindtenis met eenen braven man de ontknooping volledig zoude maken. Vergeef het mij, waardige onbekende! wanneer ik niet alles schriftelijk kan mededeelen, 't geen ik UEd. eens later in vertrouwelijke oogenblikken zal kunnen openbaren; de charme der verborgenheid moge ook hier haar effect maken. Ik heb veel zonderlinge avonturen beleefd, en, zonder die alle te willen dechiffreren, ben thans als huishoudster bij een vrij bejaard ambtenaar op pensioen geplaatst, alwaar ik het geheele huishouden bestuur, en mij, daar ik met mijnen tijdelijken heer en vriend op den meest gewenschten voet verkeer, niets te wenschen overblijft, dan een meer gevestigd levensgeluk, en eenig vooruitzigt om mij verder in de wereld te pousseren. Uwe winstgevende nering trok derhalve bovenal mijne aandacht, en daar ik vermoede, dat UEd. tot den deftigen burgerstand behoort, vermeen ik door mijne veelzijdige cultuur, en kennis van vele zaken, bovenal van het mannelijk hart en karakter, niet geheel ongeschikt om aan uwe zijde te paraisseren. Wat mijn uiterlijk voorkomen betreft, durf ik, uit ondervinding van vroegere en latere jaren, mij wel verzekerd houden, dat het voorregt om in de wereld zich te releveren, mij genoegzaam is toebedeeld, en ik genoeg indruk make. Mijne jaren, die nog beneden de dertig zijn, waarborgen tevens voor een vrolijk en opgeruimd onderhoud. Over de deugdzame beginselen zal ik, des
verkiezende, nader met UEd.
| |
| |
besoigneren, wanneer deze zaak UEd. van zooveel belang toeschijnt. Mijn geldelijk vermogen is niet zeer aanzienlijk, daar de gedurige uitgaven voor eene fashionabele en elegante kleeding en toilet aanzienlijke sommen vereischen. Ik durf mij ongemeen veel satisfactie beloven van eene nadere kennismaking, welke ik UEd. verzoek niet uit te stellen, daar ik thans andere vues heb, welke ik echter, om eene gelukkige echtverbindtenis met UEd., waardige onbekende! wel zoude willen sacrifiëren. - Welnu, haast u het geluk te bevestigen eener u nog onbekende, maar reeds toegenegene vriendin, die de eer heeft zich te noemen, met alle achting,
UEd. dienstw. dienares
amalia constantia....
Adres: in den Haag, Hoogstraat, boven no.....
| |
No. 5.
WelEdel Heer, onbekende Vriend!
Vreemd zijn de beschikkingen des Hemels, en onverwacht de raven, die aan den propheet in de woestijn het dagelijksch brood bragten. Zoude het dan aan mij, eene stille weduwe, toegelegd zijn om in UEd., volgens uwe mij belangstelling inboezemende advertentie, den man mijner keuze te vinden; want zonder hoogere beschikking bleef mijn oog en mijn hart niet als geboeid aan uwe aanvrage? Daar wij allen de lei- | |
| |
ding der meest onbegrensde wijsheid genieten, vind ik mij verpligt, om aan eene geheime aandrift te voldoen, en UEd. nader bekend te maken met mijne persoon, beginselen en omstandigheden. - Ik ben, gedurende acht jaren, zeer gelukkig gehuwd geweest met eenen waardigen schoolmeester op het platte land, die mij zeven lieve kinderen heeft nagelaten, welke allen, Goddank! nog in leven zijn, gezond, frisch, en reeds bekend met de eerste beginselen der wetenschap. De onverbiddelijke