| |
| |
| |
Don Quichotterie.
I.
De helden.
Er is een naam, welke, om met den dichter te spreken, ‘boven 't eeuwgegolf blijft drijven;’ een naam, dien de oude saturnus vruchteloos poogt te vernietigen, en waaraan vele dierbare herinneringen gehecht zijn. - Niet van eenen beruchten overwinnaar, niet van eenen alles doorzoekenden wijsgeer, niet van een' virtuoos, maar van hem, die al deze voortreffelijkheden van held, wijsgeer, en virtuoos in zich vereenigde, en, uit het brein van eenen echten humorist voortgekomen, is blijven leven van de zestiende tot aan de negentiende eeuw. - De naam van den eenigen Don quichot is eigendom geworden der beschaafde, der letterkundige wereld, zonder dat men denzelven met moeite en inspanning aan den vernielenden Tijdgeest behoeft te ontworstelen. Onder de weinige onvergetelijken van ons geslacht behoort
| |
| |
immers ook de ridderlijke Spanjaard, wiens geheel psychologisch bestaan met zooveel wonderbare kunst is ontwikkeld, dat elke eeuw hem, in gewijzigde vormen, terugvindt. Don quichot is de eigenlijke, de ware Urmensch, zoo als de Duitsche wijsgeeren zich taalkundig juist uitdrukken. - Wij zouden, indien de banvloek onzer linguisten ons niet dadelijk verpletterde, hem dienen te noemen: den oir-mensch, volgens taal-analogie met oir-konde, oor-zaak enz., enz. - Zonderling! dat de groteske, de overdrevene gedaante van den chevalier de la triste figure zoo diep uit het menschelijk leven zelve is opgehaald, hier en daar naar het groote model der algemeene menschelijke dwaasheid zoo naauwkeurig is gedaguerreotypeerd, dat men den ouden ridder telkens weder begroet, waaruit schijnt te volgen, dat de held van Mancha, met plato, hegel, en anderen, tot de onsterfelijken onder de sterfelijken behoort. 't Is voor eenen schrijver ongemeen veel gewonnen, wanneer zijn hoofdsujet, zijn ideaal, tragisch of komisch, tot een spreekwoord bij al de natiën en tongen geworden is; daaruit blijkt dat de auteur zijn individu als aan de natuur zelve heeft ontleend, en daardoor geene vrees behoeft te koesteren, om benevens het kind zijner fantazy, weder vergeten te worden. Cervantes staat op de schouders van zijnen Don quichot, en overziet de woelende, de rijzende, en zinkende wereld aan zijne voeten. Voor den meer geestrijken en aandachtigen lezer der oude Spaansche quasi-geschiedenis zullen deze opmerkingen misschien eenige waarde
| |
| |
hebben. Zij, die het boek alleen ter hand namen om te lagchen, of de dikwerf platte kwinkslagen van den schildknaap, later gouverneur van Barataria, te herlezen.... voor hen is het boek niet geschreven. Wij wenschen intusschen geenszins eene onnoodige lofrede op den befaamden dolenden ridder te schrijven, maar eenige overdenkingen en meditatiën mede te deelen over de Don quichotten van onzen tijd, als eene in het oog vallende straalbreking van den Tijdgeest, die zich in het scheppen van individu's steeds gelijk blijft, en den ouden regel van salomo tamelijk onwederlegbaar bevestigt: ‘dat er niets nieuws onder de zon geschiedt.’ Wij bepalen ons bij zekere hoofdstukken, omdat wij die orde in vele geschriften, vooral romans, ontdekken, en de hoofdstukken, kort en bondig voorgesteld, den lezer telkens eene verademing schenken, en zijne leesgierigheid weder opwekken, gelijk ons is gebleken uit den wandelenden Jood van den tijdelijk onsterfelijken eugène sue. Wij nemen dus dadelijk in nadere beschouwing:
| |
De helden.
