| |
| |
| |
De Christelijke Kerk.
De gevaren van het Protestantismus. (Zie Tijdsp. 1845, bl. 345-352.)
De grond der Protestantsche godgeleerdheid is en blijft de Bijbel. Hem, die zich van denzelven verwijdert, of uit andere bronnen put, of denzelven met menschelijke leerstellingen vermengt, of zijne waarheden verheelt en bemantelt, erkennen wij niet voor eenen Protestantschen, Evangelischen leeraar, die met ons op den zuiver Bijbelschen grond staat.
hagenbach, Het wezen en de geschiedenis der Hervorming, Deel II, bl. 302.
Commentitia Symbolicorum librorum auctoritas obruit, vincivit, hebetavit ingenia.... nulla potest in Theologiam capitalior pestis importari, quam horum librorum auctoritas.
borger, Disputatio de Mysticismo, p. 23. d.i.
Het voorgewende en denkbeeldige gezag der Symbolische boeken overstelpt, overheerscht, verstompt het verstand en den aanleg.... men kan geen schromelijker verderf in de godgeleerdheid invoeren, dan het gezag dezer boeken.
Onze laatste beschouwing, met hetzelfde opschrift voorzien, als deze bladen, leerde ons dat het Protestantismus in deze dagen aan dreigend gevaar bloot staat, wegens de roekelooze en bandelooze pogingen der alles afbrekende wijsbegeerte - deze herostratus, welke den Tempel der eeuwige waarheid en wijs- | |
| |
heid gaarne, ware het mogelijk, zoude vernietigen. Indien het Protestantismus aan geene andere gevaren bloot stond, zouden wij ons nog gelukkig kunnen achten; doch de billijkheid eischt, dat wij ook de andere tegenstrevers nader leeren kennen, waarmede het gezuiverde Christendom heeft te kampen, en eene nadere voorstelling daarvan kan aan den denkenden, onpartijdigen lezer des Tijdspiegels, niet onverschillig zijn.
Wij vestigen met dat oogmerk onze blikken op de verschillende banden en boeijen, waarmede men het Protestantismus voortdurend wil beknellen, en vermeenen daarin een der dreigende gevaren voor zijne verdere, geheele, en noodzakelijke ontwikkeling te ontdekken. Onwillekeurig treedt ons hier het beeld van den mensch zelven, als zuigeling, voor den geest: door niets wordt de groei en levenskracht van het kind, reeds bij den aanvang des levens, zoo zeer belemmerd en beperkt, dan door de al te naauwe banden, waarmede eene dwaze en overdrevene liefde hetzelve wil - koesteren. Houdt die verderfelijke theorie in later tijd stand, en wordt de slank opwassende maagd door het prangend keurslijf gedrukt - de teedere bloem verwelkt, en verkwijnt in vollen bloei. - Ook het Protestantismus, dit echte kind der menschelijke vrijheid, geheel geboren uit den krachtigen aandrang om zich te ontwikkelen, en voort te streven, kan, uit dezen aard, en volgens dezen oorsprong, geen banden of boeijen dulden, die met zijne ontwikkeling in strijd zijn, waardoor zijne aangeborene regten worden
| |
| |
vernietigd, zijne nog niet ontwikkelde krachten belemmerd. Inderdaad, hier behoort eene groote wijsheid toe, om bij den wasdom van dit kind der zestiende eeuw, die opvoeding te kiezen, welke juist geschikt is voor een kind des tijds, dat eenmaal met zoo ongeloofelijke levenskracht werd geboren; want dit immers is de groote vraag: moet het Protestantismus, bij deszelfs verschijning, beschouwd worden als een blijvende of staande vorm van Godsvereering en Godskennis? Heeft de ontwikkeling van het Christendom in en door het Protestantismus, zoo als wij het zien en zagen, haar hoogste en laatste toppunt bereikt? - Met andere woorden: is het Protestantismus louter als doel, dan wel als middel te beschouwen? - Van de beslissing dezer vragen hangt onbegrijpelijk veel af, ook in onzen tijd. Moet het kind kind blijven, of zich ontwikkelen tot jongeling of man? - Wij bekennen het, er ligt iets in de voorstelling van het Protestantismus, als bloote vorm, dat u mishaagt, gij vriend van waarheid en onderzoek! ‘Hoe’ hoort men u zeggen, ‘is het opdelven, het erkennen, het aannemen der lang verborgene en verbasterde waarheden niets meer dan een uitwendige vorm? Neen, veeleer is het, de gehalte en inhoud dier waarheden te erkennen - hier is geene schors, maar kern.’ - Wij erkennen deze opmerking; maar slechts voor een gedeelte: men gelieve de zaak uit het regte standpunt te beschouwen. Alles wat aan de menschen, die toch, ontegensprekelijk, in ruimte en tijd besloten zijn, op eenigerlei wijze wordt medegedeeld, is,
