| |
| |
| |
Dood hout
LAUREL (Mississipi), 8 Mei 1951.
De neger Willie Mac Gee, autobestuurder, 37 jaar oud, vader van vier kinderen, stierf tien minuten over middernacht op de electrische stoel van de staat Mississipi, in uitvoering van het vonnis dat hem schuldig verklaarde aan de verkrachting van een blanke vrouw.
Honderden blanken, die voor de gevangenis van Laurel samenschoolden, begroetten met blijde kreten het nieuws van de executie.
Dit boek werd met schaamte geschreven tot aandenken van Willie Mac Gee.
1951-1952.
VERBORGENER DAN HET MAAGDENVLIES
VOOR WIJ DE WIMPERS LICHTTEN
| |
| |
Neem zelf het woord dat zwanger werd in u
sedert mijn schaduwhanden gleden langs de nier en de rivier
neem het woord in naam van dezen die de morgen openwoelen
die naar de middag peilen in de pupil der zon
en sluit de deur - gij duizelige -
nu de weifeling danst om mijn voeten
nu de dagbladmieren wemelen in de weiden van mijn slaap
open de muiskleurige dijen
nu ik weerkeer tot de pre-natale dag
nu nogmaals komt wat immer kwam
daags voordat het stuifmeel dwaalde op de vingeren van de
daags voordat de zaden der soldaten aarzelden van bloem tot
daags vóór ik de tepel beet
tast naar het dode hout dat u in zijn armen bleek als desem
| |
| |
Hoog-water-hand die mij droeg in de lenden
ik was uw kind op het wrak der geboorte
ik rees op het kruis van de golven in klederen van schuim en
en gleed in de holten der schaamte
ontbloot onder het oog van de vis en de ster
Uw heup boog aan mijn rozelaar
uw knieën roerden aan mijn heuvel mijn ei
de vogels vergingen in uw ogen
de dansers ontweken door muren en kasten
de vloer werd bed verderf en muziek
O grote muurvrouw beprikt met cel- en latrinegrafitti
die mij de oren scheurde met de lach van de woestijn
die mij de woorden - ontvlerkte vogels - voor de voeten
en over kreunende trappen naar de blinde en dove kamers zocht
door haar ben ik uw deel geworden
door haar - en als een winternoot - kloofde de roede mij
Het venster ging open met de lavendeladem en het spelonk-
ik lag aan de vloer als aan de rillende rughuid der hengsten
de blazende katten der muren kromden zich over mij
En maanden lag ik in de zwelling
in de rotting van het water luisterend naar de koorts
naar het stomen van de treinen die vertrekken en vergaan
naar de vleugelslag der vogels die zich storten op mijn keel
tot dat de kramp het uur van de verstening
| |
| |
Ik breng aan uw lip en uw trillende phrasen
de gebrokkelde tanden van het Sacré-Coeur
Over de vloeiende huid van de Seine wemelt de liefde als over
De vrijheid is een zwevende plant
haar wortel is in de beweging gehaakt
Ik bedoel dat de deuren met gestrekte vleugels zich buigen over
dat de grashalmen zich vleien aan uw voet
dat de bloemen hun natte hand leggen aan de zoom van uw
Ik bedoel dat de haren der bomen uw wangen bedauwen
dat de takken uw borsten bevingeren
en uw leest omvatten met de handen van groeiende zonen
De bries is uw helderste hemd
Ik wil zeggen dat het eekhoorn op u is afgestuurd
u aanvallen zal met de kinderlach van de morgenstraten
Wellicht zal het kleed van uw schouder glijden
het eekhoorn naar uw boezemtoppen grijpen als naar hazel-
Ik bedoel dat weldra de hopeloze komen zal over wiens lenden
in wiens ogen het licht zich vangen liet
als in de netten uwer amoureuse vingeren
de gevleugelde meisjesbuik
| |
| |
immer zwelgt de kramp der ingewanden mij terug naar het
naar het suizen van de oren
naar de stilte van de val der vogels
naar de striemen van de woorden op het palmblad van
naar de rust waaruit het leven barst in gensters eier-
Indien de handen de vogelen niet dienen konden
indien zij zich tot de minneboog - deze zwelgende kinderlip -
noch de vlerken hechten aan de ogen die ontwaakten om te
zweven over het komende water
zou het meisje in de speeldoos blijven
Indien de hand niet als een slaaf in het scheepsruim dalen kon
en in elke herinneringsnacht der geboorte de steenkool ont-
indien zij zich niet buigen kon aan de voet der gevangenismuren
aan de glimmende buikwanden
aan de stoere kommandotorens die mij uw benen zijn
Cuissebelle o bruidje van één nacht
dan zou de minne slechts aan de toppen der vingers bedreven
| |
| |
Indien de handen de slaven der voeten niet waren
en de soepele heren der weiden en wegen niet oliën konden
zou nooit de straling der Christusvoeten ons oog hebben verblind
Indien de hand haar eigen dienaresse was
tijdeloos bezig zichzelf te wassen te oliën en te beringen
zou nooit de lady Macbeth hand aan de trapleuning zijn gerezen
ten prooi aan de droom en de schreeuw
en bloedend andermans bloed
Zo ware de eenzaamheid zonder schuld
de vingeren zouden zich als jongelingen in elkanders water spiegelen
in de omhelzing der palmen zouden de Veni Creatorwoorden ruisen
Maar geen plek in de bossen
geen hart in de as is maagdelijk
Om ieder spelevarend handenpaar
- zonzuiver zeil op kalme zee -
wuiven negerhanden talrijk en verborgen voor hun licht als de golven de vissen
De blanke ligt in de hand van de neger
gelijk het licht in de knel van de duisternis
gelijk het woord in de galmende eenzaamheid.
