| |
| |
| |
Onderwijs en opvoeding.
Kinder - litteratuur.
Sprookjes uit de oude doos, op rijm gebragt door J.P. Heije.
Moeder de Gans.
Voor roman en verdichte geschiedenis zijn wij niet, wel voor de fabel. Het gebied van waarheid en werkelijkheid is ruim en rijk genoeg aan plekken, waar verstand, verbeelding en hart des kinds verwijlen en voedsel vinden.
jean paul, Levana.
Kinderen te ontwikkelen en te leeren, is een der schoonste voorregten van den mensch, een benijdenswaardig voorregt; want men heeft gegronde hoop, dat het werk goed zal slagen, terwijl de volwassene, bedorvene kinderen, tusschen de 25 en 65 jaren, reeds over den tijd der ontwikkeling zijn heengegroeid, en hebben heengezondigd, en hunne voeten te groot en te sterk zijn geworden om in de kinderschoenen andermaal te treden.
Childhood and youth engage my pen,
'T is labour lost to talk to men!
Wanneer men dit bedenkt: - ‘kind en knaap lokken mijne pen uit - t'is verlorene moeite om voor
| |
| |
volwassenen te schrijven,’ - dan verdient elke poging om het kinderlijk gemoed te ontwikkelen, groote erkentenis, en de schoolmeester behoeft, als integrerend deel der cultiverende maatschappij, niet uit den weg te treden voor den veldmaarschalk of generalissimus, die de volwassene kinderen onderwijst en laat onderwijzen, om zich onderling, tegen al de regelen der kunst, eene onvrijwillige amputatie op het slagveld toe te dienen, tot heil en nut van land en stad. - Onderwijzers, die in de kinderwereld op en neder wandelen, en dáár te huis behooren, verdienen een eereteeken te meer, wanneer zij later die bruikbare mannen leveren, welke de eereteekenen verkrijgen en verdienen. Nu ligt het in den aard der menschen, dat men op verschillende wijze hetzelfde doel tracht te bereiken. Variis modis bene fit. - Men legt de respectieve kinderziel op het groote aanbeeld der opvoeding, maakt het ijzer lenig en week, en nu gaat het er in de groote smidse dapper op los. Men slaat - den Hemel zij dank! niet meer met de plak, maar met het verstand, en de vormleer, en de beginselen; de blaasbalg der wetenschap gaat op en neder, en het wel gevormde kunstprodukt komt zoo warm uit de smidse in de wereld, somtijds wel eens enkel als kamer- en schoorsteen-ornament, geheel à la renaissance. - Later kost het groote moeite, om deze ornamenten in de groote tentoonstelling der negentiende eeuw weder om te smelten:
Quo semel est imbuta recens, servabit odorem
Testa diu, d.i.: wat gij het lieve kind eens inge- | |
| |
goten hebt, gaat er niet ligtelijk weder uit; eene waarheid, waarvoor gijzelf, waarde lezer, het proefondervindelijk bewijs oplevert, wanneer ge bedenkt, hoevele dwalingen, wanbegrippen, en vooroordeelen u reeds in de kinderkamer zijn bijgebragt, waarvan ge u tot heden toe slechts voor een gedeelte hebt kunnen zuiveren, zelfs, wanneer gij de wijsbegeerte van hegel en krause hebt bestudeerd, en u thans nader bekend maakt met de fiksche geschriften van onze wijsgeerige Hoogleeraren in Nederland (witte raven), b.v. den thans ontluikenden Hoogleeraar opzoomer, dien wij weldra nader hopen te leeren en te laten kennen. - Ware uwe kinderziel zoo gesmeed en gevormd, dat zij ganschelijk glad gepolijst uit den warmen winkel ware te voorschijn gekomen, en er niet vele oneffenheden steeds zigtbaar bleven, gij zoudet thans minder aan de zedelijke rheumatische pijnen en steken van het vooroordeel lijden. - Maar het is een moeijelijk, een dikwerf zeer ondankbaar werk, om die kleine menschen tot ordentelijke groote menschen te vormen! - Elke opvoeding is een strijd, een strijd met de wereld, met de ouders, vooral als de eigenlijke papa's en mama's in het spel komen; een strijd met de bakers, met de dienstboden, ja, een strijd met de school zelve, met de onderwijzers en onderwijzeressen van den eersten, tweeden, en derden rang; want de opvoeding werkt de opvoeding tegen, evenzoo als de Jezuieten het ware en zuivere Christendom, hetwelk zijzelven voorgeven te onderwijzen en te verspreiden, tegenwerken. - Als vier, zes, of tien knechten,
