Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 5(1954-1955)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] [Nummer 3] De gestalte der stem wij zijn een machtige moeder met het kind op haar rug want zo wil ik lopen door alles wil een gat in de tijd ben een dagloner van smart heb rekenkamers voor de schuld en ik reken en heb lief en ben verschijnsel want ik deel de oorkonden uit van een verschrikkelijke dron- kenschap in een bedelorde van woorden sta ik als een pest- heilige en bouw het leprozenhuis van de voor- en nakomende geslachten van wij mensen zoals wij leven op aarde in de god- delijke diepten der smart op de kerkhoven van onze onnozele kinderen die wij baarden voedden en voorzagen van een gang die zou zijn de gang der zuilen om een vrome hof waarin de kunst van het sterven gemakkelijk geleerd zou worden wij de knekeldieren met de verdraaide blikken en de droomtorens van onze geest die huisde in de buik der chinezen die wisten wat de geslachtsbomen bestuurt diep in de wortel van bloed en stem onder het blonde schild dat de beloften draagt een berg vol mooie mensen zo stond zij voor mij, zei de man zij had ontslag genomen binnen een nieuwe beeldvorming haar beeld een weldoorvoede savanne heilig om de fluistering achter het woord dat zij zou gaan naar een ver land, zei zij de bloedzuiger heimwee is pas begraven ik liep over het kerkhof en legde de bloemen dit wordt geen bijblad een land zonder stopverbod, zei zij en de vruchtbaarheid der spelen is zonder einde ik volg het bloedspoor van mijn hart ik zag het kloppen eens en heel doorzichtig niet enkel een spier zoals de dokters zeggen maar na een tijd een mannenhoofd [pagina 98] [p. 98] in mijn hand het lag met de lippen ogen en oren die spraken door een voile van vroeger maar helder direct en ik heb mijn hart gekust ik had het in mijn hand en ik heb het wederom geplaatst onder mijn linkerborst ik kus voortdurend mijn hart de lippen ogen en oren en een stem bouwt in mij voort en het beeld af dat nu voor mij staat en wij vertrekken een werk vol visioenen en ik brand rood op in de voorholten van mijn blikken en ben een wereld ik nu ver van de leegten die ik vul want de vormeloze is in het hart van alle vormen in het onnoemlijke doodloze wonen zo zal mijn stem de aarde bevloeien als een grote wind zal ik staan in de slag der guitarenakkers mijn handen wijn mijn vingers drama een nachthuis vol geluiden en daar zit men aan tafel en vermoordt een man in zijn slaap meerdere malen zit men sterk vergroot in zijn eigen scene de volgende dag eet men samen en bouwt een snaarinstrument en 's nachts begeleidt men zich zelf in de daad zo sterft en man soms mooi door de dag of de nacht wij mensen van bewegende schaduw vanzelf waarin wij de vorm en ik de stilstand der buitensporigen de mangel van mannen en vrouwen in de weerwolf der daden en zet ze op en laat ze los en zij staan gotisch in de stem die de kreet is uit de weergang der angst zoals wij staan uitelkaar de klauwen omhoog het hart een wild dier het woord de klokketoren genade zij ons de traan een gevel gevoel in de bolronde [pagina 99] [p. 99] in de koerende buik van mond door de droeve landen van het menselijk doen het gat der ogen over alles en vervuld van wat niet is te behouden niet is te proeven geen dag en geen nacht de ruineuse gal van de liefde die niet is te behouden maar het klooster is van de komende daden de omzetting der wereld in een legendarische mis zonder naam tegen het getater der eenvoudigen de dodenakkers getrokken met vaste hand onder de weergaloze stampdans een werk meer dan menselijk boven de dagen uit de moeders heffen het brood en de bloemen zij bouwen zacht heen en weer in de beheerste spierkramp der zapateado want wij zijn zwanger van onbekende kinderen en wij willen uitgaan over de aarde die ons niet kent en wij haar niet en wij zijn hetzelfde en wij zullen dragen naar de dalen van vreugde hetgeen ons bezet houdt om te vervullen maar wij zullen sterven door een groot mes zo de tijd eerder