| |
| |
| |
Intermezzo
Groteske voor toneel in een bedrijf
Toen ik aan Paul van Ostaijen op zijn sterfbed in het kleine privé-sanatorium te Miavoye-Anthée, een plan uiteenzette om zijn groteske ‘Intermezzo’ voor het toneel te bewerken, had hij aanvankelijk hiertegen principiële bezwaren, maar toen ik bij een volgend bezoek hem mijn plan, dat ik vrij gedetailleerd had uitgewerkt, voorlegde, was hij helemaal accoord, en zelfs enthousiast. De combinatie van zijn groteske met stukken naar Hamlet noemde hij een vondst. Hij gaf mij daarom carte-blanche en ik zou zo spoedig mogelijk met de bewerking beginnen. Van Ostaijen is enkele dagen later gestorven.
Door allerlei omstandigheden van persoonlijke aard is eerst thans de bewerking klaar gekomen. Ik heb het gevoel, door de besprekingen die wij hebben gehad, dat van Ostaijen over het resultaat niet ontevreden zou zijn geweest.
G.B.
Mei 1935.
Dramatis Personae
Spelers op het eigenlijke toneel:
De Directeur van een reizend Toneelgezelschap. |
Een O.W.-er. |
Joris Karl Huysmans, een Kritieker. |
Andere Kritiekers. |
Een vrouwelijke Soldaat van het Leger des Heils. |
Een Stouwer. |
Dr Dante-Gabriel Kop. |
Een Heer met hoornen Bril. - Een Heer met een Sireen. - Een Heer uit de Loge. - Een Antisemiet. - Politiemannen. - Een Dame. - Stemmen. - Verder volledig toeschouwersensemble van een reizend theater. |
| |
| |
Spelers op het achtertoneel:
Hamlet. |
Horatio, zijn vriend. |
Laertes, een andere vriend. |
De Koning. |
De Koningin. |
Fortinbras, een generaal. |
Eerste Grafmaker. |
Tweede Grafmaker. |
In de tent van een reizend Toneelgezelschap. Op de voorgrond stoelen en banken door elkaar met de toeschouwers, die gedeeltelijk zitten en gedeeltelijk staan. Op de achtergrond links in de hoek is het kleine toneel van het gezelschap derwijze geplaatst dat het een hoek van ong. 45o met het eigenlijke toneel vormt. Als het doek gehaald wordt is het spel van het reizende gezelschap aan de gang.
Gij gaat deze strijd verliezen, Hamlet.
Dat denk ik niet, Horatio. Ik ben zoveel weken voortdurend in oefening gebleven. Ik zal winnen. Alleen, je kunt je niet voorstellen hoe ziek hier alles is om mijn hart; maar dat doet er weinig toe.
Vecht niet, mijn goede heer, ik zal hun zeggen dat ge niet op dreef zijt.
Geen haar dat er over denkt.
(Gaat tot Laertes)
Kom Laertes laat ons de strijd beginnen. Maar eerst nog een woord. Schenk mij vergiffenis, Laertes, als ik u in mijn ziekelijke ijlzucht heb gekrenkt. Ik verklaar u hier plechtig, dat wat ik tegenover uwe zo oprechte als edele natuur heb misdaan, enkel kwajongensstreken zijn geweest. Kunt ge me dat vergeven, Laertes?
Ik stel uw berouw op prijs, Hamlet. Maar op het punt van eer blijf ik op afstand en wens ik geen verzoening. Maar uw aangeboden vriendschap zal ik niet krenken.
Ik dank u, Laertes. Laat ons de strijd dan broederlijk strijden. Geef de floretten, kom.
Geef hun de wapens, Horatio. Weet gij, neef Hamlet, dat de koningin en ik op uwe overwinning hebben gewed?
| |
| |
Dan heeft Uwe Hoogheid op de zwakste zijde gewed.
Zet de stopen wijn hier op de tafel. Als Hamlet de eerste of de tweede of de derde treffer plaatst, dan drinken wij allen samen en in de beker van Hamlet zal ik een parel werpen, die kostbaarder is dan vier vorsten achtereenvolgens in hun erfkroon hebben gedragen. Kom, begin nu. Scheidsrechter, zie goed toe.
Kom aan.
(Zij schermen).
Geraakt.
Jawel een treffer, en een flinke ook.
Halt dan, Hamlet, de parel is de uwe! Laat ons drinken op uw welzijn!
Nog niet. Eerst nog een trek. Kom.
(zij schermen)
Weer een raakstoot, waar of niet?
Geraakt, geraakt, ik beken het.
Hij is buiten adem. Hier Hamlet, neem mijn zakdoek en wis uw zweet af. De koning plengt op uwe overwinning, Hamlet.
Ik wil het, heer, vergeef me, maar ik drink mee met u beiden.
(zij drinkt).
(ter zijde)
't Is de vergiftigde beker. Het is te laat.
Ik durf nog niet drinken, moeder. Zo dadelijk.
Laat mij u 't voorhoofd drogen.
Kom aan, mijn heer, nu is 't uwe beurt.
Kom aan. Maar val nu eens wat heftiger uit. Ik vrees dat ge met mij maar wat solt, Laertes.
Meent gij dat. Welaan dan.
(Zij schermen. Laertes wondt Hamlet; dan, in de verwarring wisselen ze de degens en wondt Hamlet Laertes).
| |
| |
Scheidt hen, ze zijn waanzinnig.
(Zij valt)
O! zie de koningin. Bloed aan beide zijden. - Hoe is 't, mijn heer? Hoe is 't Laertes?
Gevangen in mijn eigen strik, Horatio, ik val in de put, die ik voor Hamlet heb gegraven.
Ze is in bezwijming gevallen door al dat bloed.
Neen, neen, de wijn, de wijn, O lieve Hamlet, de wijn, de wijn, ik ben vergiftigd.
(Zij sterft.)
(wankelt)
O schurkerij. Hop, laat de deuren grendelen. Verraad! dat niemand ontsnappe!
(valt)
Hamlet, Hamlet, wij gaan sterven, ja gij ook. Er is geen half uur leven meer in u. De punt van mijn degen was vergiftigd. Mijn eigen vuilheid is op mijzelf neergekomen. Hier lig ik nu, om nooit meer op te staan. Vergif - uw moeder, - ik kan niet meer. - De koning, de koning is de schuldige.
Was de punt ook vergiftigd? Doe dan uw werk, venijn!
(Hij door steekt de koning.)
Vrienden, help, help, help; ik ben enkel maar gewond!
(steekt de koning nogmaals)
Hier ploert, moordenaar, verdoemde schurk! Neem dit aan van mij en volg mijn moeder.
(De koning sterft.)