| |
| |
elk met één' hamer op het weeke ijzer slaan, deze links, gene regts, dan komt de staaf zeer onvolkomen en gebrekkig aan het licht, men heeft er te onbesuisd op los geslagen. Al de verschillende opvoedings-theoriën lijden aan hetzelfde gebrek, waaraan ons financie-systeem lijdt: wanneer deze minister er geen weg mede weet, wordt er een tweede geroepen; als deze ten einde raad is, komt er een derde; - er is geen gedachte meer aan om de zaak radicaal te genezen, - verhelpen is reeds eene heldendaad; - niet anders haspelen de theoriën der opvoeders onderling, en trachten te verhelpen wat anderen bedorven hebben. Intusschen worden de kinderen oud, zij worden menschen, en dragen de blijken dat de theoriën, welke men op hen toepaste, nog eenige graden beneden het peil der volmaaktheid gebleven zijn. Men wane niet, dat de opvoeding zich slechts bepaalt tot de eigenlijke school, of wat daarmede in een naauw verband staat, b.v. de positivus: de meester, de comparativus: de Monsieur, of de superlativus: de Instituteur; - reeds voor en buiten de school worden de hefboomen aangelegen en gebruikt, om de kinderzielen daarheen te brengen, waar men ze plaatsen moet, om dezelve behoorlijk van alle zijden te bewerken, en hier vestigen wij het oog op de zoogenaamde kinder-litteratuur, - de kinderboekjes - want waarom zouden deze lieve blonde persoontjes niet evenzoo hunne litteratuur mogen bezitten, als onze Universiteiten, of als de tweede klasse van het Koninklijk Ned. Instituut? Waarom zouden ook zij
| |
| |
hunne acta eruditorum, jaarboeken der geleerdheid, niet mogen aantoonen, en die vlijtig gebruiken op moeders schoot of vaders knie? - De litteratuur daalt hier zoo vriendelijk, zoo lieftallig af, tot aan vader van alphen, en zijn' medestander - de brave hendrik, welken de Heer da costa, zeker niet zonder gewigtige drangredenen, onlangs, in den Haag, heeft moeten aanklagen (zie Tijdspiegel, Junij, bl. 343), en al de goede voorbeelden voor goede kinderen te zamen genomen maken een' afzonderlijken tak der litteratuur uit, welke misschien niet minder gewigtig is dan de geleerde onderzoekingen over de kleederdragt van sommige Oostersche volken (vergelijk de laatste litteratuur van het Koninklijk Ned. Instituut) of soortgelijke. - Wij moeten dus billijkerwijze elke poging, om de kinderzielen te ontwikkelen, toejuichen; - niet allen intusschen schijnen den goeden weg te kennen en te kiezen. Bij de vervaardiging der zoogenaamde kinderboekjes moet de vervaardiger zelf zijne groote en geleerde, met duizend kundigheden uitgeruste ziel, tot de kleinen kunnen laten afdalen; - om die reden zijn er weinigen, vooral niet degenen, welke sterke geesten (esprits forts) bezitten, in staat of geroepen om dit werk op eene waardige wijze te volbrengen. Het is eene groote kunst om aan het kind de wereld zóó te laten zien, dat die eerste blik later gunstig terugwerkt, en het kind den onderwijzer bij woord of geschrift eens dankt voor den eersten dageraad, hetzelve geschonken, opdat de gansche levensdag des te helder- | |
| |
der zij. - Nu vermeenen wij, dat een der eerste vereischten voor de vroegste ontwikkeling der kinderzielen daarin besta, dat men zich onvoorwaardelijk toelegge, om waarheid, en niets dan waarheid voor te stellen, aan te bevelen, te fabelen, of
