Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 4
(1953-1954)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Standpunten tegenover de tijdKennismaking met J. van Lierde.....ik zal mijn best doen om u bondig de inlichtingen te geven, die gij mij vraagt. In 1941 heb ik mijn humaniteitsstudies moeten stop zetten (ik had mijn derde wetenschappelijke voltooid) door geldgebrek aan huis, en ik ging op de fabriek werken. Ik was 15 jaar oud (ik ben geboren te Charleroi op 15 Februari 1926) en volgde technische avondlessen gedurende verscheidene jaren. Die avondlessen lieten toe, dat ik van 1946 (jaar waarop ik moest opgeroepen worden ) uitstel kreeg van legerdienst. Ik werkte toen te Brussel als industrie-tekenaar. Sedert de oorlog hield ik mij bezig met maatschappelijke en politieke vraagstukken. Ik was bij de scouts, en werd nadien leider in de Equipe Nationale des Routiers Catholiques, medewerker van het tijdschrift; maar in 1949 werd ik buitengezet, na mijn inhechtenisneming. Ik was ook leider bij de K.A.J. en verantwoordelijk te Waver voor de jeugdbewegingen, plaatselijk en gewestelijk (Waals Brabant). Daar werd ik eveneens buiten gezet, alsook in katholieke politieke kringen, waar men mijn uiterst linkse gedachten niet verdroeg, mijn anti-militarisme e.a. Ik was en ben nog steeds een militant christelijk syndicalist, steeds in ruzies gewikkeld met de leiders omwille van hun conformisme, nog niet buiten gezet dank zij de stem van de basismilitanten. Onnodig te zeggen, dat ik ook met de Jeunes Gardes Socialistes werk en dat ik menig contact heb met de communisten over precieze en goed afgebakende vragen als de strijd tegen de huidige oorlogen e.a. Ook voor wat betreft de strijd tegen de huidige Europese Verdedigingsgemeenschap. Ik ben lid van de groepen ‘Esprit’ (tijdschrift van Mounier), ik verspreid ‘L'Observateur’ van C. Bourdet, ‘Tribune des Peuples’, met Bevanistische strekking, ‘Routes de la Paix’. Ik ben | |
[pagina 137]
| |
secretaris van de Belgische afdeling van de ‘Internationale der Weerstanders tegen de Oorlog’, lid van ‘Réconciliation’ (tegen elk geweld en pacifistisch) e.a. Wat de militaire procedures en de veroordelingen betreft: na vier keren uitstel gekregen te hebben, werd ik op 10 October 1949 naar het Selectiecentrum van Namen geroepen. Ik zond een brief naar de Minister van Landsverdediging onder de titel ‘Waarom ik weiger Soldaat te zijn’. Ik weigerde te gehoorzamen en ik werd gedurende 46 dagen te Luik opgesloten. Vrijgelaten zonder veroordeling omdat de autoriteit de zaak in de doofpot wilde duwen, werd ik van de militielijsten geschrapt. Ik trachtte die onrechtvaardigheid aan te klagen, vermits mijn kameraden in de gevangenis gebleven waren. Dank zij de socialistische volksvertegenwoordiger Baccus gelukte ik er in mij door het Ministerie van Landsverdediging opnieuw te doen oproepen; ik hield er aan, dat de openbare mening zich zou bezig houden met mijn vraagstuk, en dat de Kamer het statuut van de dienstweigeraar zou stemmen. Op 28 November 1950 werd ik opnieuw opgeroepen. Ik bood mij aan in de kazerne, verspreidde er anti-militaristische tracts en wendde mij rechtstreeks tot de officieren en de soldaten. Wat een herrie in de kazerne! Ik werd opgesloten in het cachot. Men kwam mij de militaire wetten voorlezen, met twee M.P.'s, die mij brutaal bij de polsen grepen en de armen op de rug hielden. Kortom, dictatoriale methodes. Ik weigerde te gehoorzamen, het uniform te aanvaarden, gelijk wat te ondertekenen. Geboeid werd ik van Namen naar Luik gebracht (St. Leonard-gevangenis) en op 28 Februari 1951 veroordeelde de Krijgsraad mij tot negen maanden gevangenisstraf. Ik werd op 13 Juli 1951 uit de gevangenis van Nijvel bevrijd, dank zij een koninklijk besluit, dat de 46 dagen van 1949 aftelde. Die dagen werden als onwettelijk beschouwd. De 29ste Juli 1951 werd ik voor de derde maal opgeroepen, dit keer naar de kazerne van het Kasteeltje te Brussel. Ik weigerde opnieuw, en dezelfde avond zat ik in de gevangenis van Vorst. Zoals in Februari werd een geweldige campagne | |
[pagina 138]
| |
gevoerd door de pers, maar het statuut, dat de Kamer hernomen had, werd slechts in commissie behandeld. De 3de October 1951 veroordeelde de Krijgsraad van Brussel mij tot 6 maanden gevangenis. Ik werd de 26ste Januari 1952 bevrijd. Ik had een nieuw oproepingsbevel voor die dag ontvangen, maar de pers en de vrienden waakten en het Ministerie van Landsverdediging vond een nieuwe schikking, ik moest naar de mijn tot in 1954. Voorwaardelijk aanvaardde ik, maar weigerde elk contract te tekenen met het Ministerie waaraan ik geen enkel gezag toekende. Na twee maanden zoeken werd ik aangeworven in een mijn van Charleroi, door de onwetendheid van de baas, als dieptehandlanger. Ik werkte er gedurende zes maanden, op 1.035 meter diepte, in