| |
| |
| |
Olla Potrida.
I.
Buitenlandsche berigten.
De Lichtvrienden.
Waar deze Godvergeten lasteraars heen willen, is duidelijk. Het Evangelie moet vallen, en met hetzelve de Christelijke Kerk als zoodanig. En toch eten deze menschen nog het brood der Kerk, welke zij met voeten treden, en het wordt hun vergund, vrij en openbaar van den kansel hun kerkroovend, zielverdervend werk voort te zetten, en den wijnberg des Heeren te verwoesten? Is er dan geen regter meer in het land? Wordt de gemeente dan niet meer door eene Symbolische, gouvernementele omtuining beschermd? Heeft alle kerkelijke magt en gezag opgehouden, en wordt de akker Gods aan de wilde dieren, als een ruim strijdperk, prijs gegeven?
(Palmblätter, Maandschrift, uitgegeven door f.w. krummacher, 1845 bl. 42.
| |
| |
Glosse. Onze vrome Elberfelder prediker wenscht dus, dat de Lichtvrienden een weinig honger lijden, dat ze uitgedreven, verjaagd worden. Zeer broederlijk! Wie onzer lezers denkt niet aan de driftige boanergen, die vuur van den Hemel op de Samaritanen wenschten te doen vallen? maar wij weten dan toch ook, hoedanig de éénige Meester hen ernstig te regt wees. - Zoude Zijne stem ook wel tot in het Wupperthal kunnen doordringen? - 't Is daar zoo verbazend nevelachtig!
| |
Verkeerde namen voor gewigtige zaken.
Katholicismus is een door Pausgezinden geheel willekeurig gebruikte naam, welke evenzoo verkeerd is, als het woord: Gereformeerd, in tegenstelling van Luthersch, even alsof luther niet een Hervormer (Reformator) geweest ware, en ook wij, Lutherschen, niet Hervormd waren! maar om tegen namen te strijden is Don Quichotterie; intusschen bezigt men gedurig dergelijke verkeerde benamingen, en bewijst daardoor, met welke flaauwhartigheid en nalatigheid men ook in dit gewigtig stuk de zaken en begrippen verwart.
Allg. Kirchenzeit. 1845 bl. 438.
Glosse. Intusschen maakt ook hier de naam veelal de zaak, en den persoon. Men scheidt het Christendom zoo lang, en zoo geweldig, omdat menigeen in eene groote, algemeene, eenige kerk te klein zoude worden, die nu in zijne kleinere kerk en gemeente nog tamelijk, altijd betrekkelijk, groot is, of ten minste schijnt!
| |
De kerk te Trouville, de Heilige Maagd, en de aflaat.
De kerk te Trouville was te klein geworden, de
| |
| |
geestelijke heeft het voornemen opgevat, om dezelve te vergrooten, hij kocht een gedeelte grond van het geld, dat sommige geloovigen hadden bestemd voor eene toekomende kerk toegewijd aan Notre Dame des Victoires. Terstond heeft de Heilige Maagd door wonderdaden bevestigd, dat zij deze opdragt gereedelijk aannam. Bij de eerste grondlegging, en de eerste spade in den grond, ontdekte men eene steengroeve, die de juist geschikte steensoorten in overvloed bevatte. Men had water noodig bij den kerkbouw. Dit was het werk van de tweede spade in den grond, want ziet, eene waterbron welt op uit de rots! Monseigneur de Bisschop de bayeux heeft zijne autorisatie gegeven tot eene inteekening om de nieuwe kerk op te bouwen; maar misschien heeft men zich een weinig te veel gehaast, en eene derde spade in den grond zoude weder een' anderen onbekenden schat hebben opgeleverd; want het was nu het regte oogenblik, om eene dergelijke onverwachte ontdekking bij tijds te doen, en te laten doen. - Ik heb een papier gelezen, geteekend door den Priester van Trouville, hetwelk mij werd aangeboden ter inruiling tegen 5 francs, welke 5 francs ik dadelijk gaf, toen hetzelve mij leerde, ten eerste - dat mijn offer Gode welbehagelijk was; ten tweede - dat de Priester, gedurende al de maanden der eerstkomende 25 jaren, eene stille mis voor mij zou laten lezen, dat alle jaren, wanneer ik reeds dood was, eene dienst ten behoeve mijner ziel zoude gehouden worden, en dat, bij wijze van toevoeging, zijn Eerw. een genoegen zal vinden
| |
| |
om al die personen, welke ik gaarne uit het vagevuur en de hel zag opgenomen in den hemel, daaruit te verlossen. Waarlijk men moest geen 5 francs in den zak gehad hebben, om ze voor zulk een doel niet dadelijk te geven! o Heidenen en afgodendienaars! hebt gij op die wijze de Godsdienst ontheiligd, welke de christus als de meest eenvoudige, de meest belangelooze aan zijne Apostelen heeft nagelaten?