te vertellen, of te rijmen. Zoodra men, reeds bij de eerste ontluiking van verstand en hart, dadelijk op het gebied der onwaarheid of onwaarschijnlijkheid treedt, en alleen door den meer behagelijken vorm, b.v. die van sprookjes uit de kinderkamer, het kinderlijk oor wenscht te boeijen, zal men in lateren leeftijd des te meer werk vinden om dit poëtiseren tegen te gaan. - Men versta ons wèl - het kleed, waarin de zedelijke waarheden aan het kind worden aangeboden, moet met de uiterste omzigtigheid gekozen worden; want de groote, en niet minder de kleine kinderen, blijven wel eens bij voorkeur bij het uitwendige kleed of beeld staan, en laten datgeen, wat onder hetzelve verborgen is, rusten, zonder daar veel notitie van te nemen. In zekeren zin zijn onze lieve kleinen hier allen reeds echte Roomsch-Katholieken, bij wien de beeldendienst, zonder erg of kwaad opzet, het inwendige eener godsdienst in geest en waarheid verdringt. - Wil men dan de naakte, bloote, harde, drooge waarheid smakelijk opdisschen, men zorge dan toch om de waarheid niet eerst onwaar in te kleeden; men neme het ware, degelijke, gezonde kinderleven ter hand, en vinde de situatiën in de wereld zelve, zoo als zij zich vertoont, en zonder op het nevelachtige veld der fantazy luchtsprongen te maken, waarbij men zoo lig- | |
| |
telijk been of arm kan ontwrichten. - Na deze praemissen, voor welker waarde wij, niet uit de theorie, maar volgens praktijk en ondervinding borg staan, kunnen wij de herboren moeder de Gans, hoe allerliefst ook met plaatjes uitgerust, en meesterlijk berijmd, geenszins goedkeuren. Was iemand in ons dichtlievend en thans zangerig vaderland in staat om de oude mama weder, à la renaissance, presentabel te maken, dan voorzeker was de Heer heije daartoe als geboren om mère l'oie weder in te leiden. - Wij betreuren evenwel de keuze, door den begaafden man
gedaan, omdat wij - de redenen zijn reeds gemeld - nooit dien vorm, waarin hier de zedelijke waarheden worden opgedischt, hebben kunnen aanbevelen. Zegt men misschien: ‘maar die twee boekjes van rood kapje, en de gelaarsde kat, zijn toch zoo alleraardigst! Wat hebben onze kinderen er een pleizier in! ja, nog veel meer dan in de dito-boekjes van van alphen, gouverneur, of muller!’ dan bewijst dit eigenlijk niets voor de meer inwendige gehalte, want, om alweder op de groote kinderen terug te komen: hoe grijpen zij naar de lieve boekjes van eugène sue, van georges sand, en het legioen der Fransche modeschrijvers? Wat hebben die kinderen daar een pleizier in? terwijl wij onze overtuiging niet onderdrukken, dat die alleraardigste boekjes volstrekt niet medewerken, om de groote lezende kinderen aardig te maken, en wel eens zeer onaardige denkbeelden, gewaarwordingen, en maximes ontwikkelen. Zouden de zedelessen van moeder de Gans niet veel beter, veel juister,
| |
| |
veel eenvoudiger aan de kinderen kunnen en moeten aangeboden worden, dan onder de beeldspraak van den leelijken, verraderlijken, listigen wolf, de quasi-grootmama, die met haren bruinen kop zoo barbaarsch achter de gordijnen ligt te loeren? Is hier niet een herboren boeman uit het dierenrijk voor het buitendat reeds vreesachtige kind? - En zullen wij de gelaarsde kat wel in allen opzigte als een toonbeeld van opregte eerlijkheid kunnen aanbevelen, daar HEd. - men ontkenne het toch niet, en de Heer heije heeft het mede niet kunnen ontkennen, en de Heer Marquis van carabas kan het ook niet - den koning en zijne dochter listig bedriegt; alles wel om bestwil, maar toch, denken wij, niet voor het kind geschikt, dat al ligtelijk in de voetstappen van ‘poesjenel’ zoude willen treden, en papa en mama, ook om bestwil, een weinig bij den neus leiden. - Ja, naar onze eenvoudige opvatting, met allen eerbeid voor de oude moeder de Gans, is de gelaarsde kat min of meer een kleine, verborgen Jezuiet, bij wien de middelen door het doel geheiligd worden, en de vierbeenige logenaar toch later, als het bedrog wel ontdekt, maar evenwel gelukt en bekroond is, er al zeer goed afkomt. De Heer heije moge het ons toch maar niet kwalijk nemen, wanneer wij volhouden, dat ZEd., zeker tegen wil en dank, eene hoogst gevaarlijke stelling heeft berijmd, alzoo bl. 34:
Door zwijgen - 't was toch Poes, die loog...