| |
| |
om die reden, aan bepaalde, uiterlijke, tijdelijke vormen onderworpen. Geene openbaring kan als openbaring tot den mensch komen, door den mensch erkend, aangenomen, en gewaardeerd worden, wanneer dezelve zich niet in het groote tafereel der geschiedenis invlecht, en alzoo als vorm van het gebeurde - en ook dat is geschiedenis - verschijnt. - Wat nu geldt van de openbaring, geldt zekerlijk niet minder van de hervorming, ook zij is aan tijd, aan begrip, aan staat, aan omstandigheden gebonden. - Zoo moet de hervorming (gelijk die der zestiende eeuw, bij uitnemendheid, hervorming genoemd wordt), mede een geschiedkundige vorm zijn. - Wat nu in den vorm besloten ligt, de eeuwige groote waarheden verliezen daardoor derzelver waarde niet; maar geheel ontdaan, afgescheiden en ontbloot van dien tijdvorm, waren zij aan den mensch niet mededeelbaar, even min als, in dit aardsche leven, de werking der zielen en geesten op elkander, zonder de tusschenkomst (het intermediair) der stoffelijke ligchamen mogelijk is. Naar ons standpunt is deze wijze van voorstelling in den aard der zaak gegrond, en wij mogen thans veilig daaruit onze gevolgtrekkingen afleiden. Het begrip van voortstreven, van ontwikkeling, is met de voorstelling van het Protestantismus noodzakelijk verbonden; eens, als hervorming verschenen, zoo kan die hervorming niet ophouden, vóórdat men erkenne en bewijze, dat er niet meer te hervormen, te protesteren is; daar nu, onophoudelijk, licht en duister over de Christelijke Kerk worden
| |
| |
gezien, daar tot nu toe, gedurende de laatste eeuwen, blijkens algemeen erkende waarnemingen, morgen, middag, avond en nacht zich afwisselen, blijkt het, dat de Protestantsche kerk zich als eene bewegende, voortstrevende, steeds aannemende en verwerpende moet openbaren, en juist daardoor hare vormen veranderen, in zooverre zij daardoor aan hare groote en laatste bestemming zal beantwoorden.
Hooren wij nu de voorstanders der banden en boeijen, hen, die de waarheden der H. Schrift in bepaalde geloofsstellingen willen binden, en dus oude vormen als onveranderlijk aannemen, dan staan deze in dadelijke tegenspraak met het Protestantismus zelve, en bedreigen hetzelve daardoor werkelijk op eene onrustbarende wijze. Wij willen hier wederom aanvoeren, wat meermalen is aangevoerd, en ook thans de grootste behartiging en opmerkzaamheid verdient. Formulieren, leerstelsels, vaste kerkelijke begrippen, de zoogenaamde geloofsbelijdenissen, moeten de kleuren van hunnen tijd dragen. Van het Apostolische symbolum af tot op de Schneidemühler geloofsbelijdenis toe ligt de menschelijke wijze van opvatting der geestelijke zaken bloot voor ieders oog. De tijd, de eeuw, alles drukte het zegel op die geloofsvoorstelling. De geloofswaarheid verscheen in het kleed van geloofsleerstelsel. Maar dit kleed, al werd het onder biddend opzien tot den Heer vervaardigd, is toch door menschen gemeten, aangepast, en gevormd; God zelf heeft hier niet, naar
| |
| |
luid der eerste Openbaringsoorkonde, het kleed of de rokken voor de menschen gemaakt. Men erkent aan de snede, aan het breede of korte, en aan het grove of fijne der stof, dat menschenhanden hier werkzaam waren. Welnu, dan hebben immers weder menschenhanden hetzelfde regt om dit kleed te hervormen, te verbeteren, om het zelfs geheel weg te werpen, en er een beter voor in de plaats te vervaardigen. Erkende men slechts, hoeveel het Protestantismus moet lijden door dit gedurig beknellen en beperken; want nu blijft hetzelve, waar men deze kreeftentheorie toepast en voorstaat, ter halverwege staan. De fiere, rijzig opgroeijende jongeling wordt als met looden platen in- en nedergedrukt; hij moet verzwakken, hij