Niemand ontkenne, dat elk tijdperk, ook het onze, overvloed van helden heeft. Wij verstaan daaronder die soort van brave lieden, welke, met vasten wil en moedigen geest, een groot en heerlijk doel bereiken, en door de meeste beletselen en hinderpalen niet afgeschrikt, maar aangevuurd, zich meer en meer in hunne heldengrootheid ontwikkelen. - Daarom
| |
| |
spreekt de geschiedenis, als met luider stemme, van held achilles, held alexander, held napoleon, en niet minder van den held Don quichot. Sommige geschiedschrijvers, die zich den naam van meer kritische, dat is: opbouwende en afbrekende, hebben aangematigd, toonden in elk tijdvak, bij een bijzonder volk, een zoogenaamd heldentijdperk aan; b.v. bij de Joden, ten tijde der Regters; bij de Grieken, ten tijde van den Trojaanschen krijg; bij de latere Joden ten tijde der Makkabeën; bij onze landgenooten ten tijde van de Spaansche overheersching. - Misschien dat er gedurende sommige jaren eene eigenaardige, vruchtbaarmakende, prolifieke kracht in het land en in de menschheid gelegen is, waardoor de helden elkander als op den voet volgen. Intusschen wenschen wij ook aan onzen tijd het voorregt onbetwist te zien, dat hetzelve zijne eigenaardige helden oplevert, die zijn, zoo als hier boven is gezegd, mannen met vasten wil, moedigen geest, onbezweken in het najagen van eenig groot en heilzaam doel, en daardoor ver uitstekend boven het gewone slag van menschen, dat niets doet dan eten, drinken, slapen, geld verdienen, of geld verteren, en geld verliezen. - Nu is het zeker, en niemand trekke dit een oogenblik in twijfel, dat wij onze helden dadelijk zullen aantreffen in de zoogenaamde werelden, kleine of groote werelden, waaronder men eene vereeniging van physieke, intellectueele of moreele krachten gelieve te verstaan, naar het spraakgebruik, dat ons leert het bestaan van eene groote, eene kleine, eene geleerde,
| |
| |
eene wetenschappelijke, eene kunst-wereld, - buiten deze eigenlijke wereld, vóór zes duizend jaren geëmancipeerd, en die andere onbekende groote of kleinere werelden, die ons des nachts zoo vriendelijk te gemoet flikkeren, hoewel wij op onze eigene wereld alsdan gewoonlijk in de eigenaardige wereld der droomen verkeeren. De helden der groote wereld trekken onze aandacht op eene ongewone wijze tot zich; die mannen, welke schitteren, in- en uitwendig; die op den voorgrond staan, en anderen daar verdringen, wier naam en gehalte reeds genoeg is om ze aan te bevelen. Als Leeuwen heeft deze eeuw en ook reeds de voorgaande, vergelijk steele's Spectator, hen reeds gekenmerkt, en daardoor het eigenaardig karakter, aan de dierlijke wereld ontleend, treffend uitgedrukt. De Lions der groote wereld staan van meer dan ééne zijde in een dadelijk rapport met den Leeuw van Mancha, - wat den uit- en inwendigen mensch betreft. - De gedaante der jeugdige helden onzer groote wereld is meestal evenzoo slank, rijzig, tenger gelijk de populieren, hoog opgaande, en wie weet niet dat de goede Don, even als zijn Ronsinant, tot die beenderen-mannen behooren, welke aan ligchamelijk vet geen overvloed hebben? Eerst later, als de helden hun heldentijdvak hebben doorleefd, naderen zij tot de beeren-natuur, en komen beter in het vleesch. - Maar, wat vertoeven wij bij den uitwendigen mensch? Ook de innerlijke ontplooit nieuwe gezigtspunten. - Onze leeuwtjes staan reeds daarom met den Ur-ridder op gelijke lijn, dat zij gaarne reizen, hunne
| |
| |
