| |
| |
| |
De Christologische voorlezingen van mr. Isaac da Costa geteld, gewogen, en....?
- heeft hij eene uitlegginge; laat alle dingen geschieden tot stichtinge!
paulus.
Een leven van Jezus, waarvan de vorm aan de verhevenheid der zaak beantwoordt, en de inhoud alle moeijelijkheden der gewijde verhalen bevredigend oplost, zal altijd, zal vooral in onze diepgeschokte tijden wel tot de vrome wenschen behooren.
van oosterzee.
Der gute Geist unsrer Zeit hat die natürliche Geschichte des groszen Propheten von Nazaret verworfen, aber ihr krankhafter Geist wird auch eine unnatürliche Geschichte des Gottmenschen nicht durchsetzen.
hase.
- in zijn vorm, van dezen tijd!
da costa.
Toen de begaafde dichter en uitstekende letterkundige, Mr. da costa, in het vorige jaar ook te 's Gravenhage optrad, en er zijne voorlezingen over het leven en de schriften van den Apostel paulus hield, was het wèl te verwachten, dat hij het daarbij niet zoude laten berusten, maar in een volgend wintersaizoen zijne schriftbeschouwingen voortzetten. Hijzelf had reeds het uitzigt daarop gegeven, en gewis zal het niet ontbroken hebben aan opwekking van de zijde zijner vrienden. Wat men alzoo met eenigen grond vermoedde, is geschied. Ditmaal werden er Christo-
| |
| |
logische voorlezingen aangekondigd. Een talrijk publiek woonde dezelve bij, en bleef den Spreker tot aan het einde getrouw volgen. Het waren niet alleen gedistingueerden, of die tot de zoogenaamde haute volée behoorden, maar ook menigen uit de mindere standen (de laatsten werden waarschijnlijk gratis toegelaten), - niet alleen aanzienlijken en edelen des lands, in hooge bedieningen geplaatst, of onlangs daartoe bevorderd, - maar ook kleine burgers, die op een ambtje of postje hopen, en het misschien niet ongeschikt keurden om openlijk van hunne regtzinnigheid eene proeve te geven, - welke zich vereenigden in het locaal Diligentiâ, dat tot de uiteenloopendste oogmerken gebezigd, en door concerten, ja! danspartijen niet - ontheiligd wordt. Vreemdelingen zelfs, die slechts één' of enkele dagen in de residentie zich ophielden, behoefden niet verstoken te blijven van de Christologische voorlezingen, en konden zich tegen een' zeer matigen entree-prijs den toegang verschaffen. Het behoort inderdaad tot de hoogst opmerkelijke verschijnselen des Tijds, dat iemand, die niet geroepen is om de Schrift in het openbaar te verkondigen, zooveel en zoo groote sympathie verwekt, en het
zou een waar raadsel zijn, indien wij niet, bij eenige opmerkzaamheid op de gesteldheid en rigting onzer dagen, eene tweeledige oplossing vonden. Wij bedoelen vooreerst de meer en meer bij velen ontwaakte zucht tot het oude, die zich zoowel door den heerschenden smaak in de bouwkunst, de meubelen, sieraden enz. (à la renaissance) openbaart, als op het gebied van
| |
| |
godgeleerdheid en godsdienstig geloof, en dáár veelzins als eene reactie te beschouwen is, na de voorafgegane, niet altijd bedaarde losmaking, soms onbesuisde, gewelddadige losrukking uit Systeem- en Formulierbanden. Ten anderen de bezielde en geniale wijze van voorstelling, welke niemand aan den Heer da costa zal willen betwisten, ook al verschilt hij van hem in overtuiging en zienswijze. Men wil in onze dagen nu eenmaal, ook waar het de hoogste en heiligste aangelegenheden geldt, iets dat schokt, treft, indruk maakt, iets, dat schittert, dat frappeert en piquant is, zoo als de Tijdstaal eigenaardig luidt. Men is vermoeid van het flaauwe, alledaagsche, gewone; men wil iets nieuws, al is dat ook uit de schatkameren van den ouden tijd genomen, en alleen met een nieuw vernis bestreken. Doch er is meer nog, wat ons den weêrklank, dien deze Voorlezingen vonden, verklaart. Daar is eene magt, die een' geheel bijzonderen invloed op de menschen uitoefent, en den eenen gereedelijk tot navolger maakt van den anderen: het is die van den heerschenden smaak, van de onbedwingbre mode. Deze wil liever het conventikel dan de kerk; liever het vrije en ongedwongene der voorlezing, dan de meer aan bepaalde vormen gebonden voordragt der leerrede of preek; liever den bekeerden Israëliet, dan den leeraar, in de Christelijke kerk opgekweekt en gevormd. Ook hier doet het voorgaan volgen. Of het goed voorgaan en wel volgen mag heeten, is nog altijd de groote vraag. In sommige kringen behoort het inderdaad evenzeer tot de voorschriften der etiquette,