tering heeft mijn' werkzamen echtgenoot uit mijne liefdearmen weggerukt, en de Heer heeft mij daardoor zeer zwaar beproefd, maar alles tot heil mijner ziel; want mijn echtgenoot was immers slechts geleend goed? Gedurende een geheel jaar heb ik hem opregt betreurd, maar ik gevoel thans de verpligting om voor mijne lieve kinderen te zorgen, en dezelve als in de armen van een' tweeden vader te voeren, die ze met liefde opneemt. Waarom zoude, naar hoogere beschikking, UEd. niet degene zijn, die aan dezen wensch voldoen kon? Ik ben gansch niet ongenegen, om voor de tweede maal in het huwelijksbootje te stappen, en ook deze belangrijke zaak weder met en in den Heere te beginnen. Bovenal werd ik door uwe aanvrage geroerd, daar UEd. schrijft van ‘deugdzame beginselen’, waaronder ik bepaaldelijk versta: godsdienstige, en wel Gereformeerde beginselen, want UEd., niet meldende tot welk kerkgenootschap behoorende, koester ik de geheime en zalige hoop, dat UEd. lidmaat is der heerschende en oud-Gereformeerde kerk, welke ik mede, en wel,
volgens al de
| |
| |
stellingen van den Heidelbergschen Catechismus, ben toegedaan. Mogt UEd. tot een der andere Protestantsche kerkgenootschappen behooren, of wel, wat de Hemel verhoede, tot de Katholieken, dan zoude daardoor eene groote belemmering in eene mogelijke, vooral voor mijne kinderen zeer gewenschte, verbindtenis, ontstaan. - Mijn waarde overledene, nu sedert een groot jaar zalige, echtgenoot, was vast in den geloove der vaderen, en heeft, als voorzanger en lid zijner gemeente, door veelvuldige afzonderlijke oefeningen in onze woning, den zuurdeesem der ongeloovigen, ook onder ons midden, krachtig tegengewerkt. Ik eindig met de verzekering, dat ik geloof, dat ons beider lot nu reeds is voorverordineerd, en ons toekomend huwelijk misschien reeds in de hemelen gesloten. - Ik beveel mij, WelEdel Heer, in uw vriendelijk aandenken, tevens mijne zeven lieve kleine kinderen. Na heilbede heb ik de eer mij te noemen,
WelEdel Heer,
UEd. zeer ootmoedige Dienaresse
margaretha elisabeth f.....
weduwe van wijlen arend klaas g.... in leven schoolmeester te O...
Adres enz. enz.
NB. Daar ik reeds meerder aanzoek in de laatste dagen heb gekregen, neem ik de vrijheid UEd. te verzoeken, de zaak zoo veel mogelijk te bespoedigen, alles echter onder afwachting van den zegen van boven.
Naschrift. De Redactie van den Tijdspiegel heeft,
| |
| |
blijkens de mededeeling der bovenstaande brieven, van de vrijheid gebruik gemaakt, welke de Heer N.N. haar vergund heeft, en wenscht, als ZEd. dit goedvindt, de overige brieven der respectieve dames en vrouwen-dames vooreerst te bewaren, om daar later een dergelijk gebruik van te maken. Zij laat het oordeel over deze belangrijke acta van onzen Tijd aan den lezer en aan de lezeres over, met het volle vertrouwen, dat dezelve beschouwd kunnen worden als eene bijdrage tot het vrouwelijk hart, en niet minder tot de kennis van den Tijdgeest, die zich hiermede onbewimpeld genoeg ontsluijert.
| |
II.
Aan de Redactie van de Tijdspiegel
Den Heer
Drukker Furi
pp 6 Mei 1846.
in 's Gravenhage.
Mijnheer de Redacteur!
