| |
| |
| |
Brievenbus.
Reeds sedert eenigen tijd zijn er bij de Redactie verscheidene brieven ingekomen, blijkbaar met het oogmerk geschreven, om eene plaats in den Tijdspiegel te erlangen. Eenigen waren ongeteekend; anderen met verbloemde namen en voornamen; sommigen eischten bepaaldelijk eene opname in het Tijdschrift. Nu kan, dit gevoelt ieder, de Redactie zich niet verantwoordeliijk stellen of houden voor de vreemde bijdragen, die haar worden toegezonden; zij laat derhalve deze verantwoordelijkheid geheelenal over aan de onbekende briefschrijvers of schrijfsters. Gaarne intusschen stelt zij hare Maandelijksche Brievenbus van heden af voor ieder open, die iets mede te deelen of te vragen heeft, dat met de teekenen des Tijds, of met den geest des Tijds, in verband staat; terwijl zij zich evenzoo het regt voorbehoudt, om brieven of stukken, welker strekking van persoonlijken aard is, en waar minder zuivere oogmerken erkenbaar worden, gerustelijk ter zijde te leggen, en te beschouwen als ongeschikt voor het doel,
| |
| |
dat de Redactie zich voorstelt. De meeste brieven, die ons zijn toegezonden, zijn van eenen hekelenden, zonderlingen aard, zoodat wij schier aan eene geheimzinnige combinatie van menschen moeten denken, die tot één doel medewerken. Hoe dit zij, wij wagen de proeve, en geven aan onze lezers, met een groot vertrouwen op hunne inschikkelijke beoordeeling, thans eenigen dier brieven in handen. Dat wij dezelve, waar het noodig scheen, hier en daar met eene glosse of aanmerking zullen voorzien, worde ons niet ten kwade geduid; ook de welwillende lezer behoudt ditzelfde regt, en de tegenbedenkingen van onze geëerde correspondenten, hier en daar in ons vaderland verspreid, zullen ten minste gratieus aangenomen, beoordeeld, en naar hare waarde geschat worden.
| |
I.
Brief van eenen advocaat aan zijnen client.
Amice!
Wij hebben de zaak contra N.N. thans zoo verre gebragt, of weten te brengen, dat ik de meest gegronde verwachting koester, om dezelve te winnen. De laatste stukken, welke gij mij gezonden hebt,
| |
| |
dienden, gelukkiglijk, om eenige bewezene punten verder te verwarren, en de getuigen met elkaâr in tegenspraak te brengen. Ik was er op bedacht geweest, om eenigen der getuigen, die tegen u, dus ook tegen mij, dus ook tegen de waarheid, hadden getuigd, zoetjens en zachtkens in mijn belang te krijgen: het was wel een advocatenstreekje; maar wij moeten dien weg op, als de breede weg ons gesloten blijft. Den dikken, ronden, blozenden grutter X., die u van vervalsching der onderhandsche geschriften heeft beschuldigd, en, zoo als u al te wel bewust is, de kleine, maar zeer gewigtige verandering in de testamentaire dispositie van den Heer Z. door zijnen advocaat heeft laten bewijzen, heb ik weten te vangen, en ik verwacht, dat de koning der meelzakken nu als getuige voor u zal optreden. Mijne relatiën hebben hier meer afgedaan, dan de waarheid. Gij weet, wij advocaten kennen alleen die waarheid voor waarheid, welke in ons belang, en dat onzer clienten is, en juist daarom behoeven wij die geweldige hefboomen, welke men relatiën noemt: zonder dezelve worden de meeste processen verloren. Gij weet, hoeveel er voor u afhangt van de getuigen in deze zaak. Hoe meer wij deze met zichzelven kunnen verwarren en onderling in tegenspraak brengen, hoe beter het met de waarheid, wèl te verstaan: onze waarheid, staat. Den waarden grutter, die geheel naar het voorschrift van zijnen advocaat, partij in deze, handelde en sprak, en u de vervalsching heeft te last gelegd, heb ik met een bezoek vereerd, en hem
| |
| |