| |
| |
om da costa's voorlezingen bij te wonen, als om in het Fransch te converseren, en des zomers eene of andere badplaats te bezoeken. Enkele toehoorderessen stelden zich somtijds met een fragment van de voorlezingen tevreden, om het overige gedeelte van den na-avond aan het opera-bezoek toe te wijden, en alzoo het nuttige met het aangename te verbinden. Wij vreezen evenwel, dat zeer velen slechts weinig van deze voorlezingen zullen medegedragen hebben. Niet alleen om de volheid en rijkdom van gedachten, waarvan soms de eene de andere als verdrong, de stoute vergelijkingen, de welgekozene beelden, de treffende tegenstellingen, waardoor menig opmerkzaam toehoorder niet zonder eene ligte duizeling de zaal verliet, maar om de talrijke inmengselen van Hebreeuwsche, Grieksche, Latijnsche, Fransche, en Engelsche volzinnen, woorden, en spreekwijzen. Wij begrijpen ook om deze reden niet, welk doel zich de Heer da costa met deze voorlezingen bepaaldelijk heeft voorgesteld. Van beschaafde, enkel beschaafde hoorders, die eene wetenschappelijke opleiding missen, is het toch, zelfs in onze dagen, niet te verwachten, dat zij, behalve de moderne, ook de oude talen zullen verstaan. Een eigenlijk hoofddoel heeft hij dan ook niet met ronde woorden opgegeven; wel later in den loop der Voorlezingen verklaard, dat ze mede moesten strekken om zijne hoorders te overtuigen van de goddelijke ingeving der Heilige Schrift (niet der mechanische, maar der organische, gelijk hij er tot opheldering bijvoegde). Zooveel intusschen is zeker,
| |
| |
dat hij geene wetenschappelijke bearbeiding van het Leven van jezus heeft willen leveren, daartoe lieten de voorlezingen, (Mr. da costa zal de eerste zijn, om het te erkennen), bij den tegenwoordigen stand der Godgeleerde wetenschappen, veel te veel te wenschen overig. Eene populaire behandeling evenmin; daartoe behelsden zij wederom te veel wetenschappelijks. Eene poëtische voorstelling insgelijks niet, hoewel hij soms inderdaad zeer plastisch was, en opmerkingen maakte, die den echten dichter, en fijnen aestheticus kenmerkten. Boven de ijdele zucht om met taalkennis en belezenheid te schitteren, is iemand van zoo wezenlijke verdiensten verre verheven. Zijn doel kan dus geen ander geweest zijn dan louter en alleen bevordering van Schriftkennis bij, en stichting van zijne hoorders.
Wij willen 's mans voorlezingen, naar luid van ons opschrift, tellen, en wegen, en laten het gerustelijk aan den onbevooroordeelden, onpartijdigen lezer dezer bladzijden over, om uitspraak te doen. Het oogmerk van ons verslag is geenszins, om eene volledige schets te geven van al, wat in dit twaalftal voorlezingen ter sprake gebragt werd. Wij wenschen onze lezers alleen bekend te maken met den geest en de rigting, welke daarin heerschten, en hun een beknopt overzigt te geven van de wijze, waarop zich de Heer da costa van zijne taak heeft gekweten.
Naar onze overtuiging geldt alweder ten aanzien dezer Christologische Voorlezingen, wat wij in een' vorigen Jaargang aangaande die over het leven en de
| |
| |
Schriften van den Apostel paulus aanmerkten (zie Tijdspiegel 1845, bl. 171-185), te weten: dat de wijze van uitdrukking en voorstelling dikwerf van dien aard was, dat onwillekeurig de lippen zich tot een' glimlach plooiden, iets, hetgeen wij, bij alle achting voor de talenten en bekwaamheden des sprekers, onmogelijk kunnen goedkeuren. Geen vernuft noch scherpzinnigheid kunnen het gemis van den waardigen toon, die voorzeker bij het heiligste voegt, vergoeden. Het vernuft ontaardt dikwijls in spelerij; de geestigheid wordt zeer ongeestelijk. Ernst en waardigheid mogen ook bij den meer vrijen vorm van Voorlezingen niet ontbreken, waar ‘de persoon en het werk des Verlossers naar aanleiding van de berigten der Evangelisten’ het verheven onderwerp uitmaakt.