Hij kreeg zijn verdiende loon. Hij is het die de gifdranken heeft gemengd. Hij heeft mijn vader ook vergiftigd. Schenken wij elkander vergiffenis, edele Hamlet. Laat ons beider dood niet op ons beider hoofden neerkomen.
(Hij sterft.)
Vaarwel Laertes, de hemel zij u genadig. - Ik ga sterven; vaarwel Horatio. - Moeder, koningin, adieu. - Ik heb nog zo veel te zeggen, maar de dood maakt korte wetten. - Ik sterf, Horatio; gij leeft; zuiver mijn gedachtenis van alle smetten bij onze vrienden.
Ik ben een oud Romein, ik wil niet blijven leven; hier in dit glas is nog wat vocht.
| |
| |
Neen, neen, Horatio, geef mij die beker, bij God geef hier. - Ach, Horatio, wat een besmette naam, wat ongekende dingen laat ik achter. - Ik sterf, Horatio, zeg aan de wereld wat ik ben geweest.
(Schoten ver achter het toneel)
Wat is dat voor krijgsrumoer?
't Is Fortinbras, die als overwinnaar met zijn pantsertroepen uit Polen komt.
Ik sterf Horatio, ik zal het goede nieuws niet meer vernemen, maar ik voorspel u dat de kroon aan de moedige Fortinbras zal worden toevertrouwd. Zeg hem dat en verklaar hem een en ander. - De rest is stilte.
(Hij sterft.)
Hier breekt een edel hart. Vaarwel, mijn prins.
(Op dit ogenblik wordt uit het publiek op het toneel geroepen: Hoe-hoe, weg met de directeur! Weg met de metaphysische regisseur. Er wordt gefloten. Het doek van het achtertoneel zakt.)
Mijn geld terug. Ik wil niet bedrogen worden voor mijn geld. Geef mij naaktdansen of ik ga naar huis!
EEN HEER MET HOORNEN BRIL.
(staat recht)
Mijnheer, in een theater hebben O.W.-ers niet het recht te spreken.
Dat is geen spel voor kinderen.
Madame heeft gelijk. Ons geld terug!
Voor keizer, God en Vaderland!
DE HEER MET HOORNEN BRIL.
Dames en Heren, alhoewel ik uwe edelachtbare verontwaardiging begrijp, reken ik het mij toch tot plicht te doen opmerken, dat het hier vertoonde stuk, van psycho-analytisch standpunt betracht, zeker niet van alle belang ontbloot is.
Mijnheer, laat mij u in naam van het publiek antwoorden: u heeft een triestige driestheid. Ik zeg u - en ik weet wat ik zeg, want ik ben kunstkritieker -
| |
| |
het hier vertoonde stuk bezit niet de minste artistieke waarde. Wat zeg ik: ‘het stuk’? Zelfs is er van een stuk niet eens sprake. Neem b.v. LeCid, ofwel Mademoiselle de la Seiglière, of nog de Koopman van Venetië eens ter hand, mijnheer, en studeer deze dingen eens flink door, dan zult u misschien beginnen te begrijpen wat kunst is. Trouwens ik heb over dit thema een boek geschreven: ‘Over Sandeau, Shakespeare en het Theater’ heet het, en het is spotgoedkoop, studeer of zwijg!
(Bravogeroep)
Het is, mijnheer, een stuk zonder samenhang. Alles blote fantasie. Als de auteur zich niet meer kan redden, komt hij met een nieuwe fantasie voor de dag of laat de held sterven. Is dat kunst? Kunst is de helden zo lang mogelijk te laten leven. Ja, terwille van het contrast hun de dood nabij te brengen, doch hen desniettemin te redden. Zulk stuk zou beantwoorden aan het gezonde levensoptimisme
(Geroep: hoe-hoe, weg met de directeur, weg met de metaphysische regisseur. Een heer in rok blaast op een sireen.)
Voor Keizer, God en Vaderland!
De directeur is een jood! En joden zijn parasieten op het gezonde lichaam van het Germanendom, van het Romanendom en van alle andere dommen. Weg met de joden! Morgen grote antisemitische meeting. Allen op post!
(Geroep: Hoera, hoe, hoera, hoe, hoera!)
VROUWELIJKE SOLDAAT VAN HET LEGER DES HEILS.
Zoek - niet - de - genoegens - van - deze - waereld. Wie een theater bezoekt is een verloren mens. Iedereen moet het lied van het Leger des Heils kopen en kennen. Leger des Heils; Gij heilig Leger. Heilige Scharen, Gij Scharen des Heils.
(in koor)
Wij eisen uitleg van de directeur.
| |
| |
(Geroep: de directie, de directie, de directie.)
(Langzaam schuift het doek van het achtertoneel weer open en daar staat de directeur. Hij is sportief gekleed, met laarzen, en houdt een karwats in de hand. Hij groet beleefd.)
Geacht publiek. Dames en Heren.
(Goedkeurend gemompel bij het publiek.)
Mijn hulpregisseur kwam mij in mijn loge bericht brengen dat het publiek duidelijk herkenbaar zijn ongeduld manifesteerde. Alhoewel ik aanneem dat het wel niet zo'n vaart zal hebben genomen, moet ik toch bekennen dat ik het onaangenaam vind op deze wijze te worden gestoord. U moet toch begrijpen, geacht publiek, dat ik wat anders heb te doen dan mij met het stillen van uw ongeduld onledig te houden al is het juist een essentiële eigenschap van het publiek dat het ongeduldig wordt. Ik hoop dat de heren kritiekers mij hier zullen ondersteunen.
(Drie personen staan recht, maar de directeur doet teken te zwijgen).
Van een publiek is slechts één eigenschap, zo niet bewezen, dan toch door alle ervaring geconstateerd: namelijk dat het ongeduldig is.
Mijn neem is Joris Karl Huysmans. Ik ben ook kritieker. U hebt zojuist beroep gedaan op ons om u te ondersteunen. Wat u daar hebt gezegd, mijnheer de Directeur, over het ongeduld van het publiek, is ongerijmde kletspraat. Jawel, ongerijmde kletspraat. Kijk eens: de middeleeuwen. Lees de mysteriespelen. Zij duurden niet drie uur, maar vaak veertien dagen. Toen bleven de mensen goddank - goddank? jawel goddank, - enkel met een ander accent gezegd als dat van onze kruidenierspapen - verschoond van onze ontdekkingen. Zij leefden hun zuiver leven tussen de polen van God en de Duivel.
Ik verenig de beide polen in één persoon.
Neen, u is slechts contrabandewaar, mijnheer, u is iemand met een identiteitsbewijs. In de middeleeuwen...
(Iemand duwt de heer J.K. Huysmans op zijn bank terug. Er wordt geroepen: Weg met de achteruit-
| |
| |
kruipers! Vive te Café du Progrès! Antwerpen boven! Brood voor de Middenstand! Vive Boulanger! Priez pour le pauvre Gaspard! Durchhalten!)