eerst, zoo als wij dit gewoon zijn, ‘op den tand gevoeld;’ nu bleek het, dat met dezen man wat was te beginnen - dit beteekent in onze taal: dat wij hem tot ons belang konden overhalen. Gij moet weten, de grutter speculeert sterk, en is aan de korenmarkt als tamelijk soliede bekend. Hij doet somtijds aanzienlijke zaken met mijn' neef A., dien ik onder mijne beste relatiën tel. Na mondelinge afspraak met den zeer rekkelijken neef, heb ik den grutter, alles als en passant, het uitzigt geopend op eene zeer voordeelige speculatie, die door mijne bemiddeling en voorspraak tot stand kon komen. Het vischje heeft aangebeten. Toen ik den man regt warm had gemaakt, en hem de dankbaarheid uit de oogen sprak, eischte ik van hem eene kleine vriendschapsdienst, en drukte hem welmeenend de hand. Ik verzocht hem om, eeniglijk ter bespoediging van het hangend proces, zijne getuigenis in dier voege te veranderen, als ik hem dit naauwkeurig zoude opgeven. O, gij hadt eens moeten zien, hoe de waardige vriend in de klem zat. Hij draaide heen en weder op zijnen stoel, keek naar boven en beneden, en had eene eindelooze menigte van ‘maar, en maar, en weder maar’ gereed. Ik liet hem eerst uitspreken, en beduidde hem toen rondborstig, zoo als wij advocaten dit gewoon zijn, als wij den vogel in den knip hebben, dat de gansche speculatie met neef A. van zijne verbeterde getuigenis in uw voordeel afhing. Ik liep tot driemalen, als met gevelde bajonet, storm op zijn gruttersgeweten, en beklom weldra in zege- | |
| |
praal het verlaten bolwerk. De zaak is nu in orde. Over weinige dagen getuigt de opregte man, zóó onverwacht, en met tegenspraak der overige getuigen, dat ik mij verzekerd houde, om er uwe, altijd zeer kritieke zaak, met glorie door te halen. Bewaar nu, mijn goede vriend, aangaande deze gelukkige wending uwer zaak het diepste stilzwijgen; maar
erken mijne onbaatzuchtige, trouwe pogingen in uw voordeel. Meermalen heb ik op deze wijze clienten gered, en nog nimmer mij over hunne ondankbaarheid beklaagd. Ook gij, mijn waarde! zijt dus gereed, om mij van uwe zijde te toonen, dat het u niet onverschillig was, wat ik in deze gedaan heb. Eenige dringende schulden heb ik binnen weinige dagen af te doen; ik was dus zoo vrij, een briefje van f300 op u af te geven, nader te verrekenen. Hoe gelukkig, dat ik uwen goeden naam en uwe eer gered heb, door den grutter zóó te vangen, niet waar? Gij zult dus mijn briefje accepteren - ik ben daar geheel zeker van.
Geloof mij, met al de opregtheid en belangeloosheid van eenen advocaat:
Uw' heilwenschenden vriend,
probus.
Januarij 1846.
| |
| |
| |
II.
Brief van eenen jongen heer op de kostschool te G. aan zijne ouders.
Waarde Papa en Mama!
Vóór de naderende vacantie wil ik UEd., bij afwezigheid van mijnen zeer geliefden onderwijzer, schrijven, en UEd. verzekeren, dat ik gezond ben, hopende hetzelfde van UEd. te vernemen. - Ik heb het hier altijd zeer goed (somtijds is het eten wat schraal; maar dit, zegt onze lieve onderwijzer, is juist voor de gezondheid noodzakelijk, en daarom zien wij er zóó goed uit). Wij leeren altijd vlijtig, en spelen ook, zoo als de onderwijzer zegt, om honger te krijgen (maar hebben aan onze twee dunne boterhammen niet altijd genoeg), dan de onderwijzer zegt: te veel brood stopt, en te veel boter maakt de kinderen galachtig. Dat zal ook wel waar zijn; want onze ondermeester uit Noord-Braband, die somtijds, als niemand het ziet, maar wij zien het wel, heel veel boter te gelijk op ééne boterham neemt, is zoo vreesselijk driftig, dat dus wel komt van die dubbele portie boter. Wat is men dus, lieve Papa en Mama, hier voor ons bezorgd! UEd. moest het maar eens zien. Wij krijgen gewoonlijk zeer smakelijke soep, ten minste driemaal in de week,
| |
| |