afschuwelijke voorwaarden, want ik was het zwarte schaap van de directie, ten gevolge van de bestendige revendicaties, die ik vooral stelde ten voordele van de vreemdelingen. Deze laatsten werden schandalig uitgebuit. Ik kreeg vier vooropzeggingen tijdens die zes maanden, waaronder een na de stakingen tegen de 24 maanden, en ik werd aan de deur gezet. Tientallen pogingen om mij opnieuw te doen aanwerven, bleven nutteloos; overal waar ik kwam, kende men mij en was men over mij ingelicht, en het patronaat plaatste mij op de index. Eindelijk werd ik aanvaard als werkloze; dit was mij opgelegd, vermits de mijn van mij niet meer wou en het Ministerie mij verbood mijn eigen beroep uit te oefenen. Daar sta ik thans. Ik zal weldra een brochure uitgeven over ‘De hel der Belgische mijnen’Ga naar voetnoot1. Ik heb deelgenomen aan talrijke congressen voor de Jeugd en andere, met alle politieke en wijsgerige strekkingen. Ik was op het Festival van Budapest in 1949, ik was ook te Praag, als waarnemer. In die tijd werd ik uit de katholieke bladen gezet waaraan ik meewerkte. Ik nam deel aan de Ontmoetingen en aan het Congres in Duitsland: antimilitaristisch te Munchen-Gladbach in 1950; voor militante arbeiders te Ueberlingen | |
[pagina 139]
| |
(1948); voor de jongeren in Oostenrijk. In 1952 was ik aanwezig op de conferentie van Berlijn voor een vreedzame oplossing van het Duits probleem. Ik was op het Weens Congres in December 1952. In 1953 nam ik deel aan het congres van ‘Esprit’ te Parijs en aan het congres ‘Verzoening’ te Versailles. In Mei 1953 lieten de Franse Veiligheidsdiensten mij uit Rijsel zetten, waar ik een spreekbeurt moest houden, maar ik wist te ontsnappen en verborg mij in Toerkonje. Ik heb ook veel contact gehad met de vrijheidslievende, anarchistische en socialistische pacifisten. Wij verspreiden het nieuws over de strijd zonder geweld in Zuid-Afrika, in God Coast en elders, in het geheel van onze strijd tegen het kolonialisme en het kapitalisme en als weerstand tegen elke oorlog.’ | |
[pagina 140]
| |
Waarom ik weiger soldaat te zijnHeren, Vooreerst zou ik even willen herinneren aan enkele feiten, waarop gij steunt om mij opnieuw voor u te doen verschijnen. Ik houd eraan te herhalen, dat, zo ik in uw ogen een militiaan ben, en juridisch als dusdanig beschouwd word, dit slechts door middel van een ware oplichterij werd bereikt. Ik heb nooit de militaire wetten getekend. Een officier las ze mij voor, hetgeen van mij automatisch een soldaat maakte. Maar ik moet er vóór alles op wijzen, dat dit te Namen gebeurde onder lijfsdwang, naar het voorbeeld der fascisten. Om alle verwarring te voorkomen moet gij dus weten, dat gij niet het minste gezag over mij hebt. Ik ben burger en erken de militaire hiërarchie niet. Ik loochen uw recht mij als soldaat te oordelen. Met St. Paulus zeg ik: ‘Mijn rechter is de Heer’. Toch is de Krijgsraad een werkelijkheid, die ik niet kan wegcijferen. Ik speel dus het spel, maar ik maak dit Kantiaans onderscheid: De eerbied richt zich altijd tot de personen, niet tot de zaken. Dat wil zeggen dat ik mij richt tot de mens en niet tot de officier. Trouwens, ik zou tegen de persoon zondigen, moest ik een wezen verplichten zich met één zijner functies te vereenzelvigen. Wat mij aangaat is uw geweten, niet uw uniformen of uw titels. Zonder deze elementaire voorwaarde is de dialoog niet mogelijk. Hij moet gevoerd worden voorbij de enge moraal van het Strafwetboek. Heren, ik ben niemand slecht gezind, alle mensen zijn mijn broeders. Misschien klinken mijn woorden hard, maar het is slechts omdat mijn overtuiging zo intens is. Zoals gij heb ik vroeger geloofd aan de gewapende weerstand en aan zijn vormen van heldhaftigheid. Nu echter heb ik begrepen dat ik niet langer medeplichtig kon zijn aan zijn geweld, zijn wraaknemingen en zijn afrekeningen. Sta mij toe u oprecht te zeggen wat ik denk en u mijn houding te verklaren. Het kan vreemd lijken, maar evenals voor de Krijgsraad van | |
[pagina 141]
| |
Luik, zal ik de verdediging laten varen en op mijn beurt tot de beschuldiging overgaan. Ik zal de rollen omkeren en openlijk de ‘verlagingstechniek’ aanklagen, die de Krijgsraad tegen het geweten der dienstweigeraars gebruikt. ‘Ik noem verlagingstechniek, schrijft Gabriel Marcel, het geheel der middelen, opzettelijk in werking gesteld om bij de individuen van een bepaalde klasse, de eerbied voor zichzelf en voor hun mening aan te tasten en te vernietigen.’ Gij, Krijgsraad, vertegenwoordiger van de Staat, vervult uw taak van vervolger, ‘die bij de pacifist het al dan niet bedrieglijke besef zoekt te vernietigen, dat dit wezen aanvankelijk van zijn eigen waarde had.’ Door herhaalde onderdrukking, door opeenvolgende opsluitingen, moet hij voor u een uitgeput wrak worden, dat zich aan het Gezag overgeeft, en dat beseft dit wrak te zijn geworden. Waarom deze laatste voorwaarde? Vooreerst omdat het voor de Staat het enige middel is om hem klein te krijgen. Moeten wij herinneren aan de processen van het Oosten, van Franco-Spanje, van de As of nog van het Koningdom Griekenland, die, gisteren nog, de dienstweigeraars fusilleerden? Wanneer hij zijn verlaagd slachtoffer zijn individualiteit ziet opgeven, wordt de Staat, (d.i., ieder van u), zich van zijn eigen overwicht beter bewust, want dan zal hij zeker zijn, dat hij gelijk had het zo streng te behandelen. Het is de verschrikkelijke ‘cercle vicieux’, waartegen het woord der filosofen en de onwrikbare houding der christelijke en vrijzinnige dienstweigeraars zich verzetten. Gij hebt maar één doel: dat ik mij na lange opsluitingen gewonnen geef, en gewillig het uniform der wettelijke doders aantrek. Gij bezit de macht, mij in uw gevangenissen te slepen, midden een ongelooflijke menselijke ellende, maar gij kluistert alleen mijn lichaam, mijn ideaal zult gij mij niet ontrukken. Voor ons, dienstweigeraars, zolang wij onzelf durven blijven, voorziet uw wet twintig jaar opsluiting (meer nog dan voor de oorlogsmisdadigers, die nu reeds op vrije voeten lopen). Een dergelijke macht in uw handen, ziedaar één der dramatische aspecten van het steeds groeiend totalitarisme van onze tijd. | |
[pagina 142]
| |
Alleen vrije mensen kunnen deze helse glijpartij onderbreken, die naar robotisme en gezamenlijke stagnatie leidt. ‘De Staat vreest slechts één mededinger: de mens,’ roept Bernanos uit. Ik zeg, de vrije mens, niet de redeneerder of de bruut, de mens die zich geeft of weigert, maar die zich nooit leent. In de lijn van Socrates, Proudhon, Bakoenin, Bloy, Tolstoï, Romain Rolland, Huxley, zal hij zeggen: IK ZIE NOG LIEVER DE WERELD HAAR ZIEL WAGEN DAN ZE TE VERLOOCHENEN. Een prachtige samenvatting van de ‘Weddenschap voor de Geest’, die wij, strijdende pacifisten, hebben aangegaan door van alle geweld af te zien. Ik ben katholiek, zoon van de Universele (d.i. supranationale) Kerk en lid van de Internationale der Weerstanders aan de oorlog, waarvan ik voorgoed de beginselverklaring ondertekend heb: ‘De oorlog is een misdaad tegen de mensheid. Daarom hebben wij besloten nooit aan enige oorlog, van welke aard ook, mede te helpen en te strijden voor de afschaffing van al zijn oorzaken.’ Het is niet omdat ik van pardoxen houd, dat ik een ontstellende tekst van Nietzsche aanhaal: ‘De gewapende vrede is onmenselijk, evenzeer en misschien nog meer dan de oorlog... De leer van de oorlog als verdedigingsmiddel moet verloochend worden... En misschien komt er een dag, een grootse dag, waarop een volk, dat zich in de oorlog onderscheiden heeft door de grootste ontwikkeling van de discipline en van de militaire intelligentie, vrijwillig zal uitroepen: ‘wij breken het zwaard’, en zijn militaire inrichting tot in zijn grondslagen zal vernietigen. Door een verheven doel geleid zichzelf ongevaarlijk maken, wanneer men het meest te duchten is, ziedaar het middel om tot een werkelijke vrede te komen... Terwijl de gewapende vrede belet de wapens neer te leggen, uit haat of uit vrees. Liever sterven dan haten en vrezen, en liever tweemaal sterven dan zich gehaat en gevreesd te maken. Dit moet eens de hoogste leuze worden van elke gevestigde maatschappij! De boom der militaire macht kan slechts in één keer vernietigd worden, door één bliksemflits, maar de bliksem, gij weet het, komt van de hoogten.’ Deze pathetische oproep betekent | |
[pagina 143]
| |
dat de volkeren zich voortaan aan de vrede moeten wagen met meer kracht en durf dan eertijds aan de oorlog. De oorlog langs boven voorbijstreven, dat willen de pacifisten. Niet hem langs onder beginnen, zoals de mobilisatie doet. Schaapachtig pacifisme, beweert men soms. Wij revolutionnaire pacifisten, het is ons niet om romantiek te doen. ‘Afzien van geweld staat niet gelijk met lafheid, evenmin als kuisheid onmacht betekent.’ (Thibon). De ‘hoogten’, waarvan Nietzsche sprak, dat is voor ons de vurige liefde tot God. Wij doen afstand van het zwaard en verkiezen het Kruis. Ziedaar de zin van het Evangelie der zaligheden, van dat geloof waartegen het geweld der Koninkrijken niets vermag. Wie de wapens aanvaardt en aan de slachting deelneemt, spuwt naar Christus en zakt af tot bij de ‘vijand’, omdat hij aangetast is door het kwaad dat zijn ziel opvreet. De verschrikkelijke balans van onze planeet is daar om deze droeve werkelijkheid meedogenloos te bewijzen. Een leraar der Leuvense Hogeschool, de grote zielkundige Etienne de Greeff, heeft striemende bladzijden geschreven over het dierlijk gedrag der vaderlandslievende kudden. ‘De oorlog, schreef hij in 1939, waaruit de mens zal te voorschijn komen, onvermijdelijk een beetje meer getekend, een beetje armer... wordt door de massa niet in zijn waar uitzicht gezien. Iedereen denkt, dat de vijand moet verslagen worden. Maar wie is die vijand?... de vijand is het vrijwillig verzaken van millioenen mensen aan het zelfstandig leven van de geest, hij is het onontkoombare feit dat millioenen mensen, die in staat zijn als helden te strijden, niets te verdedigen hebben in de hogere sferen van de geest en voor de doodstrijd van de menselijke persoon blind zullen blijven. De vijand is in ons. Hij is in ons sinds het ontstaan van de mensheid, hij zal het nazisme overleven.’ En lijk ieder humanist, die zich van het hedendaagse drama bewust is, wendt Prof. de Greeff zich tot St. Franciscus van Assisi en Gandhi. Daar ligt de enige weg om het mensdom zedelijk te redden van de volledige afstomping en de veralgemeende immatriculisatie. | |
[pagina 144]
| |
Ik verlaat dit terrein van de geestelijke strijd en van de zedelijke weerstand om onder te duiken in de sociologische werkelijkheden. Het pacifisme is de keuze der Waarheid en de weddenschap voor de Geest, maar heeft als onmisbaar complement de strijd voor de Maatschappelijke Omwenteling. Ik zal niet lang uitweiden over de economische vraagstukken. Op dit plan verklaar ik mij vóór een personalistisch en distributistisch socialisme, tégen de kapitalistische en totalitaire structuur. Ik beschouw het syndicalisme (niet te verwarren met het doods reformisme der huidige instellingen) als de kapitale hefboom die de economie van de Winst en van de zeldzaamheid zal omverwerpen. Wanneer deze laatste meer voortbrengt dan de markten kunnen verwerken (slechte verkoop ontstaat door gebrek aan koopkracht) en wanneer de vreselijke crisis begint met haar millioenen werklozen, dan blijft één weg open om de ineenstorting te vertragen: de bewapening. Het kapitalisme heeft de oorlog nodig om zich te redden; het mobiliseert een menigte burgers die moeten verbruiken en vernietigen om de anderen toe te laten te arbeiden. Deze krankzinnige razernij bestaat werkelijk nù, en alleen het hoogmoedige cynisme der ‘geachte en orthodoxe’ economisten durft dit feit loochenen. De overbewapening verstrekt koopkracht, dank zij de ongehoorde productie van oorlogsmateriaal, dat nooit - en dit is van het hoogste belang - op de markt zal geworpen worden. Het is het te befaamde verschijnsel der ‘gezondmaking der markten’, zoals men zegt, dat de oogsten deed vernietigen, terwijl millioenen mensen van honger omkwamen. Iedereen moet weten nu, dat zo morgen de Vrede ‘uitbrak’, met als gevolg de ontwapening, wij in de meest fantastische economische crisis zouden meegesleept worden, omdat de werkloosheid zou stijgen samen met de productie, en wij voor het angstwekkend vraagstuk zouden komen te staan van de vrije tijd en de opvoeding van de arbeider. Dat is de misdaad van het kapitalistisch regime: het kan gratis milliarden dollars uitdelen om onze steden te vernietigen en de mensen om te brengen, maar het weigert de rijkdommen der ontzaglijke productiemogelijkheden | |
[pagina 145]
| |
van landbouw en nijverheid te gebruiken voor de verheffing van de armen, of zij nu zwart, geel of blank zijn. Het verscheurde Korea (het Europa van morgen misschien), is hiervan een treffend voorbeeld. Met slechts de helft der credieten, die nu aan vernieling verspild werden, had men er de ellende en de sociale onrechtvaardigheid kunnen afschaffen en ‘het communisme zijn voorwendsels kunnen ontnemen’ (Maritain). Kijk naar Europa, Afrika, Azië en hun ontelbare uitgehongerden en trek uw besluit. De stalinistische golf bedekt ons bankroet en onze politieke en sociale lafheden. Rusland blijft voor de uitgebuite volkeren een teken van bevrijding, omdat het Westen de moed niet heeft gehad zijn revolutionnaire zending te vervullen, en de oorlog zal daar niets aan veranderen, integendeel, want hij verhaast nog de proletarisatie van de massa. De militaire macht van de As werd verpletterd, maar het Nazisme bracht de verrotting in de beschaafde wereld. Evenzo zou het stalinisme militair verslagen worden, maar het leninisme zal de harten rot maken in de meest afgrijselijke burgeroorlog. Het enige terrein, waarop wij, van nu af aan, de communistische opgang kunnen tekeer gaan, is dat van de economisch-sociale rechtvaardigheid, die de communistische propaganda van haar enige troef zal beroven, en haar eigen totalitarisme zal doen ineenstorten. Het totalitarisme, dat zich in onze instellingen dringt, omdat de koude oorlog reeds de fatalistische aanvaarding is van de gewelddadige middelen om de vrede te verzekeren, en omdat hij de menselijke opgang verminkt. Om het communisme te overwinnen, moet men het zijn rechtvaardiging ontnemen, en niet, zoals wij reeds veertig jaar lang op misdadige wijze doen, door de overbewapening, de ineenstorting van Europa en van de wereld najagen. Ik stel mijn zedelijk en sociaal veto tegenover de krankzinnige collectieve uitmoording. Oorlog dat betékent de Vrijheid begraven, de socialistische revolutie weigeren, de Geest en het Leven verloochenen, de catholiciteit van de Kerk verraden en het Liefdekruis zwaar beledigen. Daarom antwoord ik: NEEN. | |