Naar het lezen der stellingen van prof. hengstenberg, voorkomende in de Tijdspiegel voor April jl., hadden we eene bedenking, ze is, ‘zouden wij de Almachtige, die eene wereld schiep, die zeide, dáár zij licht en dáár was licht! niet ondergeschikt maken aan ons kortzigtig oordeel, wat al en wat niet zoude
| |
| |
kunnen, als wij het voor onmogelijk hielden dat een Ezel sprak? als wij de christus Gods, nadat de schare had uitgeroepen: wie zal dan zalig worden? hooren zeggen, bij de menschen is het onmogelijk maar bij God zijn alle dingen mogelijk, luc. XVIII, vs. 26 en 27, dan krijgen wij tog wel de indruk als we in verband dit Hoofdstuk naarlezen, dat hetgeen, na menschelijk oordeel, niet mogelijk is, dit daarom nog niet onmogelijk is bij God! omdat wij geen Ezels hebben hooren spreken en geen zonnen of maanen zien stilstaan, wie is de vermetele die het zoude durven wagen om te stellen, dit is niet mogelijk! de gehele openbaring Gods is vol, van voor het menschelijk oordeel, niet te verklaren en overeen te brengen leeringen, hoe zult gij 's menschen verantwoordelijkheid met Gods alwetenheid, liever voorwetenschap over een brengen? het Arminianismus heeft veel gesproken van eenen vrijen wil, maar bedenkt men niet, als men daardoor zoude willen verstaan, de Mensch kan, na keus het goede of het kwade kiezen, dat we ons dan na de H.S. de Mensch zoo voorstellen, als hij uit de hand zijns makers kwam, na de overtreding, was hij toch niet meer dezelfde mensch! en volgens het systeem van kalvijn doorredeneerende, wordt dan de mensch niet voorgesteld als een Machine en de Almachtige als een oosters despoot? beide, is echter stellig niet waar. Geeft ons het N.T. niet deze Twéé, tegen elkander aandruissende denkbeelden, de mensch kan willen en niet willen, de nieuwe Theologie steld de mensch te hoog, de oude te laag,
| |
| |
wat is waarheid? Zoo als de stellingen van prof. hengstenberg dáár staan noemen wij ze niet gelukkig, maar de Tijdspiegel bevorderd de Neologie met ze op die wijs aan te bieden; we hebben eens drie opvolgende preken over de Historie van bileam gehoord, en dat van een Zeer geleerd Predikant die niet tot de orthodoxe Gereformeerde Leeraren wierd gerekend. Wij noemen die Predikant, l. valk te Leeuwarden, ten einde men ons te beter zoude kunnen beoordeelen als geen tweeden hengstenberg intezende, en deze predikant betoogde, onzes inziens, bondig, dat die Ezel, wél degelijk gesproken heeft; en we rade de inzender over de onderhavige aangelegenheid (zoo het ZEd. te doen is om de waarheid) zich tot dezen predikant eens te wenden, dan zoude hij welligt overtuigd worden dat er veel tedere stukken in de H.S. zijn die niet behoren los weg beoordeeld en met eene ruwe hand aangetast te worden. de Tijdspiegel heeft meer lust tot spotten als tot bewijzen dit zagen wij dikwerf in zijne glosses bv op de voormalige Mennisten Predikant de liefde. niemand, nog Prof muller nog Do boeke, (die er in den beginne plan op had maar de man was er niet toe in staat) heeft het geschrift Gevaar Gevaar en geen Vrede van die predikant nog wederlegd, men kan niet, want het zegt de waarheid! de Twéé dweepachtige brieven van afgescheidenen waren laf, tast zoo ge het kund de Reformatie aan; scholte is geen dweeper, maar dat doed men niet - wij hebben niet wille frankeren, wij wilden
| |
| |
zien of men onpartijdig genoeg zoude zijn deze brief te plaatsen mog Dit gebeuren, wij zoude naderhand mogelijk wel iets kunnen geven.
De Hoogachtende
Dienaar der Redactie.
N.N.
Utrecht 6 Mei 1846.
Sub roza.
Daar niemand zich zelve gaarne bevecht, of het moest een Kristen in den waren zin des woords zijn, zoo gelove we niet dat de Tijdspiegel onze brief zal plaatsen. We zegge dit ten einde men ons niet voor stapel zot zoude houde, een beetje zot, zie dat verwagten wij stellig, want de Nieuwmodische Theologie redeneerd en geloofd niet eeve als de oudmodische alles verketterde wat niet in haar systeem sloot.
Vale sis memor mei.
| |
Antwoord op bovenstaanden.
WelEdel zeer geleerd Heer!