welke ons volstrekt niet bezwaart, en welke Mevrouw - o, zij is altijd zoo lief aan tafel! - ons verzekert, dat het bloed niet aanzet; want anders, zegt zij, zouden wij te paf, te vadzig worden. - Sedert eenigen tijd heeft de waardige onderwijzer, lieve Ouders! zoo als ZEd. dit noemt, eene nieuwe, en verbeterde methode van instructie uitgevonden, waarbij wij allen, zoo als ZEd. ons heeft gezegd, veel zullen profiteren; want onze lieve onderwijzer heeft in de naburige groote stad thans zoo vele lessen in de talen, in het rekenen, en schrijven te geven, dat hij aan de ouderen in de eerste klasse, waar ik ook zit, zoo als UEd. wel weet, de zorg heeft opgedragen, om ons onderling te onderwijzen, terwijl de vreesselijk driftige ondermeester met de kleintjes bezig is. O, dat is zoo pleizierig, en zal zeker ook wel nuttig zijn. Want, als nu de waarde onderwijzer zijn' hoed en stok genomen heeft, en voor eenige uren weg is, zeggen wij voor elkander de lessen op, corrigeren onze thema's en sommen, en dat gaat dan - dit kunt UEd. wel denken - zoo grappig en zoo vertrouwelijk, dat wij in het geheel niet meer aan den lieven onderwijzer denken, en ons alzoo zelven leeren. - Deze methode, verhaalde ons de waardige vriend, is eene Engelsche uitvinding, - men noemt ze, meen ik, die van bell en lancaster. Wij leeren nu onze lessen veel gemakkelijker dan te voren, en er zijn bijna geene fouten meer in de thema's. De waardige onderwijzer weet dus waarlijk wel de beste wijze, om ons verstandig en kundig te maken. -
| |
| |
Eergisteren, lieve Papa! kwam Mevrouw op de school 's morgens stil bij mij; zij was nog in haar négligé, en verzocht mij, om UEd., als ik eens schreef, te laten weten, dat de ledige flesschen van het halve anker wijn, dat UEd. verleden jaar, op den geboortedag van den waardigen onderwijzer, zondt, met veel dank zouden worden teruggezonden, omdat HEd. niet wist, of UEd. die misschien ook weder aan uwen wijnkooper moest terugzenden. O, zeide zij, en streelde mij de wang, uw Papa en Mama zijn zulke lieve, ja, zulke soliede menschen. Nu is mijn man, dit weet gij (zoo vervolgde zij), over 14 dagen weder jarig, en wie weet, wat er dan weêr komt. - O! ik heb haar in langen tijd zoo vriendelijk niet gezien; ik kan niet begrijpen hoe dat komt, en hoe die ledige flesschen daarbij te pas komen. - Lieve Papa en Mama! ik heb al mijn zakgeld alweder aan den driftigen ondermeester moeten uitleenen, die mij beloofde, daar een mooi boek voor te zullen koopen. Nu verwacht ik weder met den eersten brief eenig geld van u. - Overigens verlang ik toch, hoe pleizierig het hier ook is, zeer naar huis. UEd. zult die zaak van de ledige flesschen wel zelf verder in orde maken. Met de hartelijkste groeten omhels ik UEd. in gedachten, en noem mij
Uw' liefhebbenden zoon,
karel.
G., den 20 November 1845.
| |
| |
| |
III.
Brief van een nichtje aan hare tante, uit de hoofdstad geschreven.
Zeer geachte Tante!
Ik ben dezen winter, zoo als UEd. bewust is, bij de familie X. gelogeerd, en heb beloofd, om UEd. eens te schrijven over een en ander, en veel had ik te schrijven, wilde ik alles mededeelen, wat ik hier in de wintermaanden heb gezien en gehoord. Gij weet, de familie X. behoort tot die menschen, welke men noemt: de la haute volée, dat niet beteekent: dat zij juist eene hooge vlugt nemen, zoo als men zegt; maar dat zij zeer aanzienlijk, rijk, en dus zeer gezien en gezocht zijn. Met uwe caroline, uit de kleine buitenstad, was het hier in den beginne maar zóó zóó. Zulk een butenminsch, waar onze brave Wandsbecker Bote over spreekt, stond vreemd tusschen al die stedelingen; maar het is spoedig geschikt. Nu begin ik mij in de groote cercles meer te huis te gevoelen. Intusschen moet ik toch bekennen, dat het hier des winters geheel anders gaat, dan bij ons, waar het zoo stil en rustig is, waar ieder zich kent, en bij den voornaam noemt. Ik heb eenige ondervinding, mogt ik het menschenkennis noemen, hier opgedaan. Weet gij, lieve Tante! wat bij de
| |
| |
