| |
| |
| |
De Christologische voorlezingen van mr. Isaac da Costa geteld, gewogen, en....? (Vervolg.)
Een bezadigd, vredelievend onderzoek bevordert oneindig meer de waarheid, dan alle bitse uitvallen en bijtende zinspelingen.
f.c. de greuve.
- Verba decent - -
- - severum, seria dictu.
horatius.
Bij het wegen van de Christologische Voorlezingen, het belangrijkst gedeelte der taak, die wij thans wenschen voort te zetten, vergunne men ons, gelijk wij er ons van onze zijde gaarne toe verpligten, om eene zuivere weegschaal, en goed, behoorlijk gewigt te bezigen; maar men vordere niet, dat ons gewigt te Dordrecht of te Heidelberg geijkt zij. Zoo ver als iemand zijn wij er van verwijderd, om de verdiensten der Dordsche vaderen, of der opstellers van den Heidelbergschen Catechismus te verkleinen; maar evenzoo ver zijn wij er van verwijderd om te zweren bij hetgeen die mannen, als hunne opvatting van de Christelijke waarheid, voor hunnen tijd, en in hunne vormen, hebben vastgesteld. Al hebben zij ook die overtuiging heerlijk, voortreffelijk, ja, rythmisch uitgesproken,
| |
| |
zoo bekreunen wij ons (hoeveel gevoel wij overigens voor poëzy en welluidendheid hebben) minder, en veel minder om het rythmische, dan om het ware, dat is: het echt Evangeliesche, het Christelijke hunner opvatting en voorstelling. De jongste tijden hebben het, ook in ons vaderland, geleerd, dat men velerlei Theologischen onzin zeer rythmisch en poëtisch kan voorstellen, en de kunstmatige dissonanten, hoe krassend ook in de ooren van liberale, wetenschappelijke, verdraagzame mannen (dit drietal kan vereenigd zijn, en vormtinderdaad bij velen een schoon accoord), hebben helaas! velen minder nadenkenden maar al te zeer bekoord en medegesleept.
Wij willen evenwel geene zes-en-dertigponders, of monstergewigten in onze schaal leggen, of, zonder beeldspraak, wij willen geene magtspreuken bezigen, om het minder juiste, minder gepaste, minder waardige in de Christologische Voorlezingen af te keuren, zonder daarvan behoorlijke rekenschap te geven. Beter ingelicht, nemen wij ons oordeel gaarne terug; want wij gelooven, dat hier het wegen niet zonder bedachtzaamheid mag geschieden, en dat men niet zonder behoedzaamheid, en boven alles niet zonder den geest der liefde zijn oordeel moet uiten over de Theologische rigting, welke anderen, naar hunne beste overtuiging, voor zichzelven meenen te moeten aankleven, en, wat daaraan bij velen zoo naauw verbonden is, te moeten aanprijzen. Geen gewigt van partijdigheid, of van vooroordeel, van welken aard ook, mag in de schaal geworpen worden. Wij willen daarom volstrekt
| |
| |
niet zoo ongunstig over de Theologische rigting van den Heer da costa oordeelen, als hij zulks gewoonlijk doet over de tegenwoordig meer algemeene rigting der Theologie, bij de voorstanders van een vrij en wetenschappelijk onderzoek, wien geen rilling of huivering door de leden vaart, als zij de vreesselijke ketterijen van socinus of arminius vernemen. Hij spreekt altijd met een zeker afgrijzen van de hedendaagsche Theologie, van hare flaauwheid, van hare platheid, van haar ignoreren, van hare verkeerde scherpzinnigheid, van haren ingebeelden waan. Hij noemt haar rond weg: de valsche Theologie onzer dagen. Meent de Heer da costa nu waarlijk, dat zijne Theologie de hedendaagsche zoover overtreft, dan