karr. Guêpes, Septembre 1845.
Pag. 341 en 342.
| |
II.
Spreuken uit den vreemde.
I. Onverschilligheid is het teeken van eene verzwakking der ziels- of ligchaamskrachten; of de voorlooper eener ziekte. Onverschilligheid in de Godsdienst is het teeken der verzwakking des geloofs; de voorlooper van het ongeloof.
II. Nuttige denkbeelden in een helder licht te plaatsen, is een zeer benijdenswaardig voorregt van den wijsgeer. Nieuwe denkbeelden op het gebied van zede- of staatkunde te scheppen, is daarentegen niet altijd even nuttig voor het werkelijke leven. De meest bekende, en grootste waarheden blijven dikwerf voor,
| |
| |
en in het leven nutteloos, omdat dezelve niet duidelijk en krachtig genoeg gedacht en ontwikkeld worden. Wie den mensch aantoont, dat in den voorraad zijner kennis gouden waarheden voorhanden zijn, zonder dat hij dit zelf weet, die vermeerdert zijnen rijkdom, evenzoo als degene, die hem nieuwe waarheden mededeelt, welke goud waardig zijn. Met één woord, hij, die ons het goud tot gangbare munt omstempelt, die is ten aanzien der maatschappij evenzoo verdienstelijk, als de mijnwerker, die den goudklomp uit den duisteren schoot der aarde te voorschijn brengt.
III. Regelmaat is de gouden draad, welke door de parelsnoeren van alle deugden moet heenloopen.
IV. Vele menschen zouden deugdzaam zijn, als zij zich zoo veel moeite gaven, om dit te zijn, als ze zich nu moeite geven, om dit te schijnen.
V. Een regtschapen, verstandig mensch, schroomt niet om te bekennen, dat hij in zekere punten heeft gedwaald, wanneer hij dit in waarheid bekennen kan; want dit beteekent eigenlijk niets anders, dan aan zichzelven te bekennen: dat men heden een weinig verstandiger is geweest, dan men gisteren was.
VI. Bloemkens en redekunstige versierselen in eene ernstige redevoering, bovenal in eene Christelijke leerrede, kunnen zeer gevoegelijk met de roode, en blaauwe bloemen in het korenveld vergeleken
| |
| |
worden. De kinderen loopen er naar toe, en vertrappen niet zelden daardoor de graanhalmen, ja, ook de volwassenen vinden er voor het oog een oogenblikkelijk genoegen in; maar voedzaam brood kan men uit dezelve niet bakken.
VII. 't Is geen pligt om alles te zeggen, wat men denkt; maar het is pligt om alles te denken, wat men zegt.
VIII. Het volk oefent veel grooteren invloed uit, dan men gewoonlijk denkt, niet slechts in omwentelingen, ook dáár, waar de tijd meer geregeld en geordend voortstreeft. Hoe menig staatsman, hoe menig kerkvoogd, gelooft het volk te leiden, terwijl het volk hem daarentegen leidt. De volksmenners en volksleiders staan, als lakkeijen der wereldomstandigheden, achter op den grooten wagen des Tijds, en in plaats dat zij het volk besturen, worden zij door hetzelve bestuurd en voortgetrokken.