| |
| |
Hij is als God die men slechts noemt
zijn enig en eenzaam idee
Kan ik gedogen dat zijn naam aan mijn lip komt liggen
phallus en dood aan mijn lenden?
word ik als gij een lied een klip
een boom met wortel en stam in de wolken gedreven
de kruin als een duiker in de kreek van de stervende vissen?
Of word ik tegen alle dronkene moeders
een dorstig palmblad dat vergeelt
worteldroom die handloos vrij
beweegt in de kring der witte vuren?
| |
| |
WEENT GIJ DAN IN ZACHTE SPIJT
HERINNERING VAN EEN LATE TIJD DIE NIEMAND KON VERMIJDEN
EN GRIJNST DOORHEEN EEN LATE ZONNESTRAAL
GESTORVEN EN GEOPEND WORDEN
| |
| |
Aaldunne negermeisjes bevolken de cel
hebben de voeten - arme wortels - in de klei gekluisterd
de handen geklemd tussen de tanden der winden
gerokken op de folterstangen van de zon
Kunt gij nog schreien Cuissebelle? vragen:
wie wurgt deze heup tussen stalen vingers
wie sloeg in de viool deze kreunende barsten
wie duwt uit de fijne tepelgaatjes de fluisterende meisjesmelk
en tekent op het blauwe ebbenhout het spoor der mieren naar het kankerhart?
Falen aan hem niet lippen en longen
en dat hij hangt aan de celstang als een bloem aan haar moede stengel
is dat niet zijn brandeigen lot?
Vergeet hoe gij uw leden openvouwde over hem
valscherm glanzend in de sterrennachten
Toen bewogen de planeten in hem
nieuwe scheuten zwollen aan zijn romp
kinderen ontvouwen hun kelken in de holten van zijn handen
Eens waart gij de trap die hem lager dan de bronnen droeg
Nu hangt hij aan zijn wortels en wendt het hoofd met de lichtkreis
volgt zenuwloos de voeten die met preciese stappen over hem komen
De dauw drupt van zijn wimpers
| |
| |
O MAMA ZIJ GEVEN DE NEGER BROOD
EN MAKEN HEMZELVEN TOT DESEM
ZIJ GEVEN DE NEGER HET BRANDENDE BOS TERUG
EN SPREIDEN HET MOS AAN ZIJN HEUP
O MAMA ZIJ SCHENKEN DE NEGER
DE RING DIE HEM HANGT AAN DE NEUS EN DE OREN
ZIJ HERINNEREN HEM HET SACRALE BEZIT
OPDAT HIJ HET SLOPE EN SLACHTE
ZIJ GEVEN DE NEGER DE KLEDING DE SCHAAMTE
EN RUKKEN HEM DADELIJK DE HOOS UIT DE BENEN
O MAMA TEGEN ZON EN VERDERF
DOEN ZIJ DE SCHAAMTEBLOEM KIEMEN IN IEDERE SCHOOT
ZIJ GEVEN HET IMMER TOEKOMSTIGE WAPEN
AAN HEN DIE BETROUWDEN OP VUIST EN OP SPIES
ZIJ BRANDEN HUN NUMMER AAN ZIJN ENKEL EN POLS
OPDAT HIJ NIET HEFFE DE GRIJNZENDE LIP
OVER HET BOEK VAN HUN LAGE GEBODEN
O MAMA WELK WAPEN VERDERFT NIET DE VOGEL HET BOS
WELKE KNAL DOET DE BLANKE NIET BLIKKEREN EN PEINZEN?