De Heer da costa heeft zelf gevoeld, dat hij èn wegens zijn optreden, èn wegens de eigenaardige voorstelling, die althans bevreemden kon, eenige rekenschap aan zijne hoorders verschuldigd was. Hij gaf daarom de gronden op, die hem vrijmoedigheid verleenden om zijne taak te aanvaarden. Ze waren deze: ‘de Schrift kent geen onderscheid tusschen historie, dogma en praktijk. Ik spreek de taal van mijnen tijd. Mijne hoorders kunnen en moeten zelven onderzoeken of deze dingen alzoo zijn.’ Hij verlangde: ‘dat men niet zoo zeer op de vormen, dan wel op de zaken zoude letten,’ doch zijn aesthetisch gevoel zal hem toch zeggen, dat er een verband bestaat tusschen den vorm en de zaak, dat niet kan noch mag verbroken worden. Den door hem gekozen titel: Christologische
| |
| |
Voorlezingen, die, zonder het bijgevoegde: over den persoon en het werk des Verlossers, geheel iets anders verwacht zoude doen hebben, regtvaardigde hij, door op te merken, dat de uitdrukking: Leven van jezus, slechts smartelijk aan het beruchte boek van dien naam herinnerde. Dat er eigenlijk geen Leven van jezus in den zin van levensbeschrijving of biographie is, maar het leven van jezus in ons zou te kennen geven. Dat het ook geene schriftuurlijke uitdrukking is, vermits lucas spreekt: ‘van hetgeen jezus begonnen heeft beide te doen en te leeren.’ Wat het eerste betreft, zoo kan het de scherpzinnigheid van den Heer da costa voorzeker niet ontgaan zijn, dat strausz, gelijk reeds ullmann en zoovelen na hem hebben opgemerkt, zijn boek geheel verkeerd betiteld heeft. Hij had het moeten noemen: critiek der Evangeliesche Geschiedenis, uit een mythisch standpunt. Maar het was eene zonderlinge inconsequentie, dat de Heer da costa in zoo vele voorlezingen van het verborgen en openbaar leven van jezus sprak, en die onschriftuurlijke uitdrukking behield; een bewijs, dat zij niet wèl kan gemist worden, omdat zij aanduidt, wat zij aanduiden moet: de geheele werkzaamheid van jezus.
Het was te verwachten, dat de rationalisten, die, in een' wetenschappelijken zin, gelukkig, hebben uitgediend, en reeds tot de geschiedenis behooren, om hunne willekeurige en ongeloovige, daarbij vaak oppervlakkige Schriftverklaring, bestraft en teregt gewezen zouden worden, en dat de Mythische opvatting
| |
| |
door den Schrijver van het veelzins voortreffelijk, en door bevoegde beoordeelaars als zoodanig erkend werk: Over de verscheidenheid en overeenstemming der vier Evangeliën krachtdadig weêrlegd zoude worden. In beide genoemde opzigten leverde de Heer da costa de bewijzen, dat hij zijne wapenen met beleid weet te kiezen, en op het gebied der schriftverklaring eene eervolle plaats bekleedt, die hem zelfs zijne wetenschappelijke tegenstanders niet zullen betwisten. Te meer smartte het ons daarom, dat hij zich zoo scherp, bits, ironisch, ja! sarcastisch uitliet over de hedendaagsche Theologie, over de Groninger school, over de wijsbegeerte, die waarlijk zich in ons land niet te beklagen heeft, dat zij te veel beoefend, en te weinig aangevallen wordt. De geheele hedendaagsche Theologie is, naar zijne zienswijze, Nicodemiaansch. (Later komen wij hierop terug.) De Groninger school verkondigt gruwelen, en toch meenden wij nu en dan eenige overeenkomst tusschen de Theologie van da costa en de verfoeijelijke Groninger ketters te bespeuren. ‘De wijsbegeerte wil in onze dagen eene vereeniging van het goddelijke met het menschelijke; maar als zij dat in de geschiedenis vindt, wil zij het niet. Als het op dat leelijke, blaauwe, Duitsche papier staat, dan wil men het wel aannemen; niet, als het in de Schrift gevonden wordt.’ Weg dus met de hedendaagsche, valsche Theologie, die naar nicodemus riekt! Weg met de Groninger Theologie, die christus op eenen Griekschen piedestal plaatst, en wèl beweert: dat men zich in de eerste eeuwen der
| |
| |
kerk meer met de goddelijke, in de volgende meer met de menschelijke natuur van christus bezig hield, en dat het voor onzen tijd bewaard is, om ze vereenigd te beschouwen, maar het niet doen, wat zij betuigen, dat gedaan moet worden! Weg met de wijsbegeerte, die negenennegentig, negenennegentig en een half, en negenennegentig honderdsten biedt! Weg met die allen! De Heidelbergsche Catechismus (als de opposiete pool der hedendaagsche Theologie) is voortreffelijk, schoon, heerlijk, rijthmisch, ja, wat al niet, die moet in zijn' voormaligen luister hersteld worden! Ursinus boven! - Heeft die den goddeloozen braven hendrik eens weder van de scholen verdrongen, dan zal er eene betere toekomst verrijzen! De zedelijke verbetering, de Nut van 't Algemeensche godsdienst zullen vervangen worden door de echte, oude, geijkte, regtzinnige onderwijzing in de Christelijke leer, die in de Nederlandsche Hervormde kerken en scholen geleerd wordt!