IX. Gelijk het ijzer door den magneet, op eene onverklaarbare wijze, wordt aangetrokken, zoo wordt de mensch, en slechts de mensch, door eenen onzigtbaren magneet aangetrokken en opgeheven, en in het aansluiten aan deze geheimzinnige kracht vindt hij zijne eerste en laatste rust, die zaligheid, welke hij door een tegenovergesteld streven naar beneden nooit vinden kan. Was er in het ijzer geene neiging tot den magneet, was er in den mensch geene aandrift naar
| |
| |
het onzigtbare, en Goddelijke, zoo zoude het eene het andere niet aantrekken, maar afstooten, ontvlieden; want het is eene wet in de wereld der ligchamen en der geesten: wat zich niet aantrekt, stoot zich onderling af.
X. De kracht van den magneet neemt af, en gaat verloren, wanneer dezelve niet wordt versterkt, en altijd geoefend. Zegt derhalve niet, dat uwe kracht, om het kwaad te wederstaan, niet aanwezig was, omdat gij dezelve niet meer vindt.
XI. Zoo zeker, als er geene zielsverhuizing is, evenzoo zeker is er eene gedachtenverhuizing, en men zoude van deze laatste eene behoorlijke, zeer nuttige geschiedenis kunnen schrijven. Wij lezen eene fabel, en verheugen ons, dat een Duitscher (NB. hier spreekt een Duitscher) dezelve heeft uitgevonden. - Maar nu gaan wij terug in de geschiedenis der letterkunde, en zien, dat de Duitscher deze van den Franschman, de Franschman van den Latijnschen schrijver, deze van den Griek, de Griek van den Arabier heeft geborgd, en de Arabier weder uit Indië heeft gehaald. Iedereen weet, dat de opera Don juan uit het bekende stuk van molière is voortgevloeid; maar wie kent den Spanjaard, van wien molière zijn stuk heeft overgenomen, en wie weet, van waar de Spanjaard het weder ontving?
De Matrone d' Éphese van la fontaine vindt gij bij petronius, petronius nam het verhaal van eenen onbekenden Griek over, de Grieken van de Arabie- | |
| |
ren, de Arabieren van de Chinezen, zoo als du halde stelt. Molières Amphitryon is plautus nagebootst, en volgens Kolonel daw behoort het oorspronkelijke stuk in Indië te huis. De fabel der drie ringen behoort in de tijden der kruistogten, uit dezelve heeft swift zijn Tale of the Tub, lessing zijn' Nathan der Weise zamengesteld. Faust had reeds zeer lang op het marionnettentheater gesproken, toen hij bij lessing, klinger, göthe, en anderen, in verjeugdigde gedaante te voorschijn trad. Göthes Zauberlehrling was, gedurende anderhalf duizend jaren, in de werken van lucianus besloten: göthe heeft den band losgemaakt. Hoe menige gedachtenparel bij göthe, lessing, wieland, vinden wij bij de Engelsche en Fransche schrijvers terug, terwijl hun de verdienste toekomt, van de gedachten vrij, en schoon verwerkt te hebben!
| |
III.
Binnenlandsche berigten.
In Nederland behoeft men slechts eenigzins bij de verschillende kringen der Maatschappij bekend te zijn, om te kunnen bemerken, welk een verderfelijke invloed er geoefend wordt op veler gemoederen, waar men het Godsdienstige met het politieke te zamen kan verbinden. En dat is mogelijk door onze
| |
| |
bestaande staatsregeling, ten gevolge waarvan de tegenstrijdigste Godsdienstige gezindheden gelijke aanspraken hebben om door staatsgeld en staatszorg staande gehouden te worden.
Reformatie, VIII deel No 5.
bl. 298.