| |
| |
sluit de mond de oren van het huis
laat de straten dalen voor de kinderen die niet stijgen kunnen
doof de haarden die om beurt ontvlammen in de vier gewesten
laat de lendendoek niet glijden van het kruis
laat de wijn niet stijgen in de muren
en olie mamy olie het roeste raderwerk der neger kelen
opdat de vogel - kortgevlerkt - zich niet kwetse aan zijn dronken lied
houd de wezel aan uw heup
want het eekhoorn wil hem ontvlieden
houd hem aan uw schoot geklemd
dat hij zich niet hake in mijn hals
en wurg hem aan uw geschubde borst
opdat mijn geur mijn wijn verborgen giste voor de kelen der zefieren.
| |
| |
ZIJ DOPEN DE NEGER MET ROZENWATER
HUN HART IS EEN PARFUMERIE
HELAAS DE GRETIGE LIPPEN VAN SPONS EN MOLLUSK
HAKEN ZICH VAST IN DE DOORNEN
DE DOPERS WETEN: DE BLOEM VERWELKT
DE GEUR IS ZONDER GEHEUGEN
MAAR DE KUS IS EEN BRANDMERK
DE RING VERZWEERT IN DE LIP
| |
| |
Geen vogel zal de val van het eekhoorn in de bladeren horen
geen hagedis verwijlen aan de sponde van de bloeddronken wezel en hem spreken op de toon der blinden
een leven lang herhalen wij dit sterfgebaar
Wij sperren het oog in de blinddoek open
klemmen de lip aan de uier van nacht en dier
en zwelgen duisternis totdat misschien astrale melkvaten openvloeien
Intussen verzaken wij aan het bed
slapen op stoelen de kin aan de knie
en kruipen over de muren de nagels aan de voegen
de ogen in de schimmelgrafitti
In de bossen is het niet de viool die de vogelen wekt
noch het woord dat in haar lenden zinkt zo diep dat weerkeren nimmer ter sprake komt
- haar lichaam is een mand zonder bodem -
Het is niet de bries die zich - lichter dan de vlinder aan de bloem - aan de schelpen van zijn oren hecht
maar de knal van zijn geweer die de vogelen in alle keldermemories vrij roept
Hij wies zich het schuim van de lippen
en bij het barstend staal zocht hij het uur waarop hij leerde hoe de deuren openstaan in de ogen van zijn broeders
hoe de bedden openliggen in de ogen van zijn zusters
hoe de iris zwart mag zijn als zij glinstert in de oogbal van de nachten
| |
| |
ALS DE MORGEN HET LAKEN WEGNEEMT VAN IEDERE SLAPENDE
DE THORAX OPENT EN IN DE DUBBELE EVA-APPEL DE LAMP VERBERGT
DIE ALLE VENUSVLAKTEN HEEFT VERKEND
EN EINDELOOS HEEFT GEREISD NAAR HET MAAGDENVLIES
ALS DE SLAPENDE ZICH RECHT EN HET GLIJDENDE LAKEN VOOR DE OGEN HEEFT
WAANT ZIJ ZICH VERLOREN IN DE DAG
ZIJ ZAL DE LUIKEN SLUITEN IN DE MORGEN
ZIJ ZAL DE WOLKEN SCHUIVEN VOOR DE ZON
ZIJ ZAL DE WIMPERS NEDERHALEN NIET ALLEEN OVER DE OOGBAL
MAAR OOK OVER DE WANG DE ROMP EN DE VOET
EERST IN DE KALME PIJN DER AVONDEN ZULLEN DE BOEZEMLICHTEN GLOEIEN ONDER DE BESMEURDE DEKENS
HET TERINGLICHT VAN DE MEMORIE ZAL IEDERE BLAUWE ADER DOORPRIEMEN
ZAL IN DE KELDERKINO IEDER STERFGEBAAR OP HET ZILVEREN SCHERM AFSCHADUWEN
EN IEDERE HARTSLAG DOEN WEERGALMEN IN DE NACHT
DE DROOM VAN IEDERE NACHT IS TOT DE DAG TE GAAN MET IN DE HAND HET ONONTBEERLIJK WAPEN
DOOR DE DEURGLEUF NAAR DE STRAAT DER BLANKEN GLIJDEN BIJ IEDERE MORGENSCHEMER NACHT EN NEGER
BEKRUIPEN DE MUREN EN KLAMPEN ZICH AAN DE VENSTERS MET DE MOED EN DE ELLENDE VAN SPELONKHERINNERINGEN
MAAR SMELTEN IN DE DAGERAAD ALS MET ZOUT BESTROOIDE REGENSLAKKEN
WIE ZAL EINDELIJK DE DAG BESTORMEN EN HEM BREKEN UIT ZIJN HULS VAN LICHT?
