Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 4
(1953-1954)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
De bende van de stronk
| |
[pagina 14]
| |
noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafysiese geankerde spel met woorden’. En nog duidelijker: ‘De gedichten van Moens hebben tenslotte een inhoud - en dat alleen is om het verschil van standpunt en om de verscheidene ageerkrachten te situeren, reeds voldoende -, de mijne integendeel slechts een thème...’. En tenslotte: ‘Ik houd het met van Dale: een dichter is iemand die (goede) gedichten schrijft’.Ga naar voetnoot1 De dichter wist dus wat hij wou. De romanschrijver echter had nu logisch deze lijn moeten doortrekken, en zeggen: ‘Een schrijver is iemand die (goede) verhalen schrijft’. Men weet het, de dichter heeft bewonderenswaardige strijd geleverd. Pas nu begint men te begrijpen hoe verbitterd die strijd moet zijn geweest. Zou het tè veel gevraagd zijn, dat ondertussen ook de schrijver die strijd had meegemaakt... meegemaakt, en vooral, gewonnen? Toch breekt ook de schrijver volkomen met alles, wat in zijn omgeving verschijnt. Deze ‘Grotesken’, deze ‘Bende van de Stronk’ zijn niet met andere werken der Vlaamse literatuur te vergelijken. Tussen bijvoorbeeld ‘Pallieter’ en ‘De wandelende Jood’ is er een verband te zoeken en te vinden - verband wat betreft beschrijvingen, voorstellingen, thema, en vooral stijl. Uit de verworvenheden of de vergissingen van de ene kon de andere zijn profijt opdoen. Het was een lijn, die verder werd doorgetrokken. Dit profijt heeft Van Ostaijen van de hand gewezen. Wie definitief met alles breekt, en opnieuw begint, moet op zichzelf vertrouwen. Toch zou de schrijver heel wat geholpen zijn geweest, had hij wat meer de dichter Van Ostaijen onder de arm genomen. Bekijken we even nader dit ‘Romanties verhaal van Roof en Liefde’. Wij vinden er als personages: een verkoper van pleisteren beelden, een cynische dokter-bandietenleider, de Stronk en het ontspoorde comtesje Angèle Collin - en verder diplomaten, hoeren, de kardinaal, de koningin van Atupal, en al wat men zich verder in dit genre nog dromen kan. Al deze | |
[pagina 15]
| |
mensen worden op een of andere wijze betrokken in het gebeuren met de Stronk. De schrijver speelt met hen - zoals ook de dichter speelde in zijn verzen - en zodat de inhoud ervan lichter lijkt, dan hij in werkelijkheid is. Deze personages waren eerst en vooral reeds onbekend in onze literatuur. En wat het spel betreft, dat is op dit ogenblik nóg steeds als weerga niet te vinden. Geen enkele les, geen enkele wijze raadgeving, geen enkel verwittigend bordje langs zijn weg. Het was niet gemakkelijk voor hem, om op de juiste manier te gaan spelen. Ik bedoel, al spelend zijn doel te bereiken. Roodkapje speelde in het bos, maar arriveerde tenslotte toch bij grootmoeder. Van Ostaijen, in het begin, speelt zo tomeloos, dat hij op de duur zelfs de wolf nog ging mislopen. Zo leest men twee volle bladzijden over de Stronk, staande op een bank in het park, in discussie met een schabletter. Het heeft meer weg van een vaudeville, dan van een verhaal. En als we deze vaudeville van twee bladzijden naar goed en wel vier bladzijden zien voorthuppelen, dan schart men zich wel eens bedenkelijk achter het oor. Had de schrijver dit boek aan de dichter ter beoordeling gegeven - die heel wat kieskeuriger was - dan zou dit eerste hoofdstuk radicaal weggeknipt zijn geweest. Maar