Glosse. Neen, vriend! de staat is zoo stiefmoederlijk niet gezind, hij laat aan allen de vrijheid, om God te dienen naar welgevallen. De Koning, de Ministers, hebben tot heden toe nog geene geneigdheid om eenen bepaaldelijk Gereformeerden Catechismus uit te geven. De groote, schier vergode Prins maurits zit, ten jare 1846, gelukkiglijk, niet meer op het staatskussen.
| |
De roede Gods over Nederland.
Spreukmatige staalkaart van hedendaagsche oudgereformeerde theologie.
(Vergelijk het boekske: De roede Gods over Nederland. - Een waarschuwend en opwekkend woord aan mijne land- en geloofsgenooten, 1845. Motto: ‘Hoort de roede en wie ze besteld heeft.’ Micha VI, vs. 9b. Bij höveker.)
‘Wat klagen wij dan over het mislukken van den aardappelenoogst, en daaruit vloeijende gevolgen; dat een ieder toch klage van wege zijne zonden. Want dus zegt de Heere bij den Profeet jeremias, cap. XXX, vs. 15: Wat krijt gij over uwe breuke, dat uwe smerte doodelijk is? Om de grootheid uwer on- | |
| |
geregtigheid, omdat uwe zonden magtig veel zijn, heb ik u deze dingen gedaan..... Ach, waren er geene zonden, er zouden voorzeker ook geene wonden zijn, geen tuchtroede, geene jammeren en ellenden zouden er te vreezen zijn.’ (Bl. 8.)
Glosse. Alzoo - aannemende, dat de zonden in de volgende levensjaren blijven zullen, blijft ook de aardappelenziekte. Accessorium sequitur suum principale.
‘Slaan wij slechts het oog op de tegenwoordige gebeurtenissen, dan zullen wij, indien wij niet willens blind zijn, moeten bekennen, dat ook de mislukking der aardappelen een bittere vrucht van de zonden is, en dat de Heere twist met Nederland.’ (Bladz. 9.)
Glosse. Waar blijven dan de overige jaren der zonde, met hunne gezonde aardappelen? Zouden de bewoners van Noorwegen, waar de ziekte niet heerschte, geheel zijn zonder zonde?
‘Partijen, concerten en bals, die niets dan ijdelheid zelve zijn, worden aangelegd, en door velen op den dag des Heeren bezocht. Alles, wat in de dienst der grooten dezer aarde is, moet op de wenken hunner oogen staren, om op den rustdag met groote pracht door wegen en straten te rijden, om als de hoogmoedige koning belzazar (sic!) en bernice (sic!) hunne grootheid te toonen, en zoo, door onverzadelijken hoogmoed, van hunne onderdanen als Goden geeerd en gediend te worden. - Uwe verantwoording zal zwaar zijn, Magtigen en Regeerders van Nederland,
| |
| |
voor het gerigt van Hem, die aller harten en nieren proeft, en naar zijne onkreukbare regtvaardigheid een iegelijk vergelden zal naar zijn werk.’ (bl. 11).
Glosse. Die aanzienlijke belsazars en berenices in ons vaderland, stonden zoo als hier, aan het eerste schrootvuur der overvromen bloot. Misschien zagen deze nederige vrienden gaarne, dat deze vloekwaardige grooten hunne equipagiën verdeelden, en aan henzelven afstonden, om er een godzalig gebruik van te maken.
‘Wel is waar dat het gebrek aan aardappelen door andere levensmiddelen eenigermate kan aangevuld worden; nogtans is de schaarschte der aardappelen voor geringe klassen een groot gemis, daar de andere spijzen van wege de duurte moeijelijk voor hen te bekomen zijn. En dit is alles het gevolg van de zonden.’ (bl. 12).
Glosse. Hier is de schrijver, onvoorzigtig genoeg, in een gevaarlijk net verward geraakt; want, heeft de toorn Gods zich over de menigvuldige zonden des volks geopenbaard, dan kan zoo iets niet te halver wege geschieden, door dat de onwaardige Nederlanders zich, onaangezien den mislukten aardappelenoogst, toch noch met andere levensmiddelen voeden. Men had dus ook moeten bewijzen, dat erwten, boonen, gort, rijst, mede onder de groote rubriek der tuchtroede behoorden. Dit is nu, gelukkig voor ons, ongelukkigen, en voor den toornlievenden schrijver, het geval niet.