is het voorzeker! toch alles behalve edelmoedig, om haar met zulke ‘bitse uitvallen en bijtende zinspelingen’ uit de hoogte te bejegenen. Wij kunnen het ons gereedelijk verklaren, dat zijne wijze van opvatting hem, ten gevolge van zijne geheele ontwikkeling, individualiteit, en leiding tot het Christendom door zijn' leermeester en boezemvriend (wiens geest schier op hem is overgegaan), boven alles dierbaar is. Maar wij vragen, of hiermede zijn regt en zijne bevoegdheid bewezen is, om in het openbaar de hedendaagsche Theologie verdacht te maken, of te vernederen in de schatting van velen, die de specifieke zwaarte van het gewigt, door hem gebezigd, niet kunnen beoordeelen, maar alleen op den ijk, of herijk letten. Zóó heeft hij b.v. de geheele hedendaagsche Theologie Nicodemiaansch genoemd, en onder anderen gezegd, toen hij
| |
| |
het IIIe Hoofdstuk van johannes behandelde: ‘nicodemus begint met jezus beleefdheden te zeggen, en complimenten te maken; maar jezus wijst dat af, begint den grooten storm in eens, en plaatst hem oogenblikkelijk op het ware terrein. Nicodemus zegt: maar wedergeboorte? Dat is immers eene absurditeit? Hij ridiculiseert de woorden van jezus, en wil er zich met eene kleine badinage van afmaken. - Zóó doet de Theologie nog. De geheele Theologie is Nicodemiaansch.’ Is dat niet een zes-en-dertigponder? Maar zijn zulke en soortgelijke meer dan ‘bitse uitvallen’ voor de regtbank der waarheid en der liefde te verdedigen? Wij twijfelen er zeer aan. - Treffend was later de vraag: ‘Zou nicodemus dat bij het nachtgesprek wel gedacht hebben, dat hij jezus de laatste eer zou bewijzen, en dat de profetie van jesaja in hem zou vervuld worden: zijn graf zal zijn bij de rijken?’ En niet minder treffend was de opwekking aan de rijken (tot wie de Heer da costa zich in den loop zijner voorlezingen meermalen bij zekere uitsluiting rigtte, als maakten zij eigenlijk de kern zijner toehoorders uit) ‘om de banier des geloofs te planten, om schatten, rang, eer, aanzien, kennis, wetenschap, zichzelven, en alles aan de voeten van christus neder te legen, en het Hem te geven.’
Wij hebben in iedere Voorlezing, en wij verwachtten het reeds vooraf, een tal van vernuftige en schrandere opmerkingen aangetroffen, zelfs op het gebied van de kunst. De historieschilder kon er menigen wenk ontvangen, die niet te versmaden was. Vele schilders
| |
| |
b.v. die jozef en maria hebben voorgesteld, alsof ze Granden van Spanje waren, werden deswege berispt. - Zonderling werd het verschijnsel genoemd, dat de schilders nooit de gesmaadde, onder de verdenking rustende maria tot het onderwerp hunner kunst gemaakt hebben. - Ten onregte - heette het - stelt men zich johannes voor, met een maagdelijk gelaat en blonde lokken, zelfs bilderdijk (ô wonder!) heeft hierin gedwaald. Johannes is wel liefde, maar geene sussende, slaperige, kerkhofliefde. Hij heeft niets zoetsappigs; want hij is een Boanerges. - Maria magdalena wordt verkeerdelijk door de schilders, ook door de dichters, als eene pénitente voorgesteld, zij zou er niet te minder om geweest zijn, maar de voorstelling is onhistorisch. - De schilders moeten er zich niet aan wagen, om het tijdstip der opstanding te schetsen enz. enz. Dan genoeg, om den fijnen aesthetischen blik van den Heer da costa ook hier weder te doen kennen.