moet verkwijnen; hij erkent, dat men aan zijne menschelijke waarde eene zonde begaat, en zich zelfs vergrijpt aan het bestuur des Almagtige. Want, had Deze gewild, dat er slechts een enkele, blijvende en staande vorm voor de openbaring te vinden ware, voorzeker, dezelve ware den menschen ook gegeven, en wel op zulk eene wijze, dat niemand het ooit in zijne gedachten zoude hebben durven nemen, om eenen anderen, beteren, volgenden te vinden, veel min, als nieuwen en verbeterden aan te nemen! - Men bewijze ons dan toch, wat bewezen moet worden, dat eene der bestaande geloofsbelijdenissen juist alzoo gesteld en gegeven is, dat dezelve volstrekt als algemeene, laatste, en volstrekt onverbeterlijke zoude kunnen aangenomen worden! - Men poge om hier de Dordsche
| |
| |
Canones, ginds de Augsburgsche - veranderde, of onveranderde - Confessie, of de negen en dertig Artikelen der Engelsche heerschende kerk, als eenigen en voldoenden leervorm op den voorgrond te zetten! Telkens zullen er bestrijders komen. Het Protestantismus is zoo geheel afkeerig van een' vasten en onoplosbaren band, dat hetzelve, waar men dien wil aanpassen, door overmoed gedreven, in een ander uiterste valt, en dikwerf, met de beknellende banden, de waarheid zelve ter zijde werpt. De vrijgeborene, de later vrijgevochtene, wil, en kan, en zal geen slavenjuk torschen. Hierin erkennen wij de hervorming van Duitschen bloede; zij is eene dochter der herman's en claudiussen, die zich aan vreemd gezag niet wil onderwerpen. De ondervinding, ook van onze dagen, bevestigt wederom, schier al te duidelijk, het gevaarlijke van deze inquisitoriale, anti-protestantsche pogingen, van dit formulier-muilbanden, en stelselmatig keurslijf-aanrijgen. Scheiding, verdeeldheid, kerkelijke twist, vervolging, eerst met den mond en de pen, later met hand en vuist - dat was reeds de wrange vrucht van die beknellende terugdrijving naar bepaalde systemen. Als Protestanten is ons de vrijheid van geloof en onderzoek, met en door het Protestantismus, gegeven; wat ons aldus gegeven is, kan niet dan wederregtelijk ontnomen worden; wat ons wederregtelijk ontnomen is, moeten wij, volgens onze regten, weder trachten te bekomen. Ziedaar den geloofsstrijd ontbrand! Menschelijke voorschriften te omhelzen, te belijden, te
| |
| |
bezweren, is zoo lijnregt tegen alle echt Protestantsche begrippen aandruischend, dat men in onze eeuw, bij anders tamelijk consequente mannen, geene grootere inconsequentie zoude kunnen uitdenken. Wijst de hervorming op den Bijbel terug, als op de laatste en onfeilbare bron der waarheid, dan wijst ze daardoor tevens het verbindende, het volstrekt normatief van elke geloofsbelijdenis af, en kan haar alleenlijk als geschiedkundige oorkonde, als bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis, laten gelden. Moet zij de eenigste en laatste band van het algemeen geloof worden, dan wordt de H.S. in hare waarde aangetast, en bovendien, de deur wordt opengezet voor een geestelijk despotismus der vrije Protestantsche kerk over de kerk zelve, en ook op dit dreigend gevaar, uit het formulierenbinden noodzakelijk voortkomend, moeten wij onze lezers thans bovenal opmerkzaam maken. Men kent niet slechts Paussen, die vleesch en been hadden, men kent ook Paussen van papier, dieschier evenzoo gevaarlijk zijn. De eerste hebben soms, in openbare of geheime consistorien, met hunne kardinalen, over hangende strijdpunten gebesoigneerd; de andere, eenmaal geboren, stonden stijf en onwrikbaar met den looden schepter der gedrukte letter in de hand, en wisten van geene toenadering of verbetering. Achter deze papieren Paussen hebben zich meermalen Protestantsche despoten verscholen, die, wanneer de koortshitte der geestelijke heerschzucht hen aangreep, evenmin voor overtuiging vatbaar waren, dan de gemijterde opperbis- | |
| |