Met opregte belangstelling hebben wij, die met het beantwoorden der ingezondene brieven belast zijn, uwe regelen ontvangen, en vonden, dit strekke ten blijke onzer onpartijdigheid, geen bezwaar om dezelve openlijk mede te deelen, ook wegens den eigenaardigen, vertrouwelijken toon, de bijzondere spelling, en den Christelijken geest, daarin heerschende. Het
| |
| |
vooruitzigt, ons geopend, om door de plaatsing van uwen brief, naderhand mogelijk ‘nog iets te kunnen en te willen geven,’ maakte het ons in zekeren zin tot onvoorwaardelijken pligt, om uwe altoos welgemeende voorstellingen van hoogstbelangrijke zaken aan het algemeen oordeel te onderwerpen. Wij pogen in ons Tijdschrift, hoewel steeds als vrienden van licht en waarheid, geheel afgescheiden van menschelijke of kerkelijke bepalingen, voor ieder onze brievenbus open te zetten, en vreezen geenszins afkeurende of minder streelende bewoordingen. Met een zeker welgevallen erkennen wij, WelEdel zeer geleerd Heer! uwe belangstelling in de waarheden der geopenbaarde godsdienst, en wenschen slechts enkele bedenkingen mede te deelen, of vragen in het midden te brengen, om daardoor, volgens uwe vriendelijke en heusche belofte, eene nadere briefwisseling voor te bereiden, welke voor de meer ernstig gezinde lezers van ons Tijdschrift niet van alle belang zal ontbloot zijn.
Uwe opmerking: dat alles, wat volgens, of na menschelijk oordeel niet mogelijk is, daarom niet onmogelijk is bij God, geven wij UWelEd. gaarne toe; hoewel het verband, waarin de aangevoerde plaats luc. XVIII:26 en 27 staat, welligt niet geheel in dien zin te verklaren is, welken UWelEd. daaraan hecht. Gelief slechts de voorafgaande negen verzen opmerkzaam na te lezen, het zal UWelEd. blijken, dat hier slechts gesproken wordt van de mogelijkheid om, onaangezien de bezwaren van den aardschen rijkdom, de zaligheid te verkrijgen. UWelEd. is een veel
| |
| |
te scherpzinnig uitlegkundige, om deze uitspraak des Heeren in verband te brengen met het spreken van ezels, zoo als de geschiedenis van bileam dezelve voorstelt. UWelEd. is te juist van oordeel, om alleen een enkel gezegde van den Heer uit het noodzakelijk verband los te maken, en op die wijze, zeker zeer onoordeelkundig, een bewijs te leveren, dat door eene gewaarborgde uitlegging wordt tegengesproken en verworpen.
Wij stemmen het UEd. mede toe, dat ‘wij geene Ezels hebben hooren spreken, en geene zonnen of manen zien stil staan,’ maar de mogelijkheid, of vervolgens, de zekerheid van dergelijke zaken, wordt niet bewezen daardoor, dat ‘de geheele Openbaring vol is van voor het menschelijk oordeel niet te verklaren en overeen te brengen leeringen.’ Daaruit volgt, naar gezonde redeneerkunde, alleen dit, dat wij daarover ons menschelijk oordeel bedachtzaam opschorten, en wachten, totdat ons dergelijke zaken worden verklaard en opgehelderd, zonder dezelve alleen uit de bekrompenheid van ons menschelijk oordeel te willen verklaren.
Wij stemmen het UWelEd. echter niet toe, dat al de stellingen van kalvijn volstrekt en letterlijk in den Bijbel worden teruggevonden. De brave, en zeer geleerde, en zeer gestrenge man heeft veeleer, door uiterst naauwkeurige gevolgtrekkingen, het befaamde leerstuk der praedestinatie uit de brieven van paulus trachten te demonstreren, en het is UWelEd., als een zeer geleerd man, niet onbekend, hoe scherp en
| |
| |
krachtig hij daarover is bestreden, en met welke harde woorden onze puikdichter joost v.d. vondel, vóór zijnen terugkeer tot de Katholieke kerk, den geleerden Zwitser in het decretum horribile eene dichterlijke les heeft gelezen. - Juist is daarentegen Uwe opmerking, dat het N.T. ons ten dezen opzigte ‘twee tegen elkander aandruissende denkbeelden geeft.’ Hierdoor echter is UWelEd. reeds, zonder dit te weten en te willen, zelf een Neoloog geworden, die zulk eene gewaagde stelling openlijk aan ons durft schrijven, want dan moet UWelEd. ook, opdat de kwade reuk der Neologie niet op UWelEd. toepasselijk worde, ons aanduiden, hoedanig deze twee strijdende denkbeelden vereenigbaar zijn. Wij verzoeken UWelEd. ernstig, ons ten dien aanzien gerust te willen stellen, want niet gaarne zouden wij eenen man als UWelEd., op eene gevaarlijke inconsequentie betrappen.