De heer Joris Karl Huysmans mocht nu eindelijk eens een einde maken aan zijn mystisch potpourri. Hij houdt geen rekening met de tijd. Hij is, ik kan het niet anders uitdrukken, een geperfectionneerd domoor....
(Goedkeurend gemompel bij een gedeelte van het publiek. Verbazing bij de kunstkritiekers.)
Dat hij in zijn boeken over de middeleeuwen schrijft, en dat met de grootste lof, kan ik begrijpen. Dat is zijn vak. De middeleeuwen zijn hem een goed ontginningsveld geweest. Alors qu'est ce qu'il veut? Hij verdient zijn kost. Zijn boeken worden op duizenden gedrukt, dank zij de algemene belangstelling voor incubaat en succubaat. Ik zeg: WIJ ZIJN MODERNE MENSEN.
Is dat een verklaring? Ik wil een fatsoenlijke verklaring! Ik wil Jeanne d'Arc zien of ik wil mijn geld terug!
Die Jungfrau - die Jungfrau - die Jungfrau von Orleans.
Weg met de joden! De directeur is een jood!
(Geroep: de directie moet spreken, de directie, de directie!)
(haalt een flesje whisky uit zijn revolverzak en neemt een slok)
Wat wenst nu eigenlijk het geachte publiek?
(Deze onverwachte vraag wekt verbazing bij het publiek, J.K. Huysmans rolt een cigaret.)
Parce que cela me plait! De vrijheid van de mens bestaat juist daarin een ander mens iets te kunnen verbieden.
(Intussen leeft de rumoer weer op. Er wordt geroepen, ge-
| |
| |
floten en gegild. Men vecht in groepen. Stoelen en banken vallen om. De directeur rookt kalm een cigaret en bekijkt met welbehagen de vechtende groepen.)
Mensen, wat moet gij? Waarom elkander bevechten? Niet de mens als individu is schuldig. Bestrijdt de oorzaken, niet de gevolgen. Op voor de heilige oorlog! Vergeet niet de enige vijand. Daar staat hij.
(Hij wijst in de richting van de directeur.)
Sluit de gelederen! Op voor de goede kamp!
(Alle mensen dringen samen. Ze rukken op tot vóór het podium, dreigend en roepend. De directeur is rustig. Hij toont zijn karwats. Gemor.)
Ruk hem de karwats uit de handen.
De man die dit roept doet twee stappen achteruit.)
Eendracht maakt macht! Collectief zijn wij onoverwinnelijk.
(Geroep: Ja; en allen doen twee stappen achteruit.)
DE VROUWELIJKE HEILLEGERSOLDAAT.
Evolutie! Geen revolutie!
(Goed- en afkeuring bij het publiek.)
Evolutie staat altijd boven revolutie, dames en heren. Wij hebben voor de vrede op aarde willen strijden, hoort ge: strijden, en dat was vals. Daarom zonder strijd, leve het paradijs op aarde! De aarde is een goede woning! De vrouw moet vrouw blijven!
Dat is het allemaal niet. Verklaring van het stuk moet ik hebben of mijn geld terug. Wij vergeten het gewichtigste: verklaring van het stuk!
Goed zo! Wij verlangen de verklaring van het toneelstuk. Een stuk zonder verklaring is geen stuk. Een toneelstuk zou feitelijk een verklaring moeten zijn in plaats van een toneelstuk. Hoe kan men anders over een toneelstuk schrijven?
Jawel, een verklaring. Wij be-
| |
| |
grijpen de inhoud van het stuk niet. Het is een onzedelijk stuk. Het mist alle ethiek. Er is zelfs geen stuk. Weg met het cirkus!
(Geroep: Hoe-hoe! De directie, de directie! Wij eisen een stuk zonder doden. Van een goed schrijver. Weg met de groteske! Leve het echte ware leven! Hoera! Een groteske is slechts groteske omdat zij zelf grotesk is. Een groteske mist samenhang!)
En samenhang c'est Ie nerf de l'art.
Mijn geld terug, mijn geld terug, of wij bestormen de kas!
(Rumoer. De politie grijpt in. De directeur laat zijn karwats kletsen.)
Dat gaat te ver, mijnheer de O.W.-er, dat gaat te ver. Wij zijn eerlijke mensen, wat zeg ik, wij zijn een eerlijk publiek. Wij staan en vallen met onze eerlijkheid.
(Algemene goedkeuring. Iedereen wendt zich met misprijzen van de O.W.-er af.)
Goed gezegd, mijnheer de kritieker. En wanneer het publiek niet hardhandig optreedt tegen deze O.W.-er, dan zal ik hardhandig tegenover het publiek optreden. Jullie zijn slechts een beroerd pak mensenvlees.
EEN ANDERE SCHUCHTERE STEM.
Het zijn de anderen.
EEN DERDE SCHUCHTERE STEM.
Die vervloekte O.W-er maakt zo'n herrie. Ik gedraag mij goed zoals het hoort onder fatsoenlijke lieden.
Ik neem de gelegenheid te baat om de eer te hebben de directie te verzekeren, dat enkelen onder het publiek - en deze enkelen zijn de élite van de geest - protesteren tegen het feit dat men ons met een pak mensenvlees identificeert.
Goed, Goed. Ik neem dit protest aan.
| |
| |
Maar wat wil nu eigenlijk het publiek van de directie? Ik persoonlijk doe mijn uiterste best om allen tevreden te stellen. Het enige wat het publiek me zou kunnen verwijten is dat de regisseur zich heeft vergist en het laatste bedrijf vóór de andere bedrijven heeft laten spelen. Maar wat dan nog! Jullie hebben het niet eens gemerkt! En als jullie het hadden gemerkt zou ik antwoorden: een toneelstuk speelt in de tijd en in de ruimte. En als hier de ruimte vóór de tijd kwam - en goddank, sterven is toch ruimte, zou ik denken, hebben jullie dan geen eieren voor jullie geld gekregen!? Wanneer dus iemand onder het publiek in mijn theater ontevreden is, dan ware het wijs van hem, alsmede de enige uitweg, de schuld bij zichzelf te zoeken en niet bij de directie, de regie en de dramaturg. Dan ligt de oorzaak van deze ontevredenheid in zijn nog niet gesublimeerde natuur. Ik weet dat dit zo is en niet anders. Ik weet ook dat de helden die ik tothiertoe heb voorgebracht, niet een absolute concretisering van de heroïsche idee zijn. Maar waarom moeten mijn helden helden zijn? Is een versmelting van held en harlekijn niet veel meer belangwekkend? Jullie menen misschien ook dat mijn helden al te miserabel op een patroon zijn geknipt? Is dit jullie mening, dan moet ik die wijten aan een ongecultiveerde zinnelijkheid. Dan begrijpen jullie geen nuancering. Of zouden mijn helden onnatuurlijk zijn? In mijn theater is niets onnatuurlijks, dames en heren, reeds alleen niet per hypotese. Ten hoogste iets tegennatuurlijks. En dat zou jullie toch moeten interesseren, heren kritiekers, kunstlievende dames, heren van de psycho-analyse. Trouwens vind ik persoonlijk dat mijn helden buitengewoon natuurlijk zijn. Mogelijk is dit de mening van elke auteur, - want jawel, ik ben ook de auteur. Vinden jullie mijn stukken langdradig? Vergeet niet dat ik ook rekening moet houden met de acteurs, en deze wensen steeds kanjerrollen. Om dit te begrijpen is de methode
van indenking in de stiel van acteur de gemakkelijkste weg. Jullie houden wis en zeker ook niet van onbeduidende rollen, of wel? - Ten slotte; het beste zou zijn dat één
| |
| |
uwer mij de bizonderste klachten voordroeg. Maar natuurlijk nà het einde van het stuk. Want intussen moet het stuk ten einde worden gespeeld. Dàn zal ik jullie klachten gaarne in ontvangst nemen. Jullie willen een eerlijk publiek zijn, ik ben een eerlijk directeur. Jullie hebben betaald om een heel stuk te zien, en zo - zal - het - zijn!