voor de schrijver had niet het verhaal zoveel belang, doch meer het spel rond het verhaal. Al wat de dichter in zijn verzen als minderwaardig heeft weggegooid, heeft de schrijver dankbaar opgeraapt - en met dit materiaal onder de arm beklimt hij het podium om zijn gehoor nu eens de langonthouden zaligheid te geven. Hij neemt allerlei (op zichzelf niet onaardige) aanlopen, vooraleer toe te stoten. Of laat ons liever zeggen, hij slingert kunstig allerlei bloemen rond de dolk, vooraleer die in het hart van de lezer te planten. We mogen zeggen, dat dit een niet te misprijzen manier ‘van het te doen’ is - maar, hij heeft het loopje lief om het loopje. Deze dingen, welke hij als dichter taboe heeft verklaard, en die hij Moens terecht verwijt, kan hij als prozaschrijver niet altijd achterwege laten. Hij schrijft vooral graag in deze zin: ‘Het mag echter ook | |
[pagina 16]
| |
als overbekend aangenomen worden, dat...’, vooraleer met zijn bewering voor de dag te komen. Als dichter komt het bij hem op het thema aan - maar als schrijver dient het thema hem slechts om eens zijn gal uit te spuwen over gans dit Atupal. Hij doet dit nog in zekere zin als de ‘flamingant’, waarvan hij zich niet volkomen heeft kunnen ontmaken. Het is pamflet - en het is niet steeds volmaakt, als pamflet.......... Ook in zijn haat weet hij geen maat te houden. Want wie bewust en dodelijk treffen wil, laat zich niet meeslepen door alleen blinde haat. Deze aan het Hof geëerde letterkundige van Clootheim, deze Monseigneur Epernoy, zijn te zeer door de auteur bespuwde poppen, om ook nog ónze verachting te kunnen opwekken. Waren zij menselijker geweest, wij zouden meegespuwd hebben. Nu moet deze ‘Bende van de Stronk’ hetzelfde lot ondergaan, dat ook aan dat andere pamflet, ‘Zoloè’, is overkomen. Ook de Sade heeft te zeer gehaat, om in zijn voorstelling maat te houden. Ook die man heeft als pamfletschrijver de kunstenaar een voetje gelicht, en is zijn ware doel voorbijgerend. Als hekelschrift miste het uitwerking, en de latere critici kunnen het niet zo makkelijk als louter ‘kunstwerk’ goedpraten. Maar toch moet ik hieraan onmiddellijk toevoegen, dat deze de Sade, in zijn Vlaamse vorm - en ondanks deze mislukking - bewonderenswaardig en uniek moet worden genoemd. Alleen, men staat wat verwonderd omdat deze zo experimentele dichter verhalen wou schrijven, die niet zozeer door hun ‘vorm’, maar wel door hun inhoud schoon-schip wilden maken. De inhoud! En hoe hinkend, hoe telaatkomend blijkt hier de sindsdien duizenmaal herhaalde boodschap van Vermeylen: ‘brains’! Men smeekte om ‘brains’ op een ogenblik dat daarvan bij een onzer schrijvers een overvloed voorhanden was! De spitsvondigheden in dit boek lopen elkander voor de voeten, klemmen en voetangels liggen er verraderlijk verspreid, en giftige pijltjes zoemen rond. Het heeft geen eind daarmee. En ook dit weten we: wie alles vaarwel zegt, mag de spot drijven met wat hem nu achter de rug ligt. Van Ostaijen mocht | |
[pagina 17]
| |