kasteelen verlaten, en gewapend met alles wat een reiziger in onzen tijd noodig heeft, de wijde wereld instoomen. De wakkere Don had zich voorzien van een harnas, lans, schild, helm; later nam hij het welbekende scheerbekken. Onze dolende ridders nemen eene eenigzins gewijzigde uitrusting: de kostbare reiscassette, met scheermes, borstel, knevelwas, en tallooze onbenoodigde benoodigdheden, de sigarenkist, de portefeuille met reispas, aanbevelingsbrieven, en de ‘guide des voyageurs,’ met uitslaande kaart, de adressen der bankiers en logementhouders, zietdaar hunne wapenrusting, waarmede zij de reize aan- en ondernemen en volbrengen. Over de reisavonturen later, waarde lezer! Deze helden verbinden met hunne reizen meermalen, zeer belangrijke, ernstige oogmerken, menschen- en wereldkennis, waarmede ulysses, naar luid van den berigtgever homerus, reeds verrijkt werd, - kennis van het menschelijk hart, zoo als zich hetzelve te Londen, Parijs, Berlijn, Rome, Napels, openbaart, - aanschouwelijke kennis van de voornaamste theaters, schouwburgen, hofgärten en badplaatsen, - niet minder een nader contact met de gevaarlijke groene speeltafel, waar het goud en zilver, even als op het ganzenbord, de ronde maakt, en de zedelijke of natuurlijke dood nabij nommer 63 zit te wachten op zijne slagtoffers, - eindelijk, het beschouwen der kunstkabinetten, en schilderwerken, om ook van deze aesthetische zijde eenige ontwikkeling te verkrijgen, - het beklauteren van hooge torens, waar veel voorwerpen, veel togt en koude
| |
| |
voor hetzelfde geld worden aangeboden. Deze eindoogmerken van den fashionabelen reiziger leeren ons reeds de groote waarde, welke wij aan hun dolend ridderschap moeten hechten. Daarenboven zijn sommige Leeuwtjes tot eene reize naar Parijs verpligt, wegens zekere kwalen, waarvoor hen de leeuwennatuur niet kon vrijwaren, en de vriendelijke behandeling der geneeskundige faculteit waarborgt voor eene herstelde gezondheid en aangewassen krachten, waardoor de helden, als herboren, uit de groote steden naar hunne kleinere steden terugkeeren, en zich verheugen de minder algemeen bekende en erkende oogmerken hunner belangrijke reize niet geheel gemist te hebben. - Wij keeren ons, met betamelijke hoogachting voor deze helden van onzen tijd vervuld, tot de wetenschappelijke, om ook daar nu eenigzins over te mediteren.
Wetenschappelijke Don quichotten kunnen in de geschiedenis natuurlijk niet ontbreken, en, daar er in geene betrekking, openbare of verborgene, niet meerdere helden der droevige figuur zijn, kon de wetenschap geene uitzondering maken. - Wij verwijzen hier reeds als eene treffelijke bron op den ‘lof der zotheid’ van erasmus, alwaar de dolende ridders van zijnen tijd, hoezeer ook bedekt met een geestelijk kleed, niet vergeten zijn. - De wetenschap, men veroorlove ons heden eenen uitval tegen de alma mater, bederft meermalen hare kinderen, en maakt ze, dit gelde vooraf, door te veel wetenschap, te weinig maatschappelijk; zij sluit hare vrienden van
| |
| |
de werkelijke wereld af, en brengt eene eigenaardige soort van cellulaire opsluiting in het studeervertrek te weeg, waardoor het geleerde element het humane element als verdringt, en de geleerdheid den mensch zoo al niet razend, ten minste half razend maakt. Intusschen ligt er in den onvermoeiden geleerde iets, dat ons aan den held van den ouden tijd herinnert, eene vastheid van wil, eene kracht, die voor geene andere kracht buigt. Werd ruhnkenius niet bijgenaamd hercules Musagetes, hij, de onvermoeide geleerde, die te Parijs een Ararat van manuscripten doorworstelde? - Taalgeleerden, die den hoogen taalboom tot op de wortels ontblooten, en dan de uiterste loten en takjes analyseren, zij bovenal vertoonen ons iets, dat onwillekeurig herinnert aan den onvergetelijken Don. De afleiding van die enkele woorden-familie van den onbekenden taal-vader of overgrootvader houdt hen dagen en weken in eene spanning, waartegen die van quichot, zijne dulcinea zoekende, eene kleinigheid is. - Oningewijden kunnen zich van die geestdrift geen begrip vormen, wanneer de sanskritische taalwortel of taalvader eindelijk den sluijer afwerpt, en zich den Etymoloog in de armen werpt, zeggende: ‘Ja, ja, ik ben de regte vader van het gansche geslacht, juich nu!’ - Op u, o taal- en woordenman, is het welbekende artikel niet toepasselijk: la récherche de la paternité est interdite! - Geschiedkundigen plaatsen wij gerustelijk aan hunne zijde. De geschiedenis, als de allergrootste plaaggeest harer beoefenaars, wekt mede een dolend ridderschap