gekomen is dan wij ter- plaatse om te laten uitgaan hetgeen wij maken de onbekende kinderen wijzelf van onze mannen die met het zwaard elkander bestrijden ons vanwege een bezeten liefde zoals te zien is in de man als hij uitgestuurd zonder gemeenschap de aarde met nagel en voeten krabt om tot het vuur van binnen te geraken en uit het vormeloze te bouwen het beeld van de geliefde zijn misbeeld dat hij instaat niet is te zien en niet staat aan de ingang van het heiligen huis dat wij dragen doch vol van haar zwaarte en hatende het gewicht van deze gave om over te geven en weg uit ons zelf en zo wij op weg de eindeloze en zij en de kruising ligt nabij op de uitkijk en komt ongevraagd onder de voeten en geeft brandende wijn en bittere koude en voor velen hangt daar- [pagina 100] [p. 100] na de huid gestroopt voor de ramen der gesloten huizen geheel melaats en ontdaan gaan de lichamen rond zonder ander ken- teken dan de adel der waanzin omdat het oog menselijk be- waard bleef en het hart zichtbaar klopt en de kramp der spieren open en bloot de smart weggeeft die ook zij dragen zij en wij en de komende kinderen die wij willen baren in de vallei van het licht vol koele vruchten om te bewaren want wij zullen voltooien wat niet is zij zullen niet meer maken dan wij in het ongeluk van hun woord in de tater der stem als een kelder vol licht geen ramen te zien de hand aan het bloed onder de huid de zuil van het lichaam in de vervoering der angst het lichaam van nu zoals het gemaakt wordt sinds mensenheugenis in het samenstel van de ziel die overgedragen wordt raadselrond door de eeuwen soms een god meer herberg van radeloos verweer zoals dat diep vloeit door de gang der mensen in de aarzel der blikken in de handvaart der daden en staat roerloos op het gelaat van de doden die in hun kamers liggen en wachten armen gekruisd dan vallen de muren der menselijke zwakheid en zij heeft haar eigen stem deze vreemde geliefde die liefheeft wat de man sterven doet zij de mensenhand grote spin in het lichaam der ander en eten altijd eten gevuld zijn tot uitersten en de uitersten omhullen tot haar eigen schijn en de schijn verkopen aan het hart [pagina 101] [p. 101] en het hart op tafel daarnaast het mes de boter het brood en de kaas en de mond maar eten langzaam het hart verdelen tot een klein leven een moderne devotie een vrijzinnige pelgrim een bedevaart door de goot van het zelf wij zelf geslagen in de deun der zachte ontaarding geen berg meer in het oog geen hand meer om te bouwen en zeer te kort in het hoge woord een adem ik vraag een adem zo heet als de dienst der geliefde en zolang als de omgang der nacht en gestut door het kruiswelf van het hart om te spreken: wat mijn stem ziet maken mijn handen het lied van de bewogen mond tegen de minaretten stilte die staan in het lichaam daarop de verzamelkreet om naakt te bidden tot de macht van de aarde met de ploeg links en de vrouw rechts de kinderen in de vore gedoken wij de verzameldenzoals wij liggen alleen en de stem spreekt: gij zult niet lijden door mij en wederom: gij zult liefhebben en lijden door mij om te leven wij wij mensen zoals wij gebogen of geheven gaan tegen de aarde met onze voeten de telgang der dagen en in de grote grot der geliefden de katten te eten geven en de ene zegt: het is morgen te laat en loopt langs de Arno alleen de zee nog is ontvankelijk omdat niemand aanvaarden wil maar ik zal staan zei zij nog eenmaal op de rots op het heetst van de dag in de kolk van het licht zo oud als de eeuwen dat ik niet meer mag zien dat niet mag zien in mij wat daar groeit het [pagina 102] [p. 102] misverstand omdat het morgen te laat is en ik zo moe mij de gang door de straten zonder de hand van genade de jouwe zo tere en je huid weerbarstig maar zacht het lichaam een muur blank en een land mij zoals het land kan zijn en is nu de plak- katen van kies voor uw kinderen en blijf niet thuis maar morgen ziet de zon mij tarpeïsch geheven want mijn lichaam kan de wijn der geliefde niet verdragen het