hun doel niet. Ze grijpen de gedaanten onhandig en vreten gedwee een verschrompelde aanwas. Ik neem er aan deel nu en dan. Ze loven me soms. Wanneer ik rechtsta en smeek mij te sparen te vernielen te verlaten, het verloop te ontgaan, zijn ze verschrikt en volgen argwanend de zijden draad die de afgrond misschien overbrugt. Wie kan er zich nog op wagen en de val overwinnen die niet te vermijden is in de duizelende diepte van de vraag. Ze zullen het niet ontdekken. Ze liggen met mij bedolven onder een laag as. Ze voelen het nog niet. Wanneer zal ik het hun zeggen. Ik heb besloten niet meer te wachten. Het jongetje aan de overzijde bijt op zijn vingernagels. Hij heeft het spelen sinds lang gestaakt. Zijn ogen zijn nog groot open. Ik zal hem meenemen, hem behoeden, hem niets leren. Dicht naast mij zal ik hem houden, hem niet leiden, hem volgen, hem achterlaten, hem niet bereiken. Hij is het verzaken in de vroege morgenzon, hij slaapt nog achter elke ademtocht, geurt in elke glimlach, wiegt in de wind en vervliegt. Het verlies heeft hij ontluisterd en ik heb het zwijgend weggesleurd. Grijnzend tel ik de tijden nu en stapel de zwarte bladen van het boek tot een misvormde toren waarboven de haan niet kraaien durft. De bouw is zwaar en onregelmatig, de vormen log en onafgewerkt. Het is de wet, stuurs, de wil van de schepper, de hunkerende onvolkomenheid, de worsteling met de kwellende zuigende schim. Ze trekken me dreigend voorbij nu met doffe leeggebrande ogen. Van waar komen ze. Het jongetje vertelt met fijne vingerbewegingen de verbeelde reis. Ik luister niet. Hij ontdekte de afstand in zichzelf en huivert. Ik troost hem niet. Ik schiet giftige pijlen tussen de gladde stammen van het woud en oefen er mij in geen enkele te treffen. De pijl moet steeds terugvallen naar de wegterende humus en zijn gif verliezen tussen de wormen en de mieren. De schorpioenen zijn mijn buit. Zo is het plezier aan zichzelf overgeleverd, zonder verrassing. Ik besef de kurve van
mijn wil, ik sluit mijn ogen niet wanneer een mes de holte uitkerft waarin de duisternis ontstaat, de eindelijk vrijgemaakte duisternis, de ondubbelzinnige zekerheid. Maar niets is beslist. In de palm van de hand voert elke nerve u naar