| |
| |
op, zonder wederga. - Wij vergelijken de langdurige onderzoekingen der oude oirkonden bij de wandelingen in de holen van Kentucky of onder den Pietersberg te Maastricht. Men begeeft zich in deze onderaardsche kronkelpaden nooit, zonder oogenschijnlijk gevaar voor lijf en leven, en zonder een' vertrouwden gids - wij bedoelen niet den Amsterdamschen papieren gids, die, als orgaan der latere letterkunde, zoo gaarne de letterkunde onder de hand wenschte te organiseren, - is het vol gevaar den doolhof te betreden. Ons, die de wereld zien, zoo als zij zich thans gelieft te vertoonen, is het onbegrijpelijk, welk belang iemand hebben kan, om den juisten naam en voornaam van een ouden, lang vergeten heer, of burgemeester, of schout te weten, en hoedanig iemand gedurende dagen en nachten zich kan bezig houden met zulk een gewigtig onderzoek, of wel, wat de kleeding, de gebruiken der waarde voorouders betreft, die thans volstrekt geene kleeding meer behoeven, en wanneer zij in hun geheel voormalig kostuum uit den ouden schat van lang papier met bruine randen werden opgedolven, toch op den koop toe, door ons nog zouden uitgelagchen worden; maar dat alles behoort bij de beoefening der geschiedenis. - Wij gelooven, dat de geschiedkundige Don quichot alleen het gewigt van zoo iets kan inzien, en daarvoor een eigenaardig orgaan van moeder natuur heeft ontvangen, dat aan de scherpzinnigheid van den schedel-wijsgeer gall, ongelukkiglijk, is ontsnapt.
Wetenschappelijke menschen zijn ook somtijds, niet
| |
| |
altijd, tot wijsgeeren gestempeld. - Wij erkennen en weten uit ondervinding, dat vele litteratoren, zelfs hooggeleerde heeren, voor alle eigenlijk wijsgeerige ontwikkeling onvatbaar zijn, en door de studie der letteren, - wij bedoelen de eigenlijk gedrukte: de matrikels, - voor eene diepere opvatting van dat geen, wat er in de letteren ligt opgesloten, ontoegankelijk zijn. - Intusschen openbaren ons de wijsgeeren van zekere school zeer duidelijk den algemeenen heldenaard van den Iberischen held, wiens beeld ons treft, en dat de lezers dezer bladen gedurig voor den geest staat, want de wijsbegeerte behandelt hare kinderen zeer dikwijls met stiefmoederlijke gezindheid, ja, zij is eene regt boosaardige moeder, eene xantippe, eene vrouw griesgram. Eerst lokt zij de beoefenaren der hoogere waarheid binnen, en weet hun eindeloos veel voor te praten van axiomen, van onwederlegbare gronden, van geheele systemen à la renaissance, van nieuwe theoriën, en, om dat alles regt smakelijk te maken, voegt zij er bij, alsof het buiten allen twijfel was, dat de wijsgeerige theorie, eens goed op de beenen gesteld, op het geheele practische leven een' gezegenden invloed zal uitoefenen, ja, dat het behoud der maatschappelijke orde, van regt, staat, en kerk van de toepassing der theorie afhangt. Wie zoude door zoodanige schoone belofte niet verleid worden, om de wijsbegeerte met magt en kracht te beoefenen? Wie zoude de moederlijke raadgevingen niet gaarne aannemen? En nu, inderdaad! wordt de ruïne, die sedert thales tot op hegel en krause, onophoudelijk bewoond, opge- | |
| |
knapt, hier en daar afgebroken, en hier en daar weder opgetimmerd werd, door jeugdige philosophen, meestal zonder baard, maar met des te meer eigendunk, bestormd. Men wil ook dáár tot