WIE ZAL DE HANDEN PLENGEN IN DE OERDUISTERNIS DER ZON?
WAT HAD HET BAAT TE KRIJTEN: GOD IS DOOD
ALS BLANKE EN ZON DODEN WAT DOOR HEN NIET TOT LEVEN KOMT?
| |
| |
De witte duivin zal jammeren:
Hoe is over u de neger gekomen mijn vader mijn man
aan wiens gordel wij kinderen als druiventroppels hingen?
Joden nestelen zich in uw haren
als chrysaliden in uw oren en mond
als ratten onder uw oksels
zij worden door u gevoed en weggespoeld naar zee
uw hart was naakt als glas
Joden liggen in uw vloed als mieren en vlinders
en behoren zichzelven niet toe
Doch méér dan de jood heeft de neger op u de melaatse hand gelegd
Hij heeft zich gebaad in uw water
hij is in uw keel gedrongen
en onder uw tong heeft deze inktvis zijn giften uitgespuwd
Zijn slavenvuur melaatse bloem
heeft hij in uw ogen geplant
Toen hij van uw bronnen dronk
dreven uw vissen met glinsterende buiken stervende over zijn lippen
En als onder de ram van zijn schouders
de lichtkolom die ons leidt voorbij de laatste bakens
neerviel onder het snikhete bed
zwarte God met gezwollen phallus
| |
| |
Meedogenloos heeft hij u tot vallen gebracht
en nimmer nog zult gij als weleer stuwen naar zee
maar aan uw kuiten hebben wij - tastende kinderen -
de spieren van uw schouders geraden
aan het zwoegen van uw geslacht hebben wij de krampen van uw woord herkend
onze handen hebben gereisd over de vlakten van uw buik
onze vingeren hebben als bedouinen gehuisd in de oasis van uw navel
en in de zeeen van licht aan uw lenden hebben wij ons gebaad
| |
| |
O gij die amper huwbaar wordt
wat zult gij bedingen na de vergeefs bevochten nacht
nu de slaap u weer beheerst?
Hoe zult gij dankend de vingeren als krampende spijkers reiken?
hoe zult gij met het melaats gelaat de winkels betreden
en openen voor de blanke bedelaar uw mantel op de zwarte boomschors van uw huid?
De kroegen liggen in deze straten dieper dan de wortels van de afrikaanse bomen
Ach wie de mantel opent over de blote schoot
drinkt van de regen gulziger dan de dronken ogen der verlorenen
Hoe zult gij de glimmende dolaard gedenken
o blikkerend schellen der ogen
o diertje met de ebbenhouten buik?
| |
| |
De mens is een schema van vrouwelijkheid
aan haar zijn lip en blik bestendig jong
de man is haar sieraad en spel
Haar lichaam is het geheim van de wateren
de wateren zijn haar genot
Voor iedere vrouw is de Vrouw het verborgene wonder
zij wentelt de lenden in dekens van water
door boezem en buik lichten de lampen der vissen
De eigene handen zijn haar beet en verlangen
en de eigene vingeren phallus en angst
De eenzaamste vrouw heeft tot partner het eeuwige water
In haar dubbele parende vrouwelijkheid is zee de vrouw
De kinderen de wormen zijn aas voor de vis
die zij op haar tafel begeert
Dronkener dan de god die de kalveren slacht in sacramentele begeerte
die de vingeren plengt in het bloed van de offerkinderen
baadt de stralende vrouw de hand en de wang
in het boordevol bekken der negerogen
| |
| |
ZIJ WIER GEPEINZEN DE VLINDERS DODEN
EN DE LARVE VERDELGEN IN DE VERBORGENSTE HEMELEN
ZIJ WIER OGEN ALS DOROPHOREN DE VLERKEN OPENEN OVER DE TARWE EN AARDAPPELVELDEN
EN WIER GEDACHTEN STIJGEN AAN DE STEENWEGEN ALS RATELSLANGEN
ZIJ HEBBEN DE STEEDS IN VERWACHTING VERLORENE
AAN DE WORTEL VAN HUN BLEKE GEWASSEN GEPLANT
STERK EN STERIEL ZO WILDEN ZIJ HEM
DOR EN TROUW AAN HUN TENGERE STENGELS GEBONDEN
DE LEVENDEN BINDEN ZIJ AAN DE ONBUIGZAME BOMEN VAN HUN GEVANGENISSEN
PRIKKEN DE ZWARTE VLINDER OP HUN METELOZE TRALIENETTEN
DE DORREN HEBBEN ZIJ LIEF
| |
| |
Rode odalisque op het zwart carpet
gij die de adem zijt van het spinneweb
die uw handen sluit of verliest terwijl de bouddha mediteert
het madeliefje mijmert en iedere concierge naar de bossen gaat
voor immer hebt gij uw kleur gekozen uw parfum
de lijn van uw blik waarin goden opstonden
in vroegere dagen de zwaan halsreikte naar uw lenden
en heden de Grote Paddestoel rijst zonder u te bewegen
gij zijt het zuivere antwoord
Kan de bloem de eigene blaadjes tellen met de stem van het
nubiele meisje: il m'aime un peu beaucoup pas du tout?