Hetgeen hij aangaande de individualiteit der Evangelisten, als ook in hunne schrijfwijze blijkbaar, aanmerkte, was dikwerf zeer scherpzinnig en juist, hoewel somwijlen niet vrij te pleiten van gezochtheid, en de aangevoerde bewijzen en proeven waren geenszins allen van dezelfde gehalte. ‘De Evangelieschrijvers stellen ons jezus voor, zooals zij Hem gezien en aanschouwd hebben door den Geest, die hen bestuurde.’ Ter opheldering diende: ‘dat wij ons hen niet moeten voorstellen als eene trompet, die geluid geeft, zonder dat zij het zelve gevoelt en weet. De Evangelisten waren wel
| |
| |
instrumenten, door den geest Gods bespeeld; maar die het zelven wisten en gevoelden, en hunne individualiteit niet verloren. Het karakter van matthaeus is rijkdom. Door jezus zelven geroepen, had Hij alles verlaten, maar werd daarvoor ook rijk. Heeft een ander één woord, hij heeft er drie, vier, tien; uit eene menigte van spreuken groeit bij hem de Bergrede. - Marcus snijdt alles af, wat niet bepaald tot zijn oogmerk behoort, met de meeste beknoptheid en kortheid stelt hij zijn levensberigt des Heeren te boek. Zijn stijl kenmerkt zich door dat geramasseerde, gedecideerde, krijgshaftige, den Romeinschen soldaat eigen. Zijn Evangelie kan in zekeren zin vergeleken worden met de commentariën van caesar, den grootsten veldheer, maar tevens den elegantsten schrijver. Hij heeft ook iets schilderachtigs. Ten onregte heeft men lucas den patroon der schilders genoemd, marcus is dien naam beter waardig. - Bij lucas, den medicus, vinden wij observatie; hij geeft niet alleen de phaenomena, maar ook de oorzakelijkheid. - Bij johannes is alles contemplatie. Hij geeft ons de intimiteit van jezus. Het is een Evangelie van reminiscentie. De mémoires van een oud man. De synoptici stellen ons jezus voor, zoo als Hij alle dagen is; bij johannes is het de feestelijke, de koninklijke, de Godmenschelijke jezus.’ enz.
‘De wonderen zijn door de verschillende berigtgevers naar mate van hunne individualiteit en affiniteit verhaald. Bij matthaeus zijn het vervullingen van de voorzeggingen der profeten. - Bij marcus overwinningen
| |
| |
van de sterkten in de magt des Booze. Zijn thema is: de groote veldtogt van jezus tegen de magt der booze geesten. Daarom begint hij zijn Evangelie met het verhaal der verzoeking. Daarom is hij zoo uitvoerig in de opgave van het genezen der bezetenen. Nu eerst het opperhoofd overwonnen is, moeten vervolgens de citadellen en vestingen, die nog in de handen des vijands zijn, zich aan den overwinnaar overgeven. - Bij lucas daden van den gezalfde met den Heiligen Geest. - Bij johannes van den Eeuwigen, die één is met den Vader.’
‘Johannes alleen volgt de chronologische orde, en geeft naauwkeurig den tijd op.’ Hierbij herinnerde de heer da costa, dat hij in zijne voorlezingen over den apostel paulus gezegd had: dat diens bekeering op den weg naar Damascus kwartier vóór twaalven geschied was. Daaraan wilde hij echter niet gehouden zijn. Het was misschien wat poëtisch gesproken, zeide hij. Later, wanneer er sprake was van tijdsbepaling, merkte hij evenwel op: ‘dat het horologie er alwêer bij te pas kwam.’