[pagina 146]
| |
Om deze redenen weiger ik de militaire dienst, die de oorlog voorbereidt. Daarenboven beschouw ik het leger als een school van slaafsheid en verlagend automatisme, als de leerschool der moord, als een centrum van intellectuele zedelijke prostitutie, als een laboratorium waarin het geweten wordt verdoofd, doordat men er de mensen hun schuldbewustzijn doet verliezen, want zonder dat is de bloedige offerande van millioenen wezens niet mogelijk. Wij moeten de strijd op het geestelijk plan overbrengen, eerder zal de Dwaling niet uit de zielen gerukt kunnen worden. Helaas, voor de derde maal misschien, en o paradox, in naam der Rechtvaardigheid, gaat onze eeuw zijn verschrikkelijke kreet slaken: Vermoordt elkander. ‘Vroeger in de heksenprocessen, verbrandde men de duivels, en per ongeluk, ook de bezeten persoon, wie men trouwens absoluut geen kwaad toewenste. Deze fundamentele houding is blijven bestaan.’ (Et. de Greef). De Atomische afgod, de litanie der brandbommen zijn heden geoorloofde middelen geworden om de dwaling uit te roeien en de Vrede op te bouwen. Alleen door afstand te doen van het geweld kan de collectieve zelfmoord der mensheid voorkomen worden. Gij kunt ons utopisten noemen, utopie is de naam die men geeft aan de ideeën die morgen de werkelijkheid van het leven zullen zijn. Gij kunt beweren dat ik mij vergis. Wel dan, ik vergis mij liever in deze utopie zonder iemand te vermoorden, dan gelijk te krijgen temidden der kerkhoven en der puinhopen. Ik blijf eensgezind met de duizenden weerspannigen, overal opgestaan tegen de tirannie der Staten (zowel vóór als achter het IJzeren Gordijn), eensgezind met de millioenen verdrukten die tegen de colonialistische, kapitalistische en totalitaire uitbuiting strijden. Wij dienstweigeraars, wij leven voor de gemeenschap, een gemeenschap met al de armen van deze planeet. Wij trachten, binnen de perken van de menselijke onvolkomenheid, de zedelijke opgang van de mensheid in de hand te werken.
j. van lierde | |
[pagina 147]
| |
Dienstweigering en sociale omwentelingDe twee kenmerken van onze beschaving zijn: de zwakheid van geest en de misdadigheid, aldus Dr. Carrel. Wie zou de gegrondheid van dit oordeel durven onderschatten bij het droevige schouwspel dat onze tijd ons biedt? Ik wil het hier trouwens hebben over een geestelijke houding, die regelrecht ingaat tegen het huidig verval, en die juist door deze breuk, opnieuw wortel schiet in de voedingsbodem van de menselijke opgang. De Staten, en achter hen, de volkeren, schijnen zich fatalistisch en gelaten neer te leggen bij het feit van een nieuwe oorlog. Zij zijn blijkbaar de ellende der vorige vergeten en de nutteloosheid van hun herhaling. Maar overal zien wij sterke revolutionnaire en tegen het geweld gekante minderheden ontstaan en groeien. Minder talrijk in Europa dan in Azië en Afrika, leggen zij de grondslagen van een stoutmoedige techniek voor de opbouw van een wereld van socialistische en personalistische vrede. De dienstweigeraars nemen aan deze strijd deel met gans hun overtuiging. Ik zou hun stellingname willen verduidelijken en aangeven op welk terrein zij zich beweegt. Daarom ben ik zo vrij u in 't kort de oorzaken van een geestelijke trektocht uiteen te zetten, die op het plan der werkelijkheid, mij geleid heeft tot de radicale keuze van de weigering van de oorlog en zijn voorbereiding. Tot mijn 15e jaar werd ik opgevoed in uitsluitend katholieke omgeving. Ik ging op in de jeugdbewegingen (Padvinders en K.A.J.), waar ik zeer veel van hield. Het is dan ook niet meer dan normaal dat ik er de kenmerkende ideeën en houdingen van bezat. Het was oorlog, ik heb geloofd in de anti-fascistische strijd. ik geloof er nog steeds in, ik sloot mij aan bij de ‘Weerstand’. Ik had in mijn geest een goede dosis haat opgestapeld | |
[pagina 148]
| |
wanneer eens de Bevrijding kwam. Maar hier kwam ik voor het eerst in opstand: wanneer de geallieerden eindelijk verschenen was mijn reactie totaal verschillend. Waarom? Omdat ik toen rechtstreeks getuige was van de primitieve uitbarsting van een collectief haatgevoel. Ik schrok van het cynisme en de brutaliteit van mijn makkers van de weerstand; hoe langer hoe meer werd de sluier van het verleden opgelicht en bemerkte ik met verschrikking aan welke misdaden ik medeplichtig was geweest; het was een litteken op de heroïsche aanblik van onze strijd. Ik kreeg de overtuiging dat het nazisme onze harten bedorven had en lange tijd bleef ik onrustig en gekweld. De ontdekking van het pacifisme en enkele reizen naar Duitsland openden mij eindelijk de nieuwe weg die ik reeds vaag had vermoed.