kan zij drinken de zelfgedistileerde wijn uit de zelfgevormde
kelk en zich dronken aan eigen verheffing liefkozen op het
rusteloos kussen der wolken?
Wie kan zich bewaren zonder de rente der verachting?
Die leven wil tot zijn laatste uur moet rijk aan walg en
Ik trok de bloem van haar stengel en bracht haar aan mijn lip
en al wat ik in haar niet was heb ik in haar gedood
al wat in mij niet van de neger is
belast mij en doorlicht mij met de schuld der eenzaamheid
Zwaar zijn mij de ingewanden van onontdekte steenkoolmijnen
| |
| |
O DODENKLEURIGE STEENBEWONERS DIE AAN DE ENGE STRATEN BUILDINGS STAPELEN
ZWERMEN DODE VISSEN OVER DE GEVELS DER HOSPITALEN ZENDEN
DE RAMEN OPENEN STEEDS DIEPER IN DE NACHT
O POVERE ZWALUWEN MET DE STALEN STAARTPENNEN
DIE DE WOLKEN TRACHT OPEN TE RIJTEN MET TANDEN EN SCHROEVEN
DE MAAN TE TREFFEN IN DE KEEL
REEDS GLIMMEN NEGEROGEN IN UW LICHT EN AAN UW RUITEN
CHAM'S ADEM ROERT AAN UW LELIEKELKEN
ZIJN WOORDEN ZWEVEN OVER UW ZEE MET DE RODE OGEN DER GIEREN
TAST NAAR UW SLAPEN ALBINOSWOORD
BEREGENDE GLOEILAMP IN DE OERSCHULD DER NACHTEN
TAST NAAR UW DAKEN EN SCHILDEN
TAST NAAR UW ANCESTRALE LICHTMUREN DIE OPENVALLEN ALS VROUWENBENEN
NAAR UW HEILIGE DEUREN DIE WIJKEN ALS ORGELWINDEN
NAAR UW ROME DAT ZWELT ALS EEN WINDBAL
EN STORT ALS ICARUS DE VOGEL
TUSSEN DE DUIM EN DE WIJSVINGER VAN DE DUISTERNIS
EN ZAL BARSTEN BIJ DE MINSTE SCHREEUW VAN HET NACHTDIER
DAN ZAL DE NEGER VINDEN DE INGANG EN DE RUINE
| |
| |
Tot welke zuiverheid verheft het offer
en welke kwetsuur verminking en ontbering
verhoogt de voltage der kinderlampen?
Vrouw zijn in weerwil van de stenen in de wegen der vagina
zonlachend liggen over wijngaard en weiden
en al verdelgen waarin ik mijzelf niet herken in enkelvoud en maagdelijkheid
Zal ik de dame aan het eenhoorn offeren in mijn slaapvertrek?
de knieschijf van het rendier breken en mijn zoldering met zijn kameraogen bevolken?
Uit het zuiden waaide over mij het venijn dat ik heden brand op de tafel van mijn borsten
de westerse wind en de oosterse dansen kleden mijn sacramentele ontbloting
maar het stof van de poolster wierp ik over mijn schouders
marmeren vagina in een vloed van blauwe Rijnvisbuiken
wat blijft in mij van het joodse lam?
| |
| |
Mijn handen staan alleen in de hoge worsteling:
duiven die bewegen door de kamer met te stille vleugelslag
Hoe zullen hun vlerken dekken de donkere beker van zijn mond?
Hoe zullen zij het prooidier ontzenuwen en brengen tot slaap?
Hun spiegels liggen sedert de oernacht aan de drempel van zijn zwarte tempel
aan de gaanderijen van zijn verbrokkelde tanden
aan de bochten van zijn spelonkhersenen
Als dorstige hagedissen glijden hun vingeren langs de trillende colibrivlerken van zijn