de draak steken met wat ten onzent steeds een ‘verhaal’ - een roman - werd genoemd. Bewust heeft hij elke gewone vorm de nek omgewrongen. Doch ook de clown, die na de voorstelling van de acrobaat een parodie hiervan komt geven, moet bewijzen een en ander van acrobatie af te weten. Op een gekke manier over het hooggespannen koord lopend, en daar worstelend met zijn afzakkende broek, bewijst hij dat ‘koordlopen’ een trukje is, dat ook hij wel onder de knie heeft. In deze parodie van een verhaal, mocht de auteur wat meer de nadruk gelegd hebben, dat ook hij - en zelfs beter - verhalen te schrijven wist. Dat hij eens en voorgoed met deze vertellers - ach, en kónden zij dan inderdaad nog vertellen! - afbrak, bewijst wel wat. Doch elke ‘handeling’ is hem een ware marteling. Met al te korte zinnetjes soms wordt deze doorgevoerd, terwijl de omvang van het werk alleen bereikt wordt door allerlei parodieën van redevoeringen - weliswaar meesterlijke, zoals o.a. de huwelijksrede van Kardinaal Epernoy - maar die hij zeven bladzijden lang volhoudt. En dit, terwijl het huwelijk van de Stronk met het comtesje op een halve bladzijde wordt afgehandeld - waaronder dan nog het commentaar, dat het dagblad ‘de Aupalse Natie’ gaf. En met aan het einde van het hoofdstuk slechts een enkele koddige bemerking van de Stronk. Bewust gebeurt dit alles, wij weten het. Maar al te lakoniek volgt daarop in het nieuwe hoofdstuk: ‘Wittebroodsweken, Wegtuffen’, als enige toegeving aan de normale loop van een normaal verhaal. Zelfs aarzelt hij niet om dit verhaal voort te zetten in louter dialogen. De grootste vrijheden veroorlooft hij zich, en elke band breekt hij onvoorzichtig. Maar niet steeds uit sterkte gebeurt dit. Mocht de dichter de oude versvorm overboord gooien omdat hij op een andere en nieuwere vorm betrouwen kon, de schrijver integendeel - onder al te meeslepende invloed van deze dichter - gooide de bestaande romanvorm overboord, maar ontdekte pas achteraf hoe hij nu inderdaad met lege handen stond. Het boek is reeds goed over de helft, als de auteur eindelijk zijn meesterschap komt bewijzen. Nog steeds blijft het pamflet- | |
[pagina 18]
| |
karakter bewaard, nog steeds is de satire de bodem waarop de plant van dit verhaal welig tiert - en hoe knap, hoe onthutsend blijft hij bloemen schikken rond de scherpgewette dolk! Maar hij zou niet de werkelijk begaafde artist zijn geweest, om zich ook van dit terrein - deze in het begin al te uitgestrekte vlakte - op de duur meester te maken. Zelfzeker werkte hij dan in alle richtingen zijn thema uit. Handeling, dialoog, voorstelling van decor en personages - en wat nog meer - hij toont zich alreeds bedreven, en slaagt er ondertussen nog steeds verder in, die overvloed aan speelse bitterheden te behouden. Het drama - want wat in het begin alleen pamflet kon zijn, en dan nog slecht pamflet, wordt eindelijk drama - spitst zich steeds scherper toe. De ondergang van de Stronk wordt zo meeslepend komi-tragisch voorgesteld, dat zij alleen met de Isengrimus van Nivardus kan vergeleken worden. Slechts aan de allerlaatste bladzijden is er weer een breuk - en hoe vreemdschoon het einde van het verhaal ook is - Bernard zegt: ‘Ik verkoop worsten, en daarmee is alles gezegd’ - toch vergat de auteur de held, wiens ondergang hij tot dan toe zo meesterlijk had geschetst. Zo Van Ostaijen. Over de dichter werd gezegd: ‘Och kom, slechts enkele gedichten zullen stand houden’. En het is gek, dat over de schrijver haast een eensluidend oordeel gaat geveld worden. Maar, het is niet het resultaat dat telt... Wisselagenten rekenen uit hoeveel er na het speculatieve avontuur in kas is gekomen. Doch uiteindelijk is het avontuur in zichzelf nog iets meer waard, dan wat het heeft opgebracht. Dat Hannibal over de Alpen trok wekt nog steeds onze bewondering - wat de tocht aan resultaat heeft opgebracht wordt niet gevraagd.
l.p. boon |
|