draagt mooi en het zou jouw omvatten die ik liefheb de tere en bewogen ook de ruwe en groot zijn en breken de ruïnes wij samen van een tijd die de voorwaarden niet heeft kunnen leren zoals wij de katten voerden de tijgers van vroeger die de harten vraten van hen die geloof- den nog niets veranderd wij lazen samen het nieuws van de middag en samen wij mijn geliefde waren wij onaangeraakt en zonder aarzeling want wij bouwden een renaissance met hoge vierkante torens en waren persoonlijk op de berg van het geloof jij in mij en ik in jou en wij samen in de overvloed die wij waren meer landschap dan mens en vol oorsprongen en beloften en rivieren zouden ontstaan op de toppen nabij de hemel in een smetteloos sneeuw ons hart dat uit zou vloeien over de wereld en schoon en doorzichtig de bedding maar nu staan wederom de muren en de landschappen liggen gescheiden wij de geliefden door de muur en de schaduw die jij verkoos van de wereld die altijd tegen is ik zie duisternis en ruïne geen plaatsen boven onszelf uit ik ben in tranen bewogen en bebouw de akker des doods mijn lichaam stort zich door de doorzichtige spiegel ik zie een man met een zwart mes hij komt nader en houdt mijn hoofd in zijn handen mijn mond spreekt nog eenmaal het rijk uit dat wij zagen ginds op de bergen woont het hart alleen, schreeuw ik zijn handen staan bloedrood in de lust van zijn ogen ik ben de stem van de wereld waar wij samen de katten voerden boven de ouders uit in het dragelijke licht der verbeelding wij de geliefden ik o mijn geliefde ik ga heen als een oorlog en [pagina 103] [p. 103] lever mijn lichaam in en wordt verbrand als een heilig boek en ben gewogen over ons mijn geliefde wij waarin het afscheid zal voortleven het beeld de vervolgde wier ogen vergroeien met het overgrote water en oceanisch zal ik de kusten der aarde bespoelen als teken en bespringen als teken het rijk dat wij bouwden waarin de katten uit onze handen vraten jouw handen mijn geliefde waarin mijn hart ligt en klopt legendarisch als van de moeder der middeleeuwen in de hand van de zoon die het uitsneed ende ghij mijn zone bezeret U niet de vreemde moed van de liefde tegen de rest van dit leven ik zeg spreekt de stem dat gij allen wederom thuis zult geraken en op de rots sta ik alleen als deze vrouw zij is heen gegaan en haar lichaam werd niet gevonden dat staat te lezen op de hoeken der straten er zijn mannen die schreeuwen: wij gaan ten onder er zijn moeders die de handen vouwen en de grote moeder aan- roepen want de kinderen gaan heen in afzondering de grote vervreemding breekt los, fluistert een onweer stil staat de kolom van Trajanus in floodlight en vertelt bleek en verheven het grote verhaal de paus spreekt over psychiatrie en zegt het kruis woont boven de navel en rome is een heilige stad gij zult niet kussen op straat de ouders zijn heilig en de vrouw is een wonder het wonder zal onder u wonen zij zal fundament zijn en onaangeraakt zij staat vijf meter boven de aarde en is overbekleed zij woekert in vruchtbaarheid met jaren en dagen zij voedt de millioenen kinderen die zij baart zij gaat verlegen tussen de groei naar het graf van de ene de onbekende de soldaat de dochter of de zoon van vijfmaanden zij voedt geeft voedsel maakt nieuw voedsel voedt haar man en [pagina 104] [p. 104] zich zelf soms en door de eeuwen regeerde zij en maakte het land bewoon- baar met huizen vol overlevering in de echos der bergen die zij stichtte als de moeder der dingen zichtbaar en hoorbaar zoals de vrouwen die gaan als zij zijn in Perugia umbriesch bewogen hoog binnen de volledige begroeiing der stem mijn oren en ogen stonden vereenzaamd binnen dit paradijs Dionysos die zijn gevangenen hoorde zijn slaven touw liet draaien met het touw de verhalen der wereld knoopte Archimedes te eten gaf de wetten liet vinden de spiegels liet richten schepen verbrandde de silenus uithing om bacchus te vangen en alles in Syracuse op de milde vlakten boven de zee en het aanschouwde en zei de wereld is de geheime stem