En dat's een beest, - die ligt niet weet
| |
| |
Hoe groot een kwaad zij daaraan deed
En die 't uit trouw deed voor haar' Heer;
Neen; poes wist zeer goed wat zij deed en wilde, en de trouw voor haar' Heer verontschuldigt, uit een zedelijk oogpunt beschouwd, hare listen niet. Wanneer een vader of moeder of onderwijzer voor de kinderkens deze zeer bedenkelijke regels moesten uitleggen, toepassen, en commentariëren, zij zouden daardoor vis à vis de ongeduldige vraag-allen in eenen zeer onaangenamen toestand geraken, waaruit de Heer heije hen waarschijnlijk niet zoude kunnen redden. Wanneer de koning met zijne nieuwe ‘opperkamerjaagster’ niet eenigzins achterdochtig is geworden, na al het gebeurde, was aan Zijne Majesteit die diplomatieke wijsheid en ondervinding vreemd, welke de thans regerende vorsten moeten bezitten, als zij met een' modernen marquis van carabas, en zijne gelaarsde kat, in nadere aanraking komen. - Verwondert gij u, lezer! dat wij ons zoo lang bij een paar bevallige kinderboekjes ophouden, en breedvoerig spreken over die prentwerkjes, welke gij met een' glimlach van minachting ter zijde werpt; verwondert ge u daarover, welnu, wij zullen uwe verwondering vermeerderen, door onze beschouwing te sluiten met de beschouwing van eenen uitstekenden geleerde en humanen man, die toch wel regt heeft om in dezen zijn gewigt in de schaal te leggen. - De groote, en nog altijd onvergetelijke johan gottfried von herder, late zich hier mede hooren. Vergelijk zijne Sämmt-
| |
| |
liche Werke (de uitgave van cotta) 1830, zur schönen Literatur und Kunst, siebzehnter Theil, pag. 107 tot 110, waarvan wij, in zooveel mogelijk getrouwe vertaling, het volgende, u en allen kindervrienden ten gerieve, mededeelen:
‘Ook nieuwe kindersprookjes kwamen in het begin der 18de eeuw aan het licht, of liever gezegd, de overoude gewoonte om dergelijke sprookjes te vertellen, werd eene nieuwe mode. - perrault's sprookjes van moeder de Gans verkregen eene vermaardheid en een debiet, welke schier aan die van pascal's Lettres provinciales grensden. - “Hebt gij de sprookjes van moeder de Gans reeds gelezen?” zoo vroeg men alom - “voortreffelijke zaken, waarbij niets in de geheele oude wereld kan vergeleken worden!” Mij dunkt, men had dezelve met meer grond sprookjes van vader de Gans (Vater Gansert) moeten noemen; want eene moeder de Gans zoude ze ontwijfelbaar veel doeltreffender aan hare gansjes verteld hebben. Wel is de voorstelling, de taal, de eenvoud van het oude kindersprookje daar onmiskenbaar, maar niet het verstand, de geestkracht onzer voorouders. - Wat hebben kinderen te maken met booswichten, wolven, menscheneters enz. enz.? Moeten bovendien deze dierlijke voorstellingen (Bestialitäten) strekken, om de eerbaarheid van het gansje te beveiligen, opdat hetzelve bij tijds roepe: “daar komt de wolf!” dan is het doel van het sprookje geheel gemist, want de ware booswichten laten zich niet alzoo zien. Zij worden op die wijze voor het rood kapje niet zigtbaar.