Bij de behandeling der gelijkenissen hoorden wij onder veel waars en voortreffelijks ook het volgende: ‘de geheele geschiedenis van het Oude Testament is parabel, niet in dien zin, alsof het niet werkelijk geschied zou zijn, maar als gelijkenis ter leering van de volgende geslachten, gelijk azaf in den LXXVIIIsten Psalm. De apostelen bezigen wel leenspreuken; maar geene parabelen. Dat doet christus alleen. Het behoort tot zijne regalia.’ (Toen er vroeger over de uitverkiezing
| |
| |
en uitzending der apostelen werd gesproken, merkte de heer da costa op, dat wel de apostelen twee aan twee werden uitgezonden, omdat de mensch niet alleen moet zijn; maar dat ook hier het alleenzijn van christus tot zijne regalia behoorde. Hij kan alleen zijn, en alleen staan, heette het, maar Hij is niet alleen; de Vader is met hem.) ‘Welk dichter, profeet, leeraar, engel, zou het hebben durven of kunnen doen, wat jezus doet, den duivel of satan te vergelijken bij een' vogel des hemels? Wat is liefelijker dan een vogeltje? Intusschen, dàn is het vogeltje niet lief, als 't het zaad oppikt. In een geheel ander aspect komen de vogelen des hemels in de gelijkenis van het mosterdzaad!’ enz. Wij werden almede getroffen door den wenk: ‘dat marcus, wanneer hij gelijkenissen van jezus opgeeft, er dit enkele woord bijvoegt: ἀϰούετε· hoort! Een militair commando.’
De meer vrije vorm van Voorlezingen gedoogt het evenmin, als het bestek onzer bladen, dat wij ze in alle bijzonderheden nagaan. Wij meenen intusschen onze lezers door het reeds gezegde eenigzins met den geest en de rigting dezer Christologische Voorlezingen bekend gemaakt, en hun de schalen in de hand gegeven te hebben. Ten einde zij die te beter in den evenaar mogen houden, willen wij enkele proeven van de Schriftbeschouwing en Schriftverklaring des heeren da costa laten volgen.
| |
| |
| |
I.
Zestal proeven van schriftbeschouwing en schriftverklaring in de taal van onzen tijd.
1. Bij de behandeling van de geschiedenis der verzoeking in de woestijn zeide de spreker onder anderen: ‘Daar zijn booze geesten. De geheele schrift bevestigt het, en is er vol van, Oud en Nieuw Testament. Het is eene dwaze vraag van onzen wijzen tijd, of God ook engelen heeft kunnen scheppen. Wij hechten nog altijd aan de prentverbeeldingen, en denken aan een' duivel met horens, een geklaauwd monster. Maar jezus zegt: dat de satan zich vertoont als een engel des lichts. Wie zou in onzen aesthetischen tijd nog hechten aan zulk een monster met horens en klaauwen? Maar waarom duchten wij zulk een' magtigen verzoeker? Gij ouders! kunt gij met den besten wil, met de meeste zorg, uwe kinderen, uwe dierbaarste panden bewaren voor de verleiders en verzoekers, voor de gedrukte verleiders, voor die in geschriften en gezelschappen? Ze worden verwonnen door het wapen, daar jezus den duivel mede verwon. Die strijdsabel is: daar staat geschreven. Dat wapen kan iedereen zich aanschaffen, voor vijfentwintig cents, althans het Nieuwe Testament. Meent niet, dat het te moeijelijk is om te verstaan, dat gij het leeren moet van eene academie, van al de faculteiten, van Rome. Zonder den Geest Gods kan de academie, kan Rome het ook niet verstaan. - Men zegt tegenwoordig: Gods woord is in de Schrift; ja, haal het er
| |
| |
maar uit! Met al die accommodatie blijft er niet veel van overig. De Schrift is Gods woord in eeuwigen, blijvenden vorm.
2. Bij de vermenigvuldiging der brooden. ‘God geeft niet mondjesmaat. Hij laat zich in genereusiteit, roijaliteit, loijaliteit, door geen mensch overtreffen. - Ze krijgen niet alleen brood, maar ook toespijs; een vischje bij hun boterham.’
3. Bij marcus VII vs. 33. ‘Bij het werk onzer zaligheid moeten wij - ik zeg het met huivering - tête à tête met God zijn.’
4. Bij het gesprek van jezus met de Samaritaansche vrouw, volgens johannes IV. ‘Jezus is een leeraar gelijkvloers, een leeraar in de conversatie. Van een glas water komt hij op de conscientie. Vervolgens op de hoogste en heiligste dingen. Deze vrouw was van eene dubieuse, equivoque reputatie. Jezus vraagt haar te drinken, omdat Hij dorst heeft. Het was niet om het discours aan te knoopen. Hij heeft alle smarten, zorgen en kwellingen der menschen geleden.’