(Het publiek gaat onder goedkeurend gemompel weer zitten. De directeur verdwijnt achter het doek, dat langzaam weer wordt gehaald.)
(Een Kerkhof. Twee grafmakers komen op met spaden en houwelen.)
Ik vraag me af of iemand die zich verdrinkt een christelijke begrafenis mag hebben.
Dat zal wel zo zijn vermits de pastoor aldus heeft beslist.
Begrijpe wie kan. Of 't moet zijn ‘se offendendo’ Want dit is de quaestie: wanneer ik mijzelf verdrink met voorbedachte rade, dan onderstelt dit een daad; en een daad bestaat uit twee delen: het voornemen en het volbrengen. Ergo, zij verdronk zich met voorbedachten rade.
Luister even: hier ligt het water. Mooi. Hier staat de man. Mooi. Wanneer nu de man in het water springt dan verdrinkt hij zichzelf. Begrijp dat toch. Maar als het water nu naar de man springt en hem verdrinkt, verdrinkt hij niet zichzelf. Ergo, hij die zichzelf niet verdrinkt, heeft zichzelf niet verdronken.
Goed en wel, maar is dat in orde?
Natuurlijk is dat in orde. Dat noemt men de orde van de lijkschouwer.
Zal ik je wat zeggen: als ze niet een prinses ware geweest, zou ze niet christelijk worden begraven.
| |
| |
Dat zeg je daar eens goed. En des te erger is het dat de groten in deze wereld het voorrecht krijgen boven hun medemensen om zich te verdrinken, op te hangen of zich door de kop te schieten. Kom mijn spa. Er bestaat geen andere adel dan die van de doodgravers zij houden het beroep van Adam in ere.
Hij was de eerste die een wapen droeg.
Droeg Adam dan een wapen?
Ben-je een heiden? De Schrift zegt toch: Adam spitte! Hoe kon hij spitten zonder zich te wapenen met een spa?
(Hamlet en Horatio komen op.)
Kom nou, loop naar 't Nachtlicht en haal mij een pint.
(Tweede grafmaker af.)
Heeft die kerel dan geen gevoel voor wat hij doet, Horatio, dat hij fluit bij het graven van een graf?
De gewoonte is een tweede natuur, Hamlet.
(fluit voort. - werpt een doodshoofd uit.)
Dit doodshoofd had eens een tong, kon spreken en zingen. Hoe smakt die schurk het tegen de grond alsof het de kaak was van Kaïn, de eerste broeder-moordenaar. Misschien is het de bol van een staatsman, of van een bisschop, nietwaar, Horatio?
Of van een hoveling, die gewoon was te zeggen: ‘goede morgen, heer, hoe maakt Uw Edele het?’ Het is misschien Graaf van Slot-tot-Sloot die de nieuwe auto van Baron van Beker-tot-Mond prees met de bedoeling minder geld aan taxi's te zullen moeten uitgeven. Nietwaar, Horatio?
| |
| |
En nu is hij de onderdanige dienaar van vrouwe Worm, en wordt op zijn knikker getikt met de schop van zo'n doodgraver.
(De grafmaker werpt beenderen uit.)
Hoe wordt met zijn benen, die eens blinkende botten hebben gedragen, hier gekegeld dat het een aard heeft.
(fluit voort. - gooit een ander doodshoofd uit.)
Hier is een andere. Waarom zou er dat geen zijn van een advocaat? Waar is hij nu met zijn vitterijen, zijn spitsvondigheden, zijn ‘aangeziens’, zijn streken. Waarom duldt hij nu dat die vlegel hem met een vuile schop op de kop slaat en daagt hij hem niet vóór de rechtbank! Of is het misschien de knikker van een groot grondbezitter, met zijn hypotheken, zijn borgstellingen, zijn aflossingen? Is dit misschien het roerende van zijn onroerende goederen en de lossing van zijn aflossingen, nu zijn fijne bol vol te hebben met fijn vuil? - Of is het misschien de koker van een bankier? Dag, mijnheer de bankier, en veel geluk met uwe wissels op zicht of op de zoveelste van de zoveelste maand, met uwe dividenden van uwe petroleummaatschappijen, van het panamakanaalschandaal en van uw eigen faljieten boel. - Maar ik wil met die kerel spreken. Wiens graf is dit heerschap?
Van mij, meneer,
(fluit.)
Zoals je te werk gaat zou ik het wel geloven. Maar voor welke man moet je dit graf delven?
Voor een vrouw ook niet, meneer.
Wie of wat moet hier dan begraven worden?
Iemand die eens een vrouw was, meneer, maar vrede zij met haar, want ze is dood.
Hoe afdoend zo'n schelm redeneert. Bij God, Horatio, het is mij in de laatste jaren opgevallen dat de
| |
| |
wereld zodanig in de puntjes is geworden, dat de teen van de boer de hiel van de hoveling raakt. - Hoe lang ben jij al grafmaker?
Van de dag af dat onze vorige koning Fortinbras heeft verslagen.
Hij zou wat vragen, iedere zotskap weet het toch. Het was dezelfde dag dat de jonge Hamlet werd geboren, je weet wel, dezelfde die nu gek is geworden en naar Engeland is gestuurd.
O juist. Maar waarom werd hij naar Engeland gestuurd?
Wel omdat ie gek is geworden. Hij moet daar zijn verstand terug gaan zoeken, maar vindt hij het niet, dan is er niet zo erg veel aan gelegen.