ridder geslagen worden, gelijk de held van Mancha door den kastelein in de herberg werd geridderd. - Menwekt eene nog ongekende sympathie voor eenig - ismus op, - het zij nu Kantianismus, Pantheismus, Hegelianismus, Krausianismus, - men neemt mede plaats in den wijsgeerigen luchtbol, die meestal, zoo als wij dit in onze dagen binnen Amsterdam en Rotterdam door de dagbladen hoorden promulgeren, in de takken der boomen blijft hangen; later gaat men naar boven, ja, naar boven, in de atmospheer der metaphysica, waar niets te zien is dan wolken, en mist, en de aarde met hare bewoners verdwijnt, zonder dat men datgene, wat boven de aarde is, duidelijk ontdekt. Deze herhaalde luchtreizen brengen, uitgezonderd de kosten, aan den luchtballon besteed, wij bedoelen: het geld voor den aankoop der wijsgeerige boeken, niet zeer veel voordeel aan volk, kerk, en staat. Wij ontkennen intusschen niet, dat er eene andere, degelijke wijsbegeerte bestaat, welke voor onzen tijd hoogst welkom is, - zij is de eenvoudige kritische, wij bedoelen onder deze benaming niet de reeds uitgebloeide Kantiaansche, maar die krachtige en scherpzinnige ontwikkeling der denkbeelden, die doortastende en geleidelijke bestrijding van zieke, zwakke, kreupele en blinde begrippen, vooral in de Theologie, door heldere, gezonde, gespierde denkbeelden; die nadrukkelijke teregtwij- | |
| |
zing van den dweeper of Mysticus, waardoor hun de schellen van de oogen vallen. Onze hoop is deze, dat het lieve vaderland, waar de echte wijsbegeerte tamelijk vergeten was, door wel toegeruste hoogleeraren aan de twee universiteiten, Leiden en Utrecht, zich ook hier gunstig zal aanbevelen. - Zij zullen, die brave mannen, wanneer hun geen slot voor den mond wordt gehangen, wel eenen harden strijd hebben, bovenal wanneer zij de Theologie wijsgeerig, dat is: niet
Dordsch, of Groningsch, of Israëlietisch - da costiaansch - opvatten; maar des te meer heil voor de wetenschap, des te meer waarde der hooge academische waarde, die velen niet in hare waarde erkennen!
| |
De windmolens.
Overbekend zijn de heldenmoedige aanvallen, welke de dolende ridder deed tegen windmolens en schapen. - De beneveling, waardoor hij was aangetast, welke hem in de wieken van den molen den reus met uitgesperde armen deed herkennen, staat in zijne levensgeschiedenis als een fait accompli. - Merkwaardig is de overeenkomst tusschen de helden van onzen tijd, en dien van den onvergetelijken cervantes. - Sommigen der thans levende geniën, - al zijn zij geene geniën, zij wenschen er voor gehouden te worden - zijn in eenen dergelijken strijd met windmolens gewikkeld. Zij bestrijden hersenschimmen, en, wat nog erger is, zij strijden voor hersenschimmen.
| |
| |
Men vergunne ons om hier bepaaldelijk het oog te werpen op die brave liên, welke door den naam van Theoristen of Stelselmakers dadelijk genoegzaam onderscheiden worden. Wat met hun systeem, hetzij juridisch, medisch, theologisch, of ook politisch strijdt, is de reus, die de armen verdelgend uitstrekt, van meer nabij beschouwd: de windmolens. - Theoriën zijn buiten allen twijfel zeer nuttig en noodig, wanneer ze, als de rijpe vruchten van den boom der menschelijke kennis, den mensch als in de handen vallen, maar, zoodra eigendunk, hoofdigheid, onbuigzame betweterij, de wetenschap in eenen bepaalden vorm gieten, en dan beweren, dat deze éénige vorm volstrekt de eerste en laatste, de alpha en de omega is, alsdan is de geschiedenis der menschelijke Theoriën of Systemen een integrerend gedeelte van de geschiedenis der menschelijke dwaasheid. - Ieder nu vecht voor zijne partij: dit ligt in den aard der zaak. Ook in de geleerde wereld zijn de Zwitsersche huur- en hulptroepen, die nu dezen, dan genen staat dienen, waar zij het best en spoedigst betaald worden. De hoogleeraar bijvoorbeeld, in welke faculteit ook, neemt de vele of weinige troepen, welke zijne collegies bezoeken, dikwijls op halve soldij aan, hij monstert, oefent de recruten, met den vlasbaard om de kin, en den baard nog in de keel, en, zonder dat de Hooggeleerde dit zelf weet, bestrijdt hij met zijne keurbende, even als onze Don, de windmolens, die hem op den geleerden togt in den weg staan of waaijen, en de jongskens vechten dapper met den Magister mede. De vrijzinnig- | |