Dames hier de hoofdzaak is, - schering en inslag? Dat groote, magtige woord - bij ons onbekend - Toilet genaamd. Toen ik de eerste dagen hier was, werd ik waarlijk bang voor dit woord. Alles liep voor de Dames op het gewigtige Toilet uit; - het scheen, alsof men niet regt in orde en wakker was, voordat de uiterlijke mensch behoorlijk was gedrapeerd, en gecostumeerd, en geparfumeerd. Had ik niet de liefderijke en noodzakelijke hulp mijner vriendin louise, de dochter des huizes, genoten, er was hier niets, volstrekt niets van mij te regt gekomen. Nu doe ik dan ook dapper mede, en begrijp, dat men in de hoofdstad leeft, des winters bovenal, enkel om zich op te schikken, en anderen te helpen opschikken. De aanzienlijke Dames hier moeten geweldig veel speldegeld van hare mannen ontvangen; want - gij kent toch de namen wel der wijdbefaamde winkels van sinkel en bahlmann, op den drokken Nieuwendijk? - Daar ziet men somtijds, juist als bij het uitgaan van eene namiddagkerk, de equipages staan achter elkaar, de ruiggebaarde koetsiers op den bok, de knechts aan het portier, en de Dames, in bont gekleed en gepakt, trippelen in de winkels, en koopen voor zeer groote sommen. Er moet daar verschrikkelijk veel omgaan, zoo als men zegt, en als de armen, die hier bijna tot 70,000 zijn opgeklommen, ook, pro rato, door die zeer aanzienlijke menschen worden bedacht, dan is het hier waarlijk een armen-paradijs. Gij kunt u, lieve Tante! niet voorstellen, hoe zonderling en vreemd het op
| |
| |
eene soirée, zoo als men hier den laten avond, en den voornacht, tot 1 ure, gelieft te noemen, toegaat. De Heeren, meest kooplieden, zijn gewoon, zeer geregeld en ernstig kaart te spelen: eene bezigheid, welke ik altijd slechts als tijdverdrijf had beschouwd, maar hier, gedurende dezen winter, onder de meer degelijke, dagelijksche, en gezette bemoeijingen en bestemmingen van het menschelijke leven begon te erkennen. Ik verklaar dit vreemd verschijnsel uit den hier heerschenden handelsgeest. Die brave mannen, welke den ganschen dag, op hunne kantoren, met geld en goud bezig zijn, blijven zoo en train met dat werk, met die gedachten, dat zij des avonds, aan de kleine tafel met groen laken, weder het oude werk ongevoelig opnemen. Zoo kan men zich onwetend aan iets attacheren! Gelukkig, dat er thans, in de grootere cercles, eene toovergodin heerscht, waaraan ieder, die handen en ooren heeft, offert: de muzijk. Er wordt hier zóó verschrikkelijk veel piano gespeeld, en gezongen in de huizen, dat ik eerst vermoedde, dat deswege de openbare concerten niet sterk bezocht zouden zijn. Maar integendeel: er schijnt bij vele menschen, die ik oppervlakkig voor zeer onmuzikaal aanzag, eene dringende behoefte te bestaan, om ten minste twee of driemaal per week een concert bij te wonen. In hoeverre de kleederen en het groote Toilet, waar ik reeds over schreef, hiertoe iets bijdragen, mag ik niet beoordeelen. Ook wordt de muzijk den stedeling, als tegen wil en dank, opgedrongen. Zoo heb- | |
| |
ben wij hier een zeer wel bezet concert in eene magtig groote zaal, Frascati, des Dingsdags om de 14 dagen, alwaar de entree op 50 centen bepaald is. Spotprijs, spotprijs, lieve Tante! niet waar? maar daardoor wordt de muzijk ook, à prix fixe, tot in de meest burgerlijke standen gebragt, en de beschaving maakt reuzenschreden. Ik weet waarlijk niet, hoe ik mij,
over eenigen tijd, weder in onze stille en eenvoudige woning zal kunnen schikken; hoe ik mij zal kunnen vinden, als ik niet meer dagelijks met de menschen de la haute volée omga. Het zal mij moeite kosten, om al die Fransche woorden af te leeren, waarmede men zich behelpt, als men regt fatsoenlijk wil zijn, ten minste voor het gehoor. Somtijds gaat het discours geheel in het Fransch over, en het schijnt, alsof die taal voor zekere dubbelzinnigheden zeer geschikt is, waarvoor onze stroeve moedertaal niet zoo goed berekend is. Misschien, dat om die reden de heeren en dames du premier ton zich juist van de Fransche taal bedienen. Toch zal ik, lieve Tante! regt blijde zijn, als ik weder te huis ben, en geheel ongegeneerd (ziedaar alweder een vogel uit de haute volée) kan eten, drinken, loopen, en mij bewegen, zoo als ik geboren ben. Ik ben in de groote wereld, den Hemel zij dank, niet te groot geworden voor de kleine wereld in eene buitenstad. Daarvan, lieve Tante! wees overtuigd, en niet minder van de opregte achting, en warme toegenegenheid
uwer caroline.
Amsterdam, Dec. 1845.
|
|