schop in het Vaticaan. Men geloove toch niet, dat de hierarchie het uitsluitend deel is geworden, of blijven zal, der Katholieke kerk. Ook Protestantsche herders wenschen, wanneer zij er slechts magt en gelegenheid toe hebben, somtijds de geesten even zoo te knellen en te binden, en daartoe vinden zij nu in de bestaande formulieren en geloofsbelijdenissen eene treffelijke aanleiding, een gereed middel. Wij
behoeven hier niet verre te zoeken. De onheilaanbrengende jaren 1618 en 1619 zijn nog niet uitgewischt uit de oorkonden onzer geschiedenis. Wij weten, tot welk eene dwingelandij de gewetensdwang toen is gestegen. Wij weten, dat toen Protestantsche Paussen binnen Dordrecht zetelden, en zich als ware Inquisitoren tegenover de meer vrijzinnigen hebben vertoond. Waar de banden van den geest nog aanwezig zijn, heerscht voortdurend het gevaar, dat men er zich van bedient, en er altijd eene Protestantsche Curie bestaat. Wij kennen immers in het tegenwoordig Duitschland die tamelijk magtige en invloedrijke partij, welke zich volstrekt met hand en voet, met mond en pen, hecht aan de geloofsbelijdenissen der Hervormde of Luthersche kerk; waar eene afwijking daarvan met den ban wordt vervolgd; waar iedere nieuwe lichtstraal met zorg wordt afgesloten, en alles teruggedreven naar de eerste proeven, welke de hervormers in hunnen tijd hebben gewaagd, en waarmede zij zich in hunnen tijd ook konden en moesten tevreden stellen. Wil men nu, onaangezien den voortgang in uitleg- | |
| |
kunde, onaangezien de meer bepaalde leerbegrippen, welke ieder jaar als van zelfs medebrengt, de Protestantsche kerk in die boeijen blijven beknellen, dan ontstaat hierdoor, te midden van de vrije Protestantsche kerk, een dwang-instituut, eene chambre ardente, welke met den geest van dezelve lijnregt strijdt. - Daar zullen steeds enkele hooggeplaatste geestelijken zijn, die zich hierdoor eene oppermagt aanmatigen, gerugsteund door de gedrukte letter, door het onwrikbaar Artikel, welke zeer ligtelijk in een dreigend gevaar voor de kerk zelve moet ontaarden. Want nu zal de reactie ook niet uitblijven, gelijk zij in onze dagen bij de Lichtvrienden niet is uitgebleven: nu zal men zich van alle banden op eens willen ontslaan, en dan, zoo als dit in den aard der menschen ligt,
overdrijven; men zal eenen algemeenen heirtogt beginnen tegen het staande leger der formulieren, en niet eer rusten, vóórdat men dezen vijand heeft verdreven. Daardoor alweder nieuwe strijd in de Protestantsche kerk; daardoor alweder uiterlijke verdeeldheid, waar meer eenheid kan en moet zijn; daardoor alweder de gebiedende oppermagt van sommigen over de geesten; daardoor een nieuw Babel in onzen tijd. Men ontkenne het niet, de heerschzucht der Protestantsche geestelijken moet ook een schild, een waarborg, eene verdediging vinden; zij vond die ten allen tijde in het onvoorwaardelijk gebod om aan menschelijke belijdenissen een hooger gezag toe te kennen, dan dezelve ooit of immer naar regt en wet mogten genieten. Daarom
| |
| |
heeft zoo menige kleine Protestantsche Paus zijne ambtsbroeders verketterd, omdat hij eischte: niet een verstandig geloof, een onderzoekend geloof aan de belijdenissen, maar een volstrekt aannemen, zonder eenige voorbehouding. Eerst dan, wanneer men menschelijke geschriften alleen voor menschelijke geschriften houdt, en de zuivere, eenvoudige, krachtige kern van het Woord Gods heeft gelieven te bepalen en aan te nemen, en zich zal hebben losgemaakt van die menigvuldige Artikelen, kinderen van eenen heerschenden tijdgeest; eerst dan zal hier het dreigend gevaar voor de Protestantsche kerk geweken zijn. Zoolang men zich hardnekkig op Geloofsbelijdenissen beroept, en dààr blijft staan, zoo als claudius civilis, tegenover den vijand, op de afgebrokene brug (vergelijk de welbekende plaat in wagenaar's Geschiedenis des Vaderlands), zoolang zullen ook Protestantsche Paussen naar de opperheerschappij trachten en streven, en zich daardoor geheel onwaardig betoonen dier groote en heerlijke maatschappij van christus, waar alle dwang evenzoo verwerpelijk, als alle vrijheid onmisbaar is. Neem dit ter harte, Protestantsche lezer! en zeg het voort.
|
|