Hij zal het er niet erg voelen, want daar zijn de mensen even gek als hij.
Op een heel wonderlijke wijze, zegt men.
Nou, door zijn verstand te verliezen.
Hoe lang kan een mens in de grond liggen vooraleer hij is vergaan?
Ja, wat zal ik je zeggen, als ie al niet uiteenvalt voor ie sterft, - want we krijgen hier tegenwoordig zoveel rotzakken die het begraven niet meer waard zijn - het zal je zo wat een jaar of acht duren, het hangt er van af, een looier zal het negen jaar uithouden.
Waarom een looier langer dan een ander?
Wel, meneer, omdat zijn huid zo gelooid is door zijn vak, dat hij het water er voor langen tijd uit houdt. Hier heb-je een schedel die zowat vijf en twintig jaar in de grond gestoken heeft.
| |
| |
Hij mag verrekken de schavuit. Eens heeft hij mij bijna verzopen door mij een fles wijn over mijn kop te gieten. Deze schedel was van Yorick, meneer, de nar van de koning.
Geef hem hier.
(krijgt de schedel.)
Arme, arme Yorick! - Ik heb hem nog gekend, Horatio. Een vent met gezond verstand, met een vrolijk karakter, met een geestige geest. Hij heeft mij wel honderd malen op zijn rug gedragen. Hoe vreselijk nu! Hier hingen de lippen die ik zo dikwijls heb gekust. Waar zijn ze nu, je hatelijkheden, je moppen, je liedjes, waarmee je het hele gezelschap aan het brullen bracht. Niet een heel klein mopje nu om je eigen grijns te bespotten? - Zeg mij, Horatio.
Denk-je dat Napoleon er zo heeft uitgezien?
En zo stonk ook? Pooa!
(werpt de schedel weg.)
Tot welke lage bestemming zijn wij dan bestemd, Horatio. Als zo'n groot man als Napoleon tot zulke rotheid moet vergaan...
(Uit het publiek op het toneel wordt gejouwd en gefloten. Er ontstaat een geharrewar dat in een waanzinnig tempo crescendo gaat. Een dame krijst, snikt en schopt. Een heer met cylinderhoed wil op het toneel springen. Een kunst-kritieker heeft hem te pakken.
Het doek van het achtertoneel valt. De directeur verschijnt weer. Onder de toeschouwers wordt gevochten. Enkele apachen hebben reeds vijftig personen af gemaakt. Messen schitteren. Bloed stroomt over witzijden vesten. Stoelen worden stuk geslagen. Op zieltogenden wordt gedanst. Men hoort verwarde stemmen: ‘Ik zal het woord voeren. - Ik
| |
| |
ben kritieker. - Ik ben parlementslid. Spreken is mijn vak. - Ik ben psycho-analytieker, ik ken de massa. - Ik ben antisemiet, die jood zal ik het even zeggen. - Jullie zijn allen te mak, het gaat hierom het stuk. - Kritiekers moeten spreken. - Neen, de vrouwen moeten spreken: de rol van de vrouw in de samenleving. - De stem van het proletariaat. - Ik ken Volapuk. - Ik ken Frans, la ville lumière. - De vrouw moet vrouw blijven. - Esperanto. - In Vlaanderen Vlaams. Vernietig de vijand. Voor God en Vaderland. - La guerre sociale. - De prins van Orleans moet spreken. Hij is onze vorst. - Leve Bourbon. Leve Cumberland. - De minister van oorlog moet spreken. - Wij eisen de staat van beleg. - Weg met de militaristen. Sluit de gelederen. Debout les damnés.’
Een stem, één enkele stem brengt de menigte een ogenblik tot zwijgen. Een stem als een klok, die van een stouwer.)
Excuseert mij a.u.b. dat ik zo vrijpostig deze discussie onderbreek. Dit doe ik slechts omdat ik meen dat ik de sleutel van de oplossing in handen heb.
Laat hem zien. - Laat ons luisteren. - Goed zo. - Bravo!
Mag ik het geacht publiek beleefd verzoeken een ogenblik, één ogenblik maar zijn smoel te willen houden als ik spreek. Ik ben een stouwer, ik ben maar een stouwer. Maar hij die een schip kan stouwen, kan zeker ook wel eens een theater stouwen. Zo gehoorzaam ik dan ook aan de stem van mijn geweten, die zegt dat spreken plicht is waar zwijgen geen plicht is. Ook de haan kraait wanneer hij kraaien moet.
Wij hebben genoeg van kraaiende hanen. Wij hebben er reeds drie. Weg met hen!
En zo doe ik niets anders dan de wetten van de natuur gehoorzaam volgen. Ik wend mij, aldus sprekend, tot de directie om haar mede te delen dat ik geloof, ja zelfs dat ik er overtuigd van ben dat het publiek niets heeft tegen het stuk, aangezien dit element van een theater
| |
| |
totaal onbelangrijk is; dat het publiek zelfs nooit eraan heeft gedacht op het stuk kritiek uit te oefenen, want dit zou dwaas zijn en het publiek weet dat elk stuk natuurnoodwendig beneden alle kritiek staat en dat een toneelstuk juist alleen zin heeft wanneer het geen zin heeft; dat het dus ook volkomen onverschillig is welk stuk wordt gespeeld, aangezien alle stukken zinloos zijn en dus als toneelstuk alle stukken zin hebben; neen, ik zou zelfs durven zeggen dat het publiek om het stuk-zelf zeer tevreden is, want zelfs wanneer het publiek eens bij wijze van scherts zegt dat het stuk geen zin heeft, dan kan daarmee toch enkel een fraai ingekleed woord van lof zijn bedoeld; Jawel, ik ben ervan overtuigd dat het publiek over het stuk zeer tevreden is, aangezien dit stuk onze ervaring dat stukken zin hebben juist omdat ze er geen hebben, onderlijnt. De zaak is eenvoudig deze: dat het publiek met recht verbolgen is in een zo slecht, zo ongemakkelijk theater te zijn gelokt. De verlichting is slecht, en de verwarming - gesteld dat er verwarming is - is even slecht. Maar het ergste van al is dat de zetels zonder confort zijn. Ik die in een orkestzetel zit - en wat een orkestzetel - kan niet eens mijn benen uitstrekken zoals ik wil. De orkestzetels staan te dicht op elkaar. Ik moet mijn knieën optrekken tot tegen mijn kin. Waar blijft dan het genot van het theater? En indien zulks het geval is met de orkestzetels, wat dan te zeggen van de engelenbak. Hier doe ik niets anders dan naar het voorbeeld van alle grote vaklieden met de pen, een spreuk van het evangelie aanhalen, nl. deze, dat wanneer het groene hout niet deugt, het dorre zeker niet kan deugen. Ik herhaal dus: indien aldus geschiedt met de orkestzetels; wat geschiedt dan met de engelenbak? En nu zeg ik u: antwoord, meneer de Directeur, wanneer het mogelijk is.