Wanneer wij zien hoe de elementaire waarheden worden bespot, de broederlijke meningen vertrapt, de verzuchtingen van de koloniale volkeren en de onze ten gronde gericht, de vredelievende wilskrachten de mond gesnoerd, dan moeten wij meer dan ooit de nadruk leggen op de noodzakelijke plicht der getuigenis van het individueel geweten. Maar wij doen de opstand van de dienstweigeraar tekort door hem te beperken tot een NEEN aan het militarisme. Hij gaat gepaard met een fundamenteel JA aan de liefde en de sociale omwenteling. Wij moeten ons hoeden voor het absolutisme, dat ‘zijn handen niet vuil wil maken’. Daarom zijn wij weerstanders aan de oorlog en staan wij tevens aan de voorste spits van het socialisme. J.P. Sartre bepaalt de revolutionnair als hij die de toestand waarin hij verkeert voorbijstreeft. Ons bij de voorste gelederen aansluiten betekent voor ons de keuze van de mens voor wat ontstaat en zich ontwikkelt, en de scheuring met wat sterft en verminkt. Het is zijn verkleefdheid aan de nieuwe gedachten, zijn strijdvaardige gehechtheid aan de revolutionnaire ideeën, van welke aard ook, in zoverre zij de makheid der mensen aanklagen en dezen ertoe aanzetten een betere intellectuele, zedelijke en sociale standing te kennen, te begeren en te bereiken. | |
[pagina 149]
| |
Het is de keuze voor een omwenteling die het kapitalisme afschaft en een economische en internationale rechtvaardigheid mogelijk maakt voor de volkeren die heden verdrukt worden. Het is de mensen te leren denken uit zichzelf en niet na te stamelen wat de Machtshebbers hen voorzeggen; het is hen ook zeggen dat hun persoon onschendbaar is en dat het van henzelf afhangt of zij slaven dan wel vrije mensen zijn. ‘Wanneer de kanonnen spreken, zwijgt de kultuur’, zei Mussolini zonderling, en nog: ‘Niets tegen de Staat, niets zonder de Staat, niets buiten de Staat.’ Deze twee aphorismen geven aan wat wij moeten duidelijk maken in de moderne politieke mist. Millioenen wezens worden gemobiliseerd tegen hun wil of tegen hun zin, in conflicten geworpen zonder dat er naar hun mening werd gevraagd, en moeten daarna hun grootste dwalingen rechtvaardigen om de schijn niet te hebben beetgenomen te zijn. Tegenover dit verwerpelijk totalitarisme moeten wij beroep doen op de individuele moed. Maar deze strijd, wij weten het allen, vergt een onvermoeibare aandacht, in alle sectoren van het sociaal, politiek, godsdienstig en pedagogisch leven. Millioenen jongeren groeien opnieuw op in de helse kring der leugenachtige propaganda. Op hun twintigste jaar trekt de Staat hen een robotuniform aan, dat al te dikwijls volstaat om bij hen alle lust tot intellectuele onafhankelijkheid te vernietigen. Op handige wijze wordt elke persoonlijke gedachte bij hen gedood, en alleen de reflexen en het automatisme worden onderhouden. In Oost en West worden zij afgericht in volledige onwetendheid omtrent elkander, gevormd door een éénrichtingsopvoeding, die de zin zelf van hun vrijheid aantast. De koude oorlog verergert niet alleen de psychologische verrotting van de massa, zij dwingt deze nog tot een sociale achteruitgang door de overbewapening, die onvermijdelijk de bevrijding van de arbeider en de landbouwer tegenwerkt, en de minder-ontwikkelde landen berooft van de economische steun, die zij verwachten van de industrieel uitgeruste naties. Ziedaar het ganse drama dat een dom anti-communisme nooit zal kunnen oplossen, en dat het dodelijk aangetaste kapitalisme moet on- | |
[pagina 150]
| |
derhouden wil het zijn bestaan nog rekken. De hervormingsgezinde syndicalisten die dit feit over het hoofd zien zijn de doodgravers van de proletarische opgang. Nu zou ik in 't kort twee vraagstukken willen ontleden, die onze keuze voor de strijd zonder geweld genoegzaam doen uitkomen. De Kerk en de Christenen. Dezen zijn over 't algemeen vaderlandslievend en nationalistisch sinds de Kerk gemeend heeft zich overal aan de Staat te moeten binden. Aldus, en om alleen van de twintigste eeuw te spreken, hebben wij hen elkaar met millioenen zien uitmoorden onder verschillende uniformen, telkens met de absolutie van hun wederzijdse hiërarchie, hoewel St. Thomas duidelijk zegt, dat tenminste één van beide kampen altijd ongelijk heeft, zoniet beide. Dit tragisch en schandalig feit ligt aan de oorsprong van de opstand van zekere christelijke gewetens, dorstend naar universaliteit en gedrenkt in de waarheden van het Evangelie, gans doordrongen van de geweldloosheid van Christus. Op reis achter het IJzeren Gordijn heb ik opgemerkt dat hetzelfde drama zich heden opnieuw voordoet, want de gelovigen van het Oosten, zoals die van het Westen, laten zich eens te meer verknechten door de misdadige vaderlandse afgoden. Dit laat reeds toe in al zijn omvang