lezen mij ontbrak. Ik beken mijn schuld.
Het critisch proza staat op een ander peil. Een definitie als: ‘poëzie is niet: gedachte, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal, noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafysiese geankerde spel met woorden’ werpt vensters open en verlucht kamers, die sedert Guido Gezelle geen frisse wind meer gevoeld hadden. En nog valt de vergelijking met Gezelle in het voordeel van Van Ostaijen uit. Want Gezelle is wel een zuiver dichter geweest, maar welke tekst bewijst, dat hij over poëzie spreken of schrijven kon met de luciede hartstocht van Paul van Ostaijen? Het ziet er naar uit, dat de Gezelle die ophield met zingen, nog alleen over onze moeder de heilige kerk sprak. Door Paul van Ostaijen wordt (voor mijn gevoel) voor het eerst in Vlaanderen over poëzie gesproken. Waar de anderen voor en na hem over de mens en het humanisme, over het leven en de levenskunst, over God en de godsdiensten, over het volk en de staat spreken, daar handelt hij scherp en men zou bijna zeggen: onverbiddelijk en wreed over de poëzie: ‘De resonnans van het woord in het onderbewustzijn, zij ligt tussen de zin en de klankwaarde, met het aksent op deze of gene en vaak nog medebepaald door begeleidende momenten van de meest diverse herinneringswaarden. Zijn beide verenigd, de zin en de klankwaarde, dan spreek ik van de sonoriteit van het woord, en daarmee bedoel ik, zoals in de schilderkunst, het trillen der waarden tot elkaar, het imponderabele dat in de spanning ligt tussen twee woorden, spanning, die door geen teken verbeeld toch de essentiele trilling is. Daarnaast zijn er ook eenzijdige sonoriteiten, zulke die alleen door klankwaarde of alleen door zinverwantschappen ontsluieren’.
Dat het nut van dergelijke vaste formuleringen in een geborneerd land als het onze ongeveer nul is, hoeft geen betoog. De stellingen van Paul van Ostaijen kunnen, volgens Albert Westerlinck slechts tot een ‘nonsensicale’ (het woord wijst eens te meer op het delicaat taalgevoel dat we van Westerlinck kennen) literatuur, volgens Urbain Van de Voorde tot