(knikt lachend)
Dat lijkt tenminste een gegronde klacht. Echter is hier enkel een principiële vergissing in het spel. Ik heb nooit beweerd dat mijn theater modern confort bood. Wie mijn etablissement bezoekt doet dit natuurlijk op eigen verantwoordelijkheid. Ik vind het
| |
| |
tenslotte buitengewoon vrijpostig te eisen dat ik confortabele zetels ter beschikking zou stellen. Je komt hierheen om mijn stuk te zien en niet om te slapen. Een confortabele zetel moedigt tot vadsigheid aan en, wat erger is, men vergeet het stuk. En juist het stuk is van het grootste belang. Je gelooft toch niet dat je hierheen komt om het confortabel te hebben? Of ben-je zo dom? In dit geval dan wil ik hopen dat het hier alleen om een persoonlijke aberratie gaat en dat het publiek zich niet solidair met jouw standpunt verklaart. Of is het publiek wel solidair met deze stouwer die een theater bezoekt om het confortabel te hebben? Is dit het geval?
Natuurlijk niet. - Zo een stouwer. - Hij beledigt de kunst. - Alleen centen verdienen kent hij en anders niets. - Er zijn hogere zijnswaarden. - En wij bezitten deze hogere zijnswaarden. - Wij zijn niet solidair met deze triviale ziel. - Wij staan hoger. - Wij staan nóg hoger. - Wij zweven. - In etherische sferen. - Wij begrijpen de muziek der sferen. - Wij hebben Bergson gelezen. - Wij zweven steeds, wij zijn geen aardwormen. - Om met Augustinus te spreken: Wij maken ons vrij van onze ‘vleselijke tunica’. Wij verstaan kunst. - Om kunst te verstaan moet men slim zijn en diep. Wij zijn slim en diep. - Wij verkiezen het brood van de kunst aan het andere brood. Ook als dit wittebrood is. - De geest vooraan. - Dat begrijpen wij. Deze stouwer niet. - Wij zijn geen stouwers. - Wij zijn opperstouwers, als ge wilt, maar geen stouwers. - Zie, wij zweven reeds in hogere regionen. - Die Seele!
Goed zo. Goed zo. Wie heeft daar gezegd: die Seele!
Neen, Mijnheer, dat woord is gerekt, gerekt uit te spreken, zo ongeveer alsof men lang aan een zeel trok: die See-le! Want deze woorden zijn van één en dezelfde oorsprong.
Dat is wel niet helemaal juist, maar hier hebben zij toch ongeveer dezelfde betekenis, met dien ver-
| |
| |
Stande dat het eerste woord op de geest en het tweede op de materie slaat.
Ik zoek geen originaliteit. Ik wil mijn centen terug. En of deze intentie geplagieerd is of niet, het kan mij niet bommen. Wij worden uitgebuit, uitgezogen. Kijkeensaan, de directie verdomt het zelfs figuranten te engageren en neemt het publiek als figuratie. Betalen wij entrée om als figuranten dienst te doen? Wat is dat voor een cynische afzetterij! En ons protest heeft slechts tot gevolg dat de directie dit protest gebruikt om een nieuw verschrikkelijk toneelspel te insceneren, een sadistische klucht der vergissingen, zodat nu reeds een vierde van het publiek werd afgemaakt en een tweede vierde zijn portemonnaie werd gestolen. Er moet een einde komen aan deze klucht. Dat is mijn enige overtuiging en daarom zal ik ze met des te groter hardnekkigheid verdedigen. Ofwel belooft de directeur ons plechtig in de toekomst stukken te vertonen die ons aangenaam zijn, of in het geval dat het om één enkel stuk gaat, het in het vervolg zo te wijzigen dat het ons bevalt; ofwel wordt de directeur onder curatele gesteld, een curatele bestaande uit vijf personen te kiezen onder het publiek. Indien de directie geen benul heeft van toneel of van publiek, dan blijft geen andere uitweg dan ons lot zelf in handen te nemen.
(Instemming bij het publiek.)
Mijnheer de O.W.-er, dat is een machtige zet, en ik geef toe dat gij er de hand van hebt het publiek naar uw kant te trekken. Maar goed, ik wil wel uw verlangen met de nodige aandacht bestuderen. Doch kan ik mijn stukken slechts dan wijzigen wanneer ik dit verlangen ken. Het zou nu al te goedkoop zijn mij te antwoorden dat een theaterdirecteur het verlangen van zijn publiek moet kennen, ja, dat hij het kent. Deze fatalistische opvatting springt al te gemakkelijk met het probleem van de vrije wil om en in samenhang daarmee met het probleem van het geweten. U zulke garantie te geven zou dwaas zijn, omdat zij de elementen
| |
| |
van het directoriale plan op het plan des toeschouwers zou overbrengen. Ik wil zeggen dat de toeschouwers in de gesloten eenheid publiek met vreemde elementen opereert die zuiver directoriaal, slechts toepasselijk zijn in de sfeer van het directoriale. Mais toute vérité n'est pas bonne à dire. Alhoewel ik dus als theaterdirecteur weet wat jullie verlangen, - een theaterdirecteur kent immers zijn publiek - is het toch noodzakelijk dat jullie de essentiëelste wensen voordragen. Wie aanspraken maakt moet deze aanspraken ook stellen.
(Een jonge man is op stiekeme wijze op het podium geraakt. Hij heeft lange lokken die glimmen van het vet. Hij draagt een lavallière.)
Ik wil hier spreken in naam van het publiek. Mijn naam is kop, dr Dante-Gabriel Kop. Ik ben de stem van het publiek want het publiek heeft mij gedwongen te spreken. Een ondankbare taak die ik slechts gedwongen op mij heb genomen. Aldus tors ik
(hij doet het gebaar van ‘torsen’.)
deze zware last te spreken in naam van het publiek.
(schijnbaar verliefd.)
Dat heet ik spreken. Zo moet men spieken. Als iedereen zo sprak... O.W.-er. Ter zake.
Ik spreek dus in naam van het publiek. In naam van de mannen en in naam van de vrouwen, van dit zo liefzondige geslacht, van dit fijne bonbonnière geslacht, kortom van dit geslacht joujou.
(De dames applaudisseren.)
