| |
| |
| |
Teekenen des tijds.
I.
Oud en nieuw Athene.
Pericles en koning otto! Een Beijersch detachement en de miltiadessen en themistoclessen! - ‘'t kan verkeeren’ zegt brederoo, en hier is het verkeerd; de speelpop der latere staatkunde staat thans, diplomatisch uitgedost, in de rij der kleinere staten, gelijk aan' een ledeman of ledepop ten behoeve der kunstenaars, welke nu deze, dan gene der grootere vorsten, een' arm omhoog, of een been voorwaarts buigt, naar eisch der omstandigheden. Dat is de neo-grieksche vrijheid, en toch is nieuw Athene in zekeren zin beter dan oud Athene. De magtige beschermheeren, de oomes op de troonen, nemen het opgeknapte pleegkind getrouwelijk onder hunne hoede. Zij hebben er allen, voor en na Navarino, schepen, kruid, lood, en, wat niet veel beteekent voor een hedendaagsch kabinet, menschenlevens aan willen opofferen om den Turksch- | |
| |
griekschen staat te ontturken, om een behoorlijk ordèntelijk staatje te improviseren, met eenen koning, met eene koningin, met eene constitutie, met ministers, lijfwachten, kabinet, zelfs met eene soort van hoogeschool, en geleerde titels.
De improvisatie is tamelijk wel gelukt, hoezeer de koning op den wankelenden troon niet al te gerust zit, en somtijds eenige beweging maakt, gelijk aan die, wanneer het kind op een' schommel zit, en een benaauwd gezigt trekt. Intusschen is Athene en de Piraeus toch bewaard gebleven voor de cultuur, voor de geschiedenis, voor de antiquiteiten, en voor de humaniteit. Onze Europesche consuls zijn geheel andere mannen, dan de barsche Aga's, en getulbande broeders der orde van de halve maan. Zij nemen de reislustige landgenooten gaarne op, presenteren hen in galacostuum aan koning otto, die helaas een weinig doof is. Zij wandelen op den beroemden grond, die weldra niet meer overdekt zal zijn met gedenkteekenen; want deze worden, als de steenkolen, schaarsch door jaarlijksch gebruik en vervoer; maar men is toch in Athene, bevoelt, en betast, en bewondert de oude, koude marmerblokken, kapitelen, en verbrokkelde architraven. Men is toch in het onzigtbaar gezelschap van socrates, en plato, en de geheele oude Academie, hoewel de Beijersche tongval weinig herinneringen aan de zilveren klanken der Grieksche taal opwekt. Oud- en nieuw Athene staan tot elkaâr in verhouding, als een fiere jongeling, die zich in volle spierkracht beweegt, en een oude jichtige vrijer, die zich heeft opgeknapt, en zijn
| |
| |
hof gaat maken aan deze of gene schoone. 't Geldt ook hier:
Heleen kon in Heleen Heleen niet weder vinden!
Evenwel houden de twee oppervoogden in het westen, Engeland en Frankrijk, het oog gevestigd op dezen staat à la renaissance, een steunpunt tegen het indringend geweld van den Czaar, die twee armen heeft, een' voor Polen, den andere misschien voor den jeugdigen staat. Laat ons naar Athene gaan, al ware het niet om de Acropolis te beklimmen, of om het Grieksche profil te bestuderen, - alleenlijk om het wonderbaarlijk voortbrengsel der staatkunde onzer eeuw te leeren kennen, en ons te verbazen over eene Europesche politieke improvisatie - gelijkluidend woord met Griekenland!
| |
II.
Bespiegeling over de huwelijksaanvragen in het handelsblad.
Ein Mädchen oder Weibchen
O, so ein sanftes Täubchen
mozart u. schikaneder, die Zauberflöte.
Ware het Handelsblad niet getrokken, dat wil zeggen: gelezen, en in deszelfs waarde erkend, wegens de pro en contra ministeriële redeneringen, wegens de
| |
| |
duif- en stoomberigten, wegens de handelsbulletins, wegens den fondsenthermometer, dan zouden wij hetzelve bovendien zeer ernstig moeten aanbevelen, als het luidsprekend orgaan van bescheidene, eenvoudige, trouwlustige jongelieden, of oude jongelieden, of jonge oudelieden, die zich aanbevelen, om op deze onbestendige wereld een bestendig huwelijksheil te vinden door middel van eenige geringe advertentiekosten in het geprezene Handelsblad.