Van den mensch jezus wil Mr. da costa niet hooren. Die uitdrukking kan, in zijn oog, niet anders zijn, dan eene vermetele en schendige poging ter verkorting van de eer, die den Heiland toekomt. ‘Sedert de ontvangenis’ zegt hij ‘bestaat de Godmensch.’ Bij de vermelding, dat jezus zijnen pleegvader jozef behulpzaam was in diens beroep, en door marcus ‘de timmerman’ genoemd wordt, zeide hij: ‘merkt het op: God, de opperste bouwmeester, door wien alles gemaakt is, een timmerman!’
Jezus is jehova beligchaamd. Dit is eene lieve- | |
| |
lingsuitdrukking van den heer da costa, gelijk het over het algemeen iets karakteristieks bij hem is, dat telkens bij verschillende aanleidingen op den voorgrond treedt, dat men met eene Israëlietische opvatting moet beginnen, om een helder en waar inzigt te verkrijgen aangaande den persoon en het werk des Verlossers, en zich altijd op een Israëlietisch standpunt behoort te verplaatsen. Ja, hij gaat soms zoo ver, dat hij bijkans beweren zou, dat men eerst Israëliet moet geweest zijn, om Christen te kunnen worden, en wordt schier door zijne hooge ingenomenheid met het oude volk der belofte, waarvan hij naar het vleesch afstamt, tot zekere verheffing boven de גּוׄום (Gojim) medegesleept. Dat er in zijne stelling nopens die Israëlietische opvatting veel waarheid ligt, zal wel niemand in twijfel trekken; gave men ons daarom slechts geene Joodsch-Christelijke Theologie, of stelde men geen Christelijk particularismus in de plaats van een Israëlietisch, waardoor voorzeker een der hoofdoogmerken van de komst des Gezegenden in het vleesch gansch en al wordt miskend. Het komt ons allernatuurlijkst voor, dat de heer da costa steeds met bezieling en geestdrift van zijn oude volk gewaagt, en wij achten hem daarom te hooger. Bij elke gelegenheid blijkt het, dat hij zijne afkomst hoog waardeert. De karavanen, opgaande naar de heilige tempelstad, en de liederen Hammaäloths aanheffende, zijn hem een heerlijk en treffend beeld van de gemeenschap der heiligen. De eindelijke toebrenging van Israël legt hem het smeekend gebed op de lippen, gelijk het den grondtoon uitmaakte van
| |
| |
zijn dankgebed, waarmede hij de Christologische voorlezingen besloot. Herhaaldelijk gewaagde hij van den tijd, waarin zij zien zullen in wien zij gestoken hebben. (Joh. XIX:37.)
Het tellen der Christologische Voorlezingen heeft zekerlijk weinig bezwaarlijks in. Een twaalftal avonden werd door den heer da costa toegewijd aan de taak, die hij zich had voorgesteld. Minder gemakkelijk is het, ze te wegen, en derzelver gewigt en gehalte juist te bepalen, zonder in eenig uiterste te vervallen, en een partijdig oordeel uittespreken. Geene der voorlezingen, die niets voortreffelijks, schoons, behartigenswaardigs bevatte, en hare lichtende punten had, maar daarentegen ook geene zonder hare schaduwzijde. Wij wenschen in een volgend nommer bij wijze van uittreksel, eenige proeven van de Schriftverklaring des heeren da costa te geven, die ons in de Christologische Voorlezingen meest opmerkelijk voorkwamen, en vervolgens met enkele algemeene stellingen ons overzigt te besluiten. Het ἀληϑεύειν ἐν ἀγάπῃ zal ons daarbij geleiden.
|
|