‘Of zullen wij dwaas genoeg zijn om de cholera, runderpest, stormen, watervloeden, en nu het mislukken van den aardappelenoogst, als een gevolg, in
| |
| |
't algemeen, van zijne vaderlijke liefdehand te beschouwen, alsof de roede niet zoo zeer de regterlijke daad zijner regtvaardigheid, of de straf geen gevolg van de zonden was, daar de heilige geheiligd zal worden door geregtigheid, maar dat het alle liefdetrekkingen des vaders zijn voor alle menschen, waardoor Hij, bewogen zijnde met hun droevigen staat, ze uitlokt tot bekeering en zaligheid.’ (bl. 13 en 14).
Glosse. Wel man! wel man! wat hebt gij dan eenen dwazen Bijbel, die ons God als de liefde noemt, en alles terugbrengt tot den Vader; maar gij weet het beter, dan het woord Gods; gij kunt een onderscheid maken tusschen Gods regterlijke en vaderlijke daden. Uw God is een echt Oostersch Despoot. Haast u, en zoek eene plaats als minister bij een' Sultan of Rajah, daar zult ge uwe Theologie geheel terug vinden!
‘Want de Heere is een regtvaardig Regter en een God die alle dagen toornt.’ (bl. 14).
Glosse. Alle dagen toorn! juist gezien! waar altijd zonde is, is altijd toorn. Derhalve: nooit betere aardappelen, altijd cholera, runderpest, stormen, watervloed. Wie het eerste stelt, stelle dan toch ook het laatste! De Oostersche Despoten-theologie blijve toch consequent!
‘En in plaats dat de herders en leeraars hunne gemeente met paulus opwekken en aandringen tot de onderlinge bijeenkomsten, om te spreken over de dingen die het koninkrijk Gods aangaan, raden zij het af, en trachten het te weeren, voorgevende dat het schadelijk, ja ongerijmd, wat zeg ik, strafbaar is.’ (bl. 21).
| |
| |
Glosse. Daarin handelen de booze herders en leeraars zeer verstandig; want zij leeren in het openbaar, en behoeven de conventikelen niet, om het woord Gods te verkondigen. Dààr behooren de uitverkorenen en wedergeborenen, die tuchtmeesters der herders en leeraars, die de tuchtroede des Hemels ter leen vragen, en zich verheugen, wanneer ze, als latere ketterjagers, toch ook wat beteekenen in de geestelijke wereld!
‘Ook om uwer (der herders en leeraars) zonden wil wordt Gods roede in Nederland ondervonden.’ (bladz. 22).
Glosse. Waardoor dus de liberale, verstandige, helderdenkende predikers op gelijke lijn geplaatst worden met de aardappelen. Het zij zoo!
‘En gij behoeftigen onder mijne landgenooten, u drukt de roede Gods zwaar, en gij gevoelt het bittere leed dat door het mislukken der aardappelen ontstaat.’ (bl. 25.)
Glosse. Zeer waar! De armen, die gebrek lijden, zijn, volgens de toorn-theorie, de grootste zondaars. Hen straft de Heere, want de rijken, die f8 à f10 per mud beste Zeeuwsche kunnen, en blijven besteden, voelen den toorn niet; maar ontwijken de tuchtroede. Alzoo heeft de Hoogste Liefde eeniglijk hier de behoeftigen gestraft; de belsazars en berenices zijn den Heere te sterk! Wij verlaten onzen tuchtroedeschrijver met een gemengd gevoel van medelijden en verontwaardiging - medelijden over zijne verregaande, ongereformeerde onkunde - verontwaardiging over zijne opzettelijke verlaging van het Hoogste, en Ontfermende Wezen. Wij sluiten met de bede van Hem, die een' liefderijken Vader, en geen' vertoornden Oppergod openbaarde: ‘vergeef het hun; ze weten niet wat ze doen!’
|
|