In naam van dit publiek van beider kunne breng ik onze wensen naar voren. Dit impliceert ten eerste een sterk woord van afkeuring voor het totnutoe opgevoerde spul. Ik maak erop attent dat ik in naam van het publiek spreek. Het gaat dus niet om mijn persoonlijke mening. Zo niet ware het gemakkelijk mij schaakmat te zetten. Nietwaar? - Neen
| |
| |
ik spreek in naam van het publiek, noteer wel in naam van het publiek van beider kunne. Mijn woord heeft dus wel degelijk objectieve geldigheid zou ik denken. Uw stuk, mijnheer de directeur, heeft geen samenhang. En daarom is het ook juist te zeggen - overigens ik spreek in naam van de meerderheid - dat uw stuk geen stuk is, maar wel meerdere stukken; eenvoudig een amalgaan van meerdere gegevens uit dewelke een goede auteur vele spelen zou halen,
(alleen de verliefde dame en de kunstkritiekers applaudisseren.)
Ik wil daarom niet zeggen dat uw stuk helemaal slecht is. Het heeft zeker qualiteiten. En bovendien wie van ons schreef in zijn prilste jeugd niet een dergelijk toneelstuk?
Alleen is uw stuk te groen, veel te groen. Daarom is het slecht.
(Goedkeuring van de O.W.-er, en zijn kornuiten.)
Daarom is het stuk archislecht. Vergeet niet dat u voor volwassenen speelt. Jawel, mijnheer de directeur, uwe acteurs spelen voor volwassenen. Vergeet het niet. En het ons geboden stuk is werkelijk geen stuk voor volwassenen. Geen plan, geen bouw, geen architectuur, geen...
Is dit de bizonderste grief die tegen mijn stuk wordt ingebracht. Hebben de geachte heren doctoren en kunstkritiekers geen andere opmerkingen te maken?
Ik zou het in ieder geval beter vinden dat men van tijd tot tijd een historische figuur liet optreden. Ook zou ik beter vinden ‘La Dame aux Camélias’ in costuum ‘du temps’ te spelen dan wel in moderne kleding zoals het nu vaak gebeurt.
Ik dring er vooral op aan niet meer als figurant te worden gebruikt. Daarvoor heb ik niet betaald.
Ik zag liever meer brio, meer élan, meer artisticiteit.
DE VROUWELIJKE SOLDAAT VAN HET LEGER DES HEILS.
Ik wens meer metphysiek. Ongeveer 50% meer. Wat is een stuk zonder metphysiek?
| |
| |
Ik vind dat hier te weinig vaderlandse liederen worden gezongen.
Wij willen ‘des femmes à poil’.
Iets zoals Salomé of Lydia uit ‘Quo Vadis?’ maar zonder maillot.
(lacht goedig)
Laat ons een ogenblik de stelling van het publiek in zijn geheel genomen aannemen, d.w.z. stellen wij voorop dat mijn stuk slecht is. Reeds zie ik mij gedwongen mijn rede te onderbreken om even te lachen, - wat mij feitelijk niet kleedt. Maar enfin, ik moet lachen. Want zelfs deze stelling die ik jullie naar het hoofd werp, is geen ogenblik aanneembaar. Ook niet met mijn beste wil. De stouwer immers heeft zojuist verklaard dat hij het stuk buitengewoon plausibel vond; alleen had hij reserves te maken voor wat het confort van het theater betreft. Mijn stuk is dus niet slecht voor het publiek als geheel genomen. Ik bedoel dat er voor deze mening een meerderheid te vinden is. Maar hier betreden wij een kies terrein. Want ik weet heel goed dat de heer dr Dante-Gabriel Kop, die herhaaldelijk heeft verzekerd in naam van de meerderheid te spreken, niet van mening is dat de meerderheid steeds gelijk heeft. Ook zo fijngevoelige mensen als de heer Joris Karl Huysmans zullen het wel niet onvoorwaardelijk met de meerderheid houden. Nu is het echter wezenlijk dat wij naar een onvoorwaardelijk criterium zoeken, aangezien een voorwaardelijk criterium, dat valt met deze voorwaarden, mijn duurzaam theater niet helpt uit de moeilijkheid die, in mijn sfeer, absoluut is. Zouden wij met Ibsen misschien kunnen zeggen dat de minderheid steeds gelijk heeft? Deze veronderstelling doe ik enkel omdat zij op zichzelf absurd is. De antithese meerderheid-minderheid kan ons dus geen weg naar algemeengeldigheid bieden. En wanneer ik zelf aanneem dat de meerderheid gelijk heeft, dan volgt wel daaruit dat mijn stuk slecht - een ogenblik, relatief slecht is. Mijn stuk is voor de meerderheid slechts relatief-individueel slecht. Maar niet absoluut. Ware dit wel het geval, dan moest de meerderheid
| |
| |
mij tenminste één wezenlijk negatieve eigenschap van mijn toneelwerk kunnen aanduiden. Het gaat hier om een zaak van zuiver materiële orde en bijgevolg blijf ik bij het positieve, bij het empririsch-experimentele. Inderdaad, velen wensen zeker niet een cubistisch decor, of een sterker rhythme, of een vertoog tegen het alcoolisme. Deze opsomming ware te vervolgen tot de laatste mening van de zogenaamde meerderheid. En nochtans vormt deze mening die gewoonlijk individueel-vereenzaamd staat, zonder de minste steun, de algemene mening dat mijn stuk slecht is. Edoch, zodoende wordt dit hoedanigheidswoord ‘slecht’ zonder betekenis, zonder inhoud. Zo wordt het uitspreken van deze eigenschap als algemeengeldig ook absurd, waar men deze eigenschap niet kan ondersteunen door eigenschappen van de eigenschap. ‘Slecht’ is dus hier slechts een algemene noemer voor individuele onlustmomenten. Zo vervalt deze eigenschap, zuiver negatief gecreëerd, eenmaal aan het positieve getoetst, weer onmiddellijk in zovele individuele onlustmomenten, zoals deze zich zoëven hebben vertoond in de onverzoenbare polyphonie van zoëven. Maar dan is mijn stuk niet slecht. Tenminste ontbreekt het bewijs. Want een optelling van persoonlijke onlust-momenten kan toch niet bewijzen dat mijn stuk absoluut slecht is. Men zou ten hoogste kunnen zeggen dat mijn stuk zó is dat het bij de meerderheid zeer verscheiden gevoelens van onlust wekt. Doch zoiets zegt niets tegen een mogelijke these dat mijn stuk absoluut aan het gevoel van lust beantwoordt. Alle onlustmomenten vallen één na één, zodat er tenslotte niets dan het positieve van mijn stuk als algemeengeldig overblijft. Zodat jullie door jullie gehuil slechts hebben bewezen dat mijn stuk uitstekend is.
(kletst met de karwats.)