te overzien, wat een algemene gewetensopstand van de gelovige massa's zou betekenen, die zich zouden verheffen op het Evangelisch peil van een strijd met de enkele wapens van de geest. Ik ben geen romantieker, en verwacht zo'n beweging niet in een nabije toekomst. Maar het is mij genoeg vast te stellen, dat zij al heel wat geesten in beroering heeft gebracht. En erover nadenken en er zich een duidelijk beeld van vormen staat gelijk met zich onvermijdelijk naar de techniek van de geweldloosheid te richten. Strijd der uitgebuiten. Het eerste vraagstuk bewoog zich schijnbaar alleen op het peil van de zedelijke weerstand, hetgeen de medewerking veronderstelt der ongelovigen en der rationalisten, die dezelfde wegen opgaan als de klaarziende gelovigen. Het tweede werpt ons midden in de politieke en | |
[pagina 151]
| |
sociale werkelijkheid. Zij zijn niet van elkaar te scheiden. Karl Marx schreef: ‘Het is nodig dat een bepaalde klasse de klasse van het algemeen schandaal wordt, dat zij de alomgekende misdaad van de ganse maatschappij voorstelt, opdat de bevrijding van die sfeer de algemene ontvoogding zou bewerken.’ Hier, en terecht, wachten de communisten de ‘idealisten’ op. Om hen goed te begrijpen is het voldoende zelf proletariër te zijn of eenvoudigweg klaar te zien in de toestand van Azië, Afrika en van de menigte der uitgebuiten van onze werelddelen. De vrede is geen drogbeeld, hij eist brood, arbeid, woningen en ontspanning voor alle mensen. De dienstweigeraars zijn dus onafscheidelijk gebonden aan al de uitgebuiten van de wereld in hun strijd tegen het colonialisme, het kapitalisme en de verdrukkende Staat, hij weze dan nog van links. Moest morgen de oorlog uitbreken, hij zou niet alleen ondenkbaar barbaars zijn, maar voor de uitgebuiten zou hij een enige gelegenheid worden hem in een klasse-burgeroorlog te veranderen, volgens de leninistische theorie, toegepast in Rusland in 1917, in China met Mao-Tse-Tung sinds 1935, in Maleia en Indo-China heden ten dage. Maar wij weten ook welke kiemen van tyrannie een burgeroorlog in zich draagt. Daarom moet de strijd van Gandhi in Indië ons voorlichten, en ook de huidige strijd in Zuid-Afrika van zijn zoon Manilal, van Dr. Moroka, P. Duncan en de duizenden geweldlozen. Vergeten wij ook de opmerkenswaardige successen niet verleden jaar op de Goudkust door politieke en revolutionnaire geweldlozen behaald onder leiding van Dr. NKrumah en de leider Gbedemah.
Dit alles doet ons inzien, welke de oneindige mogelijkheden zijn van een strijd met soms ‘weerspannig’ karakter, maar die in zich de kiem draagt van de grote opstand van het universele menselijke geweten. Laten wij realistisch blijven en de politiekers niet geloven, die beweren dat de oorlog niet onvermijdelijk is, maar die alles doen opdat hij het zou worden. De mobilisatie der nijverheid, zoals die der jongeren, leidt onvermijdelijk naar de oorlog, gans het verleden getuigt ervan. Het is dus van | |
[pagina 152]
| |
vandaag af, dat wij elke militaire dienst moeten weigeren, elke heroproepingsperiode en elke wapenfabricatie; dat wij onze militaire papieren moeten terugzenden en de Staten van Oost en West laten weten, dat wij niet meedoen aan de gezamenlijke zelfmoord. Laten wij denken aan de geduchte uitspraak van Oradour... Morgen is het te laat, want de Machthebbers weten, dat de gelatenheid met de dag groeit en dat er steeds minder kans toe bestaat dat de volkeren het radicale NEEN uitspreken. Deze opeenstapeling, deze uitbreiding van de individuele en gezamenlijke weigeringen zou de regeringen verplichten hun programma's te wijzigen. De kuituur zou niet langer versmacht worden. Het syndicalisme zou eindelijk het vooruitzicht van eerlijk werk terugvinden, terwijl het nu al zijn verloocheningen en zijn verraad moet goedpraten en ophemelen. De milliarden, verspild aan de overbewapening zouden onmiddellijk de burgerlijke productie kunnen voeden, en dan zouden wij gratis voedsel en kleding, en geen wapens meer, kunnen uitdelen aan de volkeren, die erop wachten, en die, daar zij deze onontbeerlijke rijkdommen moeten missen, bekoord worden door het lenistische en nationalistisch geweld. Denken wij aan de uitbreiding van het Colombo-plan. Steunen wij tenslotte de oprichting van een travaillistisch derde front, gaande van Zuid-Amerika tot Pandit Nehru langs Bevan, en dat al deze problemen concreet aanvat. De dienstweigering hoopt op deze noodzakelijke omwenteling. De opeenvolging van de onmisbare Weigeringen, die de politieke en psychische grondslagen van de oorlogsroes ondermijnen, is slechts één der aspecten van onze fundamentele keuze voor een revolutionnaire weg die de Rechtvaardigheid, de Vrijheid en de Vrede verzekert voor de ontplooiïng van alle mensen.