| |
| |
Met één woord, niets is zoo ongezouten, en gevaarlijk, dan om de verbeelding van een kind door schrikwekkende schijngestalten te bederven; waren deze sprookjes bovendien evenzoo verstandeloos als ondoeltreffend, evenzoo verschrikkelijk als wanstaltig, vader de Gans had ze wel niet alzoo verteld. Evenwel hebben zij, gedurende meer dan eene eeuw, in eere en aanzien gestaan, en hoevele ledige eijeren hebben de nakomelingen dezer Fransche moeder de Gans niet reeds gelegd! Wie twijfelt aan de heiligheid der kinderzielen, hoore het kind aan, wanneer men hetzelve sprookjes vertelt: “neen, dat is zoo niet,” zeggen zij, “onlangs hebt gij mij geheel andere dingen verteld.” - Zij gelooven derhalve, uit een dichterlijk oogpunt, aan het sprookje; maar zij twijfelen aan de waarheid, ook in den droom der waarheid, niet, hoewel zij weten, dat men hun toch een sprookje vertelt. Wordt nu hier hun redematige of zedelijke geaardheid beleedigd, ontvangen ondeugd en deugd, bij de ontwikkeling der verdichting, niet derzelver regtmatig loon of straf, dan hoort het kind met tegenzin de vertelling, en is ontevreden met den afloop. - “Het sprookje bevalt mij niet, kom, vertel mij een ander en beter.” Welnu, zult gij aan deze kleine heilige zielen en hoorders slechts verwrongene gestalten en afschuwelijke voorwerpen aanbieden, die noch met zichzelve, noch met de wereld bestaanbaar zijn? Zullen wij in die zielen de nevelgedaanten der vrees doen leven, waarvan zij zich misschien gedurende hun gansche bestaan niet meer kunnen bevrijden, die in
| |
| |
ziekten en verwarring des geestes telkens terugkomen, en hunnen ouderdom, somtijds hun sterven, pijnlijk verstoren? Onbegrijpelijk en wonderbaar blijft onze verbeelding met deze eerste droomen der kinderlijke fantazy als zamengevlochten; zij oefenen meer invloed uit, en moeten meer invloed uitoefenen, dan al uwe drooge leerstelsels. - Wie van het eigenaardige zijner voorstellingen, van zijn verborgen geloof en bijgeloof, van den geheimen schat zijner droomen en bespiegelingen rekenschap wil geven, zal meest altijd den eersten grond daarvoor vinden bij de indruksels der kinderlijke jaren, wanneer ons alles als een sprookje voorkomt. Daar zijn velen, die dezen sprookjesdroom tot in het laatste levensuur blijven volhouden. - Ook het geloof aan eenen boozen genius, alsof deze ons steeds vergezelde, om onze beste ontwerpen te dwarsboomen, en zich deswege te verheugen, zelfs dit geloof schijnt voor de meer veredelde natuur der menschen zeer gevaarlijk, hoezeer de nieuwere wijsbegeerte het ook in bescherming wil nemen. - Het menschdom moet eens zoo ver komen, dat hetzelve, verzekerd van eigene krachten, leere te begrijpen, dat alle tegenwerkingen van het noodlot slechts alzoo door de groote en goede, wijze moeder van alle dingen, zijn geteekend en ontworpen, en dat de fouten, die wijzelven, de boosheid, welke anderen jegens ons bedrijven, dwalingen zijn van het menschelijk verstand, ziekten van het hart, die onze eigene verbeterende en heelende hand en hulp inroepen. - In dit licht der natuur geplaatst, verdwijnt
| |
| |
de groote booze geest: zijn rijk is verwoest; de kleine booze geesten in ons hart en de harten van onze naasten, moeten - zelfs niet in het kinder-sprookje - als mederegenten der wereld of van ons leven optreden; maar als gebreken en hersenschimmen altoos ontsluijerd, moeten zij zwijgen en verstommen. Eene zuivere verzameling van kindersprookjes, geheel geschikt voor geest en hart der kinderen, waar de volle rijkdom van betooverende voorstellingen met de ongekrenkte onschuld eener jeugdige ziel ware verbonden, zoude het schoonste kerstijdgeschenk voor de jeugdige wereld der toekomende geslachten zijn; want immers, juist in dien heiligen kersnacht zijn de verschrikkingen der oude wereld door den hemelglans van een kind verjaagd, en verdreven door Hem, die kwam om het geweld der booze geesten te vernietigen. Toen, op dat groote feest der waarheid, is het rijk der nachtelijke schimmen herschapen in een rijk der liefde en des lichts.’
|
|