Waarom hebben jullie dan niet
geapplaudisseerd? Of begrijpen jullie de draagkracht van jullie mening niet? - Natuurlijk is er nog een tweede mogelijkheid om de waarde van mijn stuk te toetsen. Niet van het experimenteel-empirische uitgaande, maar van het apodictisch goede en schone als eenheid, zoals in het
| |
| |
griekse woord. Wij zouden dus de begrippen die beantwoorden aan de woorden ‘schoon’ en ‘slecht’ en hun toepassing goed of slecht stuk axiomatisch moeten vooropzetten. Maar dat heeft voor jullie geen zin. Bij het apodictische hoort de zekerheid en bij jullie de schijn. Wanneer jullie tenminste een begrip van het begrijpen hebben, moeten jullie dit vaag begrijpen. Jullie zijn zo gedetermineerd dat de schijn jullie biologisch milieu is. Jullie vijfde correlaat, jullie vijfde dimensie is juist de schijn. Dat weten jullie natuurlijk niet. Dit is feitelijk het enige dat jullie positief bezitten, deze onwetendheid van jullie schijn. Dit hoort overigens bij de schijn. Want de als schijn erkende schijn is geen schijn meer voor het subject, aangezien dit erkennen een vermogen impliceert dat boven de schijn uitgaat. En dit vermogen gaat boven jullie vermogen uit. - Het publiek kan dus niet het gespeelde stuk aan een apodictische idee toetsen. Alleen kan dit een theaterdirecteur die boven het publiek verheven staat. Trouwens kennen jullie slechts de, of beter, een schijn van het stuk, maar niet het stuk op zich zelf.
(kletst met de karwats)
Begrepen? Maar om het stuk te corrigeren behoort een zuivere kennis en niet een relatieve.
(Goedkeurend gemompel bij het publiek.)
Ja als men het zo op de keper beschouwd.
Maar toch blijft het een feit dat niemand zich amuseert, dat het stuk niemand amuseert.
(kletst op de karwats)
Houdt op met dat gelullematijs, of denken jullie dat ik mijn rede nog eens opnieuw ga debiteren! Wat betekent dat: niet amuseren? Is dat mijn schuld? - Principieel kan het mijn schuld niet zijn. Prent u dit goed in het hoofd. Wanneer jullie niet eens kunnen zeggen wat ‘unpleasant’ of ‘desobligeant’ aan mijn stuk is, dan moet ik jullie beleefd verzoeken niet te kletsen. Beleefd en dringend,
(kletst met de karwats)
Overigens gaan jullie van een onmogelijke hypotese uit, namelijk van deze dat jullie in het theater gekomen zijn om jullie te amuseren.
| |
| |
Zulke naieve opvatting zal elk verstandig mens van de hand wijzen.
Natuurlijk. Een al te naieve en al te banale opvatting. Op het toneel hoort ook de tragiek thuis. Sophocles. Aristofanes. Natuurlijk.
Neen, mijne heren, niet eens tragiek. Ik begrijp werkelijk jullie aanspraken niet. Het is net alsof jullie baas zijn in mijn theater. In mijn theater!
(hij gromt)
Het staat jullie vrij de plaats te ruimen. Verdere vrijheden kan ik niet dulden. En de Kritiekers die vrijbiljetten hebben mochten wel een beetje minder solidair zijn met deze huilende O.W.-er die zijn geld terugwenst. Zij hebben er niets bij te winnen. Of wensen de kritiekers soms nog een extra?
Waarom werden wij dan binnengelokt? De clown op de estrade van de tent heeft ons gegarandeerd dat er geen schoner theater bestond. Dat is gemeen bedrog. De clown heeft geroepen: Allez-y, on s'amuse!
Wat is een clown, mijnheer? Weet je dan niet dat een clown een pretmaker is? En sedert wanneer is het gewoonte een pretmaker op zijn woord te geloven? Er staat toch geen straf op het feit een clown niet te geloven? Ergo: zwijgen. De clown maakt reclame voor mijn theater. Het is mijn goed recht voor mijn theater een clown als reclame-grapjas te engageren. Dat is zelfs mijn plicht. Jullie komen hier alleen binnen op eigen verantwoordelijkheid.
De clown heeft zelfs de kinderen gelokt. Denk eens aan: halve prijs.
Het staat ieder directeur vrij philantropisch te zijn. En hoe men het ook draaie of kere, halve prijs is wel degelijk philantropie. En ook militairen betalen slechts halve prijs. Gaan jullie mij nu beschuldigen van vaderlandsliefde? Ik ben een vaderlander en een kindervriend, wat willen jullie nog meer?
VROUWELIJKE SOLDAAT VAN HET LEGER DES HEILS.
Gij hebt de ziel van onze kinderen bedorven. Het
| |
| |
stuk is zeker niet voor kinderen geschikt. En nochtans is het klaar dat de ouders in de zin ‘kinderen halve prijs’ een zedelijkheidsgarantie ontdekken.
Heel juist. Op ontdekken staat geen taks. Nochtans draagt ieder de verantwoordelijkheid voor alle ontdekking. Zie geval Plinius. Denk aan Plinius, jonge dame, en je zal over ontdekkingen meer stoïcijns oordelen.
De militairen werden op dezelfde wijze gelokt.
Ik beken ootmoedig dat ik aldus niet helemaal gehandeld heb uit louter vaderlandslievende beweegredenen Maar ik heb ook figuranten voor ‘La Juive’ nodig.
Ongehoord. Betalen, en dan nog op de koop toe mijnheer de directeur dienen.
Ben ik geen goed directeur? De aandeelhouders zullen mij loven.
(De O.W.-er en enkele volgelingen willen de zaal verlaten.)
Halt! Het stuk is in volle gang. Zoals in elk goed theater blijven de deuren gesloten tot na de voorstelling. Het is niet een princiep maar een quaestie van orde. Het goede publiek moet niet lijden onder de druk van het boosaardige. Politiemannen doet uw plicht en drijft de heren terug op hun plaats. Zo nodig, bedient u van uwe matrakken. Moesten de heren het stuk al te bar vinden, dan kunnen zij brownings aan de kas kopen. Ik verzoek hen beleefd wanneer ze dit van plan zijn, dit plan dan ook onmiddellijk uit te voeren, want de voorstelling gaat verder. Dus nog slechts een paar minuten voor de heren die een browning willen kopen. Zelfmoorden moeten in de orkestbak worden gepleegd.
(De kas verkoopt een paar revolvers. De kopers begeven zich naar de orkestbak. Terwijl enkele revolverschoten knallen, schuift het doek van het achtertoneel langzaam open en schuift het doek van het voortoneel dicht.
Van eventueel applaus wordt geen rekening gehouden: het
| |
| |
doek wordt niet gehaald. Als het - eventuele - applaus bijna geluwd is, klinkt achter het doek nog een schot.
(Komt plots van achter het doek te voorschijn.)
Dames, en Heren, ik vraag excuus. Dat laatste schot was van iemand die zich vergeten had te zelfmoorden.
(Verdwijnt dan achter het doek.)
Intermezzo, naar het gelijknamige groteske verhaal door Paul van Ostaijen, werd voor het toneel bewerkt door
GASTON BURSSENS
|
|