j. van lierde | |
[pagina 153]
| |
Viva zapitiDe worm Zapiti had lang op Korsika gewoond en was daar even populair en bemind als Guilliano op Sicilië. Maar het verlangen om een nieuw leven te beginnen had hem te sterk aangegrepen en aan boord van een transportschip, tussen een lading levensmiddelen, was de beruchte held in Amerika aangekomen. En roem was voorzeker zijn lotsbestemming, want hoewel hij zich niet kenbaar maakte verspreidde toch het gerucht van zijn komst zich door gans Mexico. Niet lang huisde hij in een appelboom op een rijke rancho of zijn durf en oprechtheid werd spreekwoordelijk. Eigenlijk was zijn echte naam Buonaperti en hadden zijn voorouders nog in goede betrekkingen geleefd met een zekere generaal, die van hen een naam heeft behouden die er op gelijkt, maar de Mexikaanse wormen uit de fruitbomen aldaar noemden hem kortweg Zapiti, naam welke hij behield en waaronder hij onsterfelijk werd. Want, zoals altijd gistte het weer in dit land, waar de revolutie is voor de bewoners wat nouga is voor de Turk. Eens te meer was er een leidende figuur nodig, die ditmaal wéér voor eens en voor altijd de bevrijder zou zijn van de verdrukte kaste. En langzamerhand, na rijp overleg, toen hij meer bekend raakte met de noden van de gaucho en de caballero sloot Zapiti zich aan bij de rebellen van de weerspannige rups Villi. Maar Villi werd verraderlijk van een boom gespoten door een dodelijk chemisch produkt en Zapiti nam haar plaats in als hoofdman. En met nieuwe moed wierpen de arme verdrukten zich op de perelaars en de kriekelaars, die zonder genade ten gronde gingen. Want ook deze slaven van de mens moesten het ontgelden. Eertijds waren deze bomen uitsluitend hun domein geweest en dan vernielden de wormen matig en met rede. Maar nu er geen recht meer was en ook de appelbomen zich lieten inenten en als losprijs voor een zogenaamde betere verzorging alle vruchten afdroegen, terwijl de kwekers hen duidelijk voor eigen | |
[pagina 154]
| |
profijt bladeren en takken afknipten... Ja, nu waren ook de wormen gedwongen tot het uiterste te gaan. De verzetskreet ‘Viva Zapiti’ lag op ieders lippen. Hij werd geroepen en gefluisterd en duidelijk zag men in de fruittuinen en in de hovingen het aantal rotte appels zich vermenigvuldigen. De wormen groeven terug met bezieling. Zapiti was het droombeeld van iedere Mexikaanse worm en wormin. Het levend geworden vrijheidsidee. Hij was de nieuwe hoop. Hij leerde zijn volk knagen. En volgens zijn voorbeeld knaagden en boorden de wormen nu op rationele wijze. Systematisch. Niet meer om zich dik te vreten; maar uit idealisme. En de boeren en kwekers vloekten. Want onverpoosd aasden de inlichtingsagenten het ganse land af om nieuwe maagdelijke landgoederen te signaleren aan het hoofdkwartier van Zapiti, die niet naliet ook hier de zegen van de rotheid te verspreiden. Ze trokken ten aanval en onder hete strijdleuzen vernietigden ze rijke bezittingen. Ze kwamen in de nacht en gingen in de nacht en lieten de kale afgegraasde velden aan de bittere vloeken van de pachters. En zo ging het zomer na zomer en de boeren en pachters verlieten het land onder de zegevierende blikken van de Zapiti-wormen. Maar er was steeds een koppige kern, die bleef en die zich zo wist te wapenen, dat Zapiti en zijn getrouwen het heil moesten zoeken in de vlucht. Maanden achtereen verbleven ze dan in de bossen, waar het verzet zich stilaan terug organiseerde. En de wormen in de vallei - slachtoffers van hebzuchtige boeren - die in terreur en hel leefden, wachtten ongeduldig op berichtgevers, die hen de nakende bevrijding zouden aankondigen. En telkens was het zo. Zapiti had nieuwe doeltreffende aanvalsmethoden ontworpen en zijn generaals gespecialiseerd. En het werd weer een strijd op leven en dood. Weer wonnen de boeren. Weer wonnen de wormen. Weer de boeren... Het leek eindeloos... Toen kwam de dag, dat hij dacht te moeten ingaan op een voorstel tot kollaboratie, uitgaande van een rijk pachter, die volkomen de opvattingen en ideeën van Zapiti deelde. Wij, pachters, hebben de steun van de worm nodig, had hij geschre- | |
[pagina 155]
| |
ven. Reken op mij Zapiti. Dat waren mooie woorden voor een vrijheidsheld. Dit bewees, dat het onmogelijke mogelijk was. Hij, Zapiti, zou hand in hand gaan met een kweker die hij van zijn stellingen had kunnen overtuigen. Met deze man zou hij een pakt afsluiten. En hij kroop naar de plaats van de afspraak. Terwille van de zaak ging hij alleen. Hij kroop, zoals schriftelijk overeengekomen was in een lucifersdoosje, dat zich op de tafel bevond in de verandah van het pachtershuis en dat de pachter daar terwille van de goede gang van zaken had neergezet. Maar, o verraad! Op hetzelfde moment doorstak men het lucifersdoosje langs alle kanten met hete naalden en zo lang, tot hij dood en totaal in stukken lag. Toen werd hij door boerenknechten als voorbeeld in het midden van de moestuin gelegd. Op een mooie blauwe steen; zodat iedereen hem zien kon. En vele wormen kwamen naar het misvormde lichaam kijken, waaronder een boerenhand met krijt geschreven had: ‘Dit is Zapiti!’ ...En de wormen schudden ongelovig het hoofd en zeiden: ‘Weer een list... Deze worm is totaal onherkenbaar’. En er kwamen getrouwen van Zapiti, die verklaarden: ‘Weest op uw hoede, want dat is Zapiti niet...’ En vol haat keken ze naar het tuiniershuis en zij fluisterden onder elkander: ‘De Grote Zapiti, onze Worm leeft... En als het avond werd en ze troosteloos rond de blauwe steen zaten en naar de sterren keken, sprak een oude beproefde worm, die blijkbaar Kolombus nog geholpen had Amerika te ontdekken: ‘Kijk naar de bossen, vrienden, want weldra zullen jullie zijn geknaag weer horen. Houdt je gereed, want spoedig heeft Zapiti U weer nodig...’ En al de wormen uit de vallei keken op naar de bossen, want ze hadden de volle overtuiging, dat Kristoffel Kolombus wel een reden moest gehad hebben om Amerika te ontdekken. Welke wisten zij niet. Maar Zapiti wist het. En dat volstond.
tone brulin |
|