Wij erkennen al verder met UWelEd., dat het eene zeer gewigtige onderneming is geweest van den Leeuwaarder predikant, om drie aaneengeschakelde predikatien te houden over den Ezel bileam's, en zeer gaarne zouden wij, en vooral de lezers van den Tijdspiegel, de bondige en onwederlegbare bewijzen hooren aanvoeren, op welke wijze, met welke bewoordingen, en met welk bijzonder spraakorgaan, het zoo befaamde gedierte deszelfs gedachten en besluiten en overwegingen zal hebben kennelijk gemaakt. UEd. zult wel opgemerkt hebben, dat de ons onbekende steller in de ‘Evangelische Kirchen - Zeitung,’
| |
| |
zich op prof. hengstenberg beroepende, eenigzins van de letterlijke opvatting dreigt af te wijken.
Wij stemmen het UWelEdele alweder niet toe, dat de redactie van den Tijdspiegel, in betrekking tot den voormaligen Mennisten-predikant de liefde, zich op de eene of andere wijze heeft vergrepen door bespotting. De toelichting van het geschrift ‘gevaar! gevaar! en geen vrede!’ (zie Tijdsp. 1844, bl 225) moge eenigzins scherp geweest zijn, zij was daarom niet minder waar. - Het zal UWelEd. misschien wel bekend zijn, welk eene rol de predikant de liefde, sedert de uitgave, in de Christelijke kerk gespeeld heeft, en wat er al om en in Zutphen, zoowel bij dag als bij nacht, zoowel te water als te land, is voorgevallen. - Wij kunnen er ons vooreerst nog niet mede inlaten. - Maar dat de zeer geleerde en achtenswaardige Heeren muller en boeke, te Amsterdam, in den beginne plan hadden, om den afgevallen Zutphenschen prediker te wederleggen, is nog te bewijzen, tenzij UEd. dienaangaande meer stellige berigten hebt ingewonnen, dan wij. - ‘Dat de man (welke man? de Heer muller, of de Heer boeke?) er niet toe in staat was,’ kunnen wij UEd. niet geheel toegeven. Wij kennen uit onzen eersten Latijnschen tijd een wonderlijk versje, dat wel niet zeer mooi klinkt, maar misschien hier toepasselijk zoude kunnen gemaakt worden. - Wij zullen ons wel wachten om hetzelve te vertalen.
‘Hoc scio pro certo, quod si cum stercore certo,
Vinco seu vincor, semper ego maculor.’
waarbij UEd., des verkiezende, de Sinnebeelden van
| |
| |
vader cats kunt vergelijken; wij bedoelen de uitgave, met platen versierd, in quarto, alwaar een man of held, met woedende gebaren staat te vechten tegen een zeker klein en onwaardig voorwerp op den grond, hetgeen wij, euphoniae causà, bij den regten naam niet wagen te noemen.
UEd. schrijft maar zoo rond en glad weg: ‘tast, zoo ge het kund, de Reformatie (het Tijdschrift) aan, scholte is geen dweeper!’ Wie zegt dan, waarde Heer! dat de Heer scholte - ons wijders volstrekt onbekend, - een dweeper zoude zijn. Misschien is ZEd., aan het hoofd der Reformatie staande, juist de man, om de orthodoxe gereformeerde kerk in hare oude regten te herstellen, en wanneer uwe medewerking, en die van den predikant de liefde, daartoe iets kunnen bijdragen, wij zullen er ons immers billijkerwijze over kunnen verheugen? Ziedaar ons antwoord, even onbewimpeld als uw brief, aan het publiek aangeboden. Hebben wij onszelven, zoo als UEd. zegt, ‘daarin bevochten’ dan zijn wij, volgens uwe gevolgtrekking, ‘Kristenen in den waren zin des woords.’ Wij houden UEd. ten laatste volstrekt niet voor ‘stapel zot,’ zelfs niet voor ‘een beetje zot.’ Goede hemel! Hoe komt UEd. op zulk eenen inval? Wij verzoeken UEd. ernstig om eenigzins betere gedachten van uwe inzigten en talenten te hebben.
Wij bevelen ons in uw vriendschappelijk aandenken, en teekenen ons:
De Redactie van den Tijdspiegel.
|
|