| |
heid, het echte liberalismus, is wel de grootste en meest gevaarlijke onder deze molens; want illiberale, aan letter en woord gekluisterde leeraren, hebben reeds menig Ronsinant doodgereden, en menige lans aan splinters gebroken op dezen tegenstander, - hier wordt de strijd meer ernstig, en het echte liberalismus wordt inderdaad een
briareus, die zijne honderd armen niet zoo dadelijk door eenen aanvallenden duisterling met zijne bende laat kloven. - Wij zullen, helaas! een' blik op ons vaderland werpende, den theologischen Don quichot op vele plaatsen ontmoeten, die de oude wapenrusting eener verjaarde, en reeds geëxploiteerde stelselmatige godgeleerdheid aanlegt, en met deze panoplie ten strijde trekt. Van alle zijden staan hem de windmolens in den weg. De echte zuivere wetenschap, die met bedaarden, vasten tred voorwaarts gaat, laat zich niet bedwingen, wanneer een ridder dezer droevige figuur, met gesloten vizier en gevelde lans haar een donderend: halt! toeroept. Zij beschouwt den vreemden ridder van het hoofd tot de voeten, en verzoekt glimlagchend om ongehinderd te mogen passeren; maar de held maakt zich tot den aanval gereed, en zet de sporen in de zijden van zijn strijdros; dan wordt de wetenschap tegen wil en dank gedwongen, om den ridder met eenen enkelen forschen greep uit den zadel te ligten, en op zijn seant in het gras neder te zetten, terwijl zij bedaard voortgaat, en hem, den grasruiter, nog een kushandje toewerpt. Buitendat erkennen deze soort van quichotten alom gevaar, en roepen dit luide,
| |
| |
zelfs tot tweemaal toe, gevaar! gevaar! en geen vrede! bij voorbeeld. Alles, wat niet met hunne theoriën of systemen strookt, is uit den booze, en zij maken zichzelve zoo boos, als de oude Booze zich ooit maken kon, wanneer men hun tegenspreekt, en verzoekt, om eerst bedachtzaam te onderzoeken, of zij ook weder windmolens voor reuzen aanzien? De illiberaal van de ergste soort is onophoudelijk in dezen strijd gewikkeld, en heeft aan den Tijdgeest een' kwelgeest gevonden, welke hem den lauwer betwist. Wij, mijne vrienden! die de Don quichotten van onzen tijd met medelijden beschouwen, zullen hun niet hard vallen; wij zullen trachten de punten van hunne lansen zoo veel mogelijk af te stompen, en hun zwaard in de schede te verzegelen. Ook zij immers vermeenen in de dienst der waarheid te strijden, en wij wachten het uur en den dag waarop de nevel des vooroordeels ook wegtrekt voor hen, en zij terugkeeren tot den ouden, goeden weg des gezonden verstands. Ja, wij willen hun zelfs behulpzaam zijn, om de windmolens te bevechten, opdat de gelukkige crisis hunner genezing des te spoediger aanbreke. Wij behooren tot hen, die ook in een' Christelijk-apostolischen zin gelooven aan eene algemeene herstelling, regeneratio, - ἀποϰατάστασις παντῶν, - wanneer de waarheid, het licht en de liefde zullen erkend en gehandhaafd worden, en de dolende ridderschap onder de geleerden, vooral onder de godgeleerden, zal geëindigd zijn. Vooreerst, dit bekennen wij, zal die dag nog niet aanbreken, want de duisternis, de dwaasheid, de partijdigheid, bezet- | |
| |
ten hare bolwerken weder met versche troepen, en de mannen van verstand en licht moeten de citadel der waarheid bewaken, met de
geestkracht van den emeritus chassé; - maar toch, toch zal het eens op onzen kleinen aardbol beter worden: tandem bona causa triumphat! De ridders met hunne windmolens leveren ons op het groote humoristische tafereel dezer eeuw zoovele piquante voorstellingen, zoovele groeperingen à la jan steen, dat wij hen, al ware het eeniglijk uit een artistisch en aesthetisch oogpunt, daar niet gaarne zouden willen missen. - Men late ons dan ook onze respectieve Don quichotten, terwijl wij later over de dulcinea's en de sancho panca's onze beschouwingen wenschen mede te deelen.
|
|