van mijn luisterende oren het paradijs van de zeven-lach het theater der traanmaniakken de tempel van Paestum aan een eeuwige zee en daarom heen in de verte leven de mensen en dragen hun leven in hand en hoofd en zien de zon en zoeken de schaduw de wet van het lichaam en zien de vreemdeling komen en denken aan de winter en verkopen hem de vruchten van het land die zij dragen binnen hun ogen de appels van het klokhuis hun hart gij zult heengaan tot de uwen naar de grote rivier die u voedt gij hebt vrouwen alleen gelaten in de nacht zij liggen te bidden gij hebt uw hart willen breken dat onbreekbaar is want het ligt in de stroom die breed door het land gaat van de bergen op afstand bewogen en door de dalen bestuurd tot de zee gezeten traag olifantastisch op de huid van het water met boeddha [pagina 105] [p. 105] manieren tegen de sterke beweging des harten maar de rivier stroomt door onzichtbaar gedoken soms onder de aarde de grotten der vuisten blauw van geheimzinnige weerschijn onder water zwijgt alles bouwen de ogen het licht stapvoets gaat de wind enkel een vis is beweging duisternis meer legende over alles is steen daarboven de hemel met vogels is zij nu heen gegaan de geliefde in eenzaamheid nee, zei Castello op Capri het is zo dat de aarde geeft en heeft de aarde is altijd klaar en het is ook zo dat de hemel de koepel is zij staat altijd daarboven en is ook klaar maar wij de mensen staan daartussen niet van de hemel niet van de aarde daartussen met de werken van ons heimwee die zijn de inlijving van beide op de breuklijn wij leven van alle relaties het verdriet is de zwarte vuist van de lava de zwarte vuist van de lava schenkt over honderd jaar rijkelijk voedsel de etna is de zuil die de hemel stut haar stem heeft de echo der eeuwen die ligt met de warme buik naar boven en prijsgeeft en inneemt voedt en vordert de schuur van alles il canto dell'amore de lava is geblust en ligt in vage helling met de buik naar boven zij zet gedachten voor het raam van diep oud en warm vuur zij is geheel van zich zelf nu [pagina 106] [p. 106] een landschap daarin de optocht der ogen zoals ik die zag in Perugia een symphonische vegetatie zij leven van de lucht de geliefden zij vullen zich met adem en de adem maakt hun stem want zo schreef F. Tomaso Stigliani: ‘De menselijke stem die niets anders is dan lucht bewogen door de adem, wordt dientengevolge een lichamelijke zaak en wel zo dat het lichaam de 3 gebruikelijke maten heeft, die zijn de meerdere of mindere hoogte de meerdere of mindere lengte de meerdere of mindere breedte Reden waarom het menselijk woord, dat gearticuleerd geluid is door het oor gemeten wordt op deze drie wijzen.’ en mijn geliefde zei met de maten in haar hand zie ik heb mij overmeten het hart van mij zoals het klopte geheel binnen mij zelf nietwaar zoals het leven is persoonlijk binnen de huid maar de vergissing was de vergroting die ik wilde en jij ook en zo bouwden wij gestadig een afstand tegen ons zelf en leefden jaren op een echo die wij zochten van vroeger nog en zo bleven wij met elkaar verbonden door een oud geluid dat opsteeg uit de priëlen van dat verborgen land een schoot in draaiende aarde en wij volgden de gang en de richting met ons hart op de hand als compas binnen de slingergang van de dorst en wij zijn door veel met elkaar verbonden en wij schilderen de buitenkant van ons lichaam op met mooie teken en geven symboliek weg en een groter leven dan vroeger want ik heb overal nieuwe lampen gehangen en twaalf lagen oudpapier van de muren gescheurd en klim op ladders en verf aan een groot werk want er staat geschreven dat zij die zich verloren wanen elkander een nieuw huis zullen bouwen en het gezang hunner stemmen hun een hemel zal zijn [pagina 107] [p. 107] want de mens bouwt zijn eigen huis en gaat de wijnwagen gang dronken de berg van beweglijke dieren opgericht tegen de hand van de mens en tussendoor en overal het beeld van de geliefde een voorbeeld van woning Een fragment bert schierbeek Vorige Volgende