Hij sprak niet tegen mij. Zijn ogen glansden. Ludovic heeft de mond van een kind doch veel groter en met lange zwarte tanden maar de mond van een pruilend kind dat een pijp rookt. Ludovic bestudeert de stand der sterren, maar is dat meer dan louter bekijken vraag ik. Niet twisten met ludovic en zijn mond van een pruilend kind. Kalmer dan ooit. Ludovic komt van ver en hij hoopt in de verte in de sterren. Ludovic toch. Tracht ik me nog iets te herinneren. Ik hoor het klagen ginder en het is onmenselijk om te beluisteren maar ja. Kleine anna hoor ik dikwijls roepen. Haar stemmetje is wit en haar woorden zijn beter dan de mijne. Als ze in de straat met haar bal speelt werpt ze hem hoog tegen de muur en dan voel ik het bonzen in mijn hoofd. Heb ik het graag.
Had ik ooit kunnen schreeuwen. Toen ik over de hoogvlakte vluchtte met de nacht overal waarschuwden de bomen me niet. Aan mijn rechterhand trok een kind me voort en aan mijn linkerhand hing eveneens een kind. Soms spreek ik nog woorden als tafel kleed straat. Maar wie helpt de regen te spreken tot wie luistert. Wie opent de sluizen, wie bevrijdt de vloed.
De dag leeft in de droom. Het meisje kan hem niet achterhalen, zij kan niet. Zij bekijkt mij aanhoudend en ik bekijk haar. Wij zwijgen en voelen het stuwen van de deining van de dwang van de late noodzaak. Ik luister. Wij kreunen in elkanders oor en geven elkander moed. Het is ongehoord. De zon brandt als een oude heks op mijn rug. Het moet. Immer en immer. Zo. Achter het woord staat de betekenis te gloeien en wie trotseert de vlammen. Wie de vlammen trotseert verschroeit zijn ogen en wordt blind. Wie lost het dilemna op. Was ingetje er. Het meisje zoekt naar een vernieuwd gebaar en kan ik haar bijstaan. Ik doe alsof en zij blijft ijverig. Haar haren glanzen in de zon en haar huid is bruin en sterk. Moet ik het betreuren. Helpt het. Dool ik mee zonder kaart of kompas naar een punt dat hier en