5. Bij de gevangenneming in den hof Gethsemane. ‘Indien gij dan mij zoekt, zoo laat dezen heengaan. Dat is hooge, heilige capitulatie. Jezus capituleert voor het geheele garnizoen. Maar judas plaatst zich onder de belegeraars, en is dus niet in de capitulatie begrepen.’
6. ‘Op het dessert van het avondmaal voorspelt jezus aan petrus zijne verloochening, bij het ontbijt aan de zee van Tiberias vraagt Hij hem driemaal: hebt gij mij lief? Zóó wordt petrus gerehabiliteerd!’
| |
| |
Het moge waar zijn, dat men zich in onzen tijd niet geheelenal kan onthouden van zoogenaamde bastaardwoorden, en dat men er zelfs in sommige kringen eene zekere jagt op maakt, als kon men zich niet evenzoo duidelijk en gepast in onze moedertaal uitdrukken, - het moge almede waar zijn, dat somtijds in de wetenschap het uitheemsche woord bij den geoefende en ingewijde de voorkeur verdient boven het inheemsche; - wij moeten ons hier ten ernstigste tegen zulk eene taal van onzen tijd verklaren. Wij geven het den heer da costa zelven in bedenking: wat godsdienstige, Christelijk gestemde lezers wel zouden gevoelen, wat zij wel zouden moeten zeggen, indien men hun eene doorloopende Schriftverklaring in handen gaf, opgesteld in zulk eene taal van onzen tijd? Wij vragen hem: welken indruk die zou maken op de jeugd? Wij vragen hem: of die de spotternij met hetgeen ons heiligst, en eerbiedwaardigst moet zijn, niet in de hand zou werken? Neen! indien de hedendaagsche Theologie immer of ooit op de gedachte mogt komen, om op die wijze populaire Schriftbeschouwingen te geven, wij zouden er ons geene andere dan heillooze gevolgen van durven voorspellen. Maar, den Hemel zij dank! dat is de taal van onzen tijd niet. Zóó wordt de kennis van de Schrift, zóó wordt de eerbied voor haren inhoud niet. bevorderd. Zulk eene voorstelling moge, om het eigenaardige, zonderlinge, ja, wil men het, om het geniale en humoristische, een tijdlang aan sommigen behagen; zij is in strijd met het hooge gewigt der heilige onderwerpen. Waar het ‘Christologische Voorlezingen’
| |
| |
zijn, waar ‘de persoon en het werk des Verlossers, naar aanleiding van de berigten der Evangelisten’ beschouwd zullen worden, daar is zulk eene taal van onzen tijd eene ontaal, zoo niet erger nog!
Wij gaan voort met onzen lezers, meer beknopt nog, te geven een
| |
II.
Zestal proeven in de taal der meet- reken- en sterrekunde,
waartegen zij hun onpartijdig oordeel, zonder vooroordeel, in de schaal gelieven te leggen.
1. In de leefjaren van jezus is het oneindige vermenigvuldigd met een, met twaalf, met dertig; maar altijd zóó, dat de cijfers een, twaalf, dertig erkend worden.
2. Geloof bij geloof wordt niet geaddeerd; maar gemultipliceerd.
3. Lucas staat tot marcus, gelijk matthaeus staat tot johannes.
4. In het Evangelie van johannes, gelijk ook in diens Openbaring, is de groote lijn: het lam, dat geslagt is.
5. In Gethsemane bereikte het lijden van jezus zijn apogeum.
6. God houdt niet van de regte lijn. Hij voert ons langs bogten en kronkelingen.
| |
| |
Wij wenschen bij eene nadere gelegenheid nog eens op de Christologische Voorlezingen terug te komen, en alsdan ons verslag met eene en andere opmerking van algemeenen aard te besluiten.
|
|