Men heeft, en wel zeer ten onregte, zich gelieven te ergeren, wegens die herhaalde, zoo minzame, zoo zoetvloeijende aanvragen om eene ‘jonge dame of weduwe.’ Men heeft er niet aan gedacht, dat er vele ongehuwde vrouwen zijn, die ook buiten de gelegenheid zijn gesteld om eene fatsoenlijke partij te maken, en te vinden, en te behouden. Derhalve, ten aanzien van het schoone, nog niet gehuwde, huwbare geslacht, is het allezins te wenschen, dat men dezen maatregel, om eens een huwelijk, eerst door het Handelsblad, dan in den Hemel te sluiten, toch blijve voorstaan. Oppervlakkig zoude een eenvoudig mensch ligtelijk tot de gedachte komen, dat hier van wederzijde eene groote dwaasheid, eene hoogst gevaarlijke onvoorzigtigheid plaats grijpt, of dat het eigenlijke hoofdmoment van elk gelukkig huwelijk: de onderlinge achting, toegenegenheid, en ware liefde, zeer bezwaarlijk uit eene courantenaanvrage, en een antwoord daarop, kon voortspruiten; maar men ziet ook hier de zaak alleen van ééne zijde, en oordeelt alzoo partijdig. Verbeeldt u dien jongman, die ten minste vijfmaal,
| |
| |
zoo als men zegt, een blaauwtje heeft geloopen, die door affaire of negotie verhinderd wordt om vrouwen te zien, dat is: op te nemen, of ze van zijne gading zijn, en die echter zijn kluizenaarsleven wil verwisselen met den rozengaard van een zalig huwelijk. Wat zal hij doen in dien nood?
Hij wil een eerlijk, braaf, een respectabel man blijven; hij wil niet met de linkerhand, maar met zijn geheele hart trouwen. Nu kan hij niet trouwen met een ideaal, dat niet bestaat; hij zoekt, even als de wijsgeer, waarheid. Welnu, denkt hij: wist menige treurende, eenzame maagd, of menige weduwe, die nog niet boven de veertig jaren is, wisten zij slechts, dat ik, fatsoenlijk koopman, geacht winkelier, dat ik er ook ben, dat ik zeer wensch naar eene trouwe wederhelft, hoe gelukkig zouden wij te zamen zijn! Deze groote, zielvermeesterende gedachte brengt zijn edel, minnend hart in oproer en beweging, hij waagt de stoute daad, hij stelt eene advertentie, beschrijft zichzelven van de voordeeligste zijde, belooft de stiptste geheimhouding, snelt naar de bloemmarkt te Amsterdam, naar het bureau van het Handelsblad, keert geruster, en met hoop voor de toekomst, naar zijne woning, en droomt, gedurende de eerste zeven nachten, volstrekt van niets anders, dan van het Handelsblad, van weduwen, en meisjes. Evenwel hoor ik u zeggen: men kan in deze wereld wel een paar gemeubileerde kamers, een huis met of zonder tuin, eene buitenplaats, een' knecht, een' kok, een paard, een' jagthond, maar eigenlijk niet eene vrouw per courant aanvragen. Dwaze
| |
| |
menschen! hier juist ligt uwe verblinding. Hebt ge dan nooit opgemerkt, dat juist bij de meeste aanvragen, nevens de vrouw in quaestie, ook het geld in quaestie wordt genoemd, en zoude eene Handelsbladvrouw met geld dan niet veel beter zijn, dan geene Handelsbladvrouw zonder geld, met veel schoonheid en gratie, maar zonder de allergratieuste gratie der zilveren of gouden muntstukken? Let op den titel: Handelsblad. - Derhalve een blad voor, uit, door, en om den handel. - Welnu, alles wordt opgehelderd. De handelaar zoekt in zijne onbekende geliefde de X, welke het Handelsblad weldra tot eene bekende grootheid in het leven moet oplossen, ook een klein kapitaaltje, niet alleen van vleesch en been, gelijk er in het trouwformulier staat, maar eenige interessen meer om zijne zaken op ruimere schaal te kunnen drijven. Waarom zoude het Handelsblad ook dezen tak van handel niet begunstigen? Waarom zoude hetzelve niet de mannen aan de vrouwen, de vrouwen aan de mannen helpen, en tevens het debet van den treurigen winkelier in een heugelijk credit herscheppen? Wij noodigen allen uit, die door middel van het Handelsblad werkelijk tot gelukkige echtelingen geworden zijn, om ons zoo spoedig mogelijk daarvan te verwittigen, ten einde wij daardoor in staat worden gesteld, om onze zeer geachte lezers, en de weinige lezeressen, die ons volgen, nadere inlichtingen mede te deelen betreffende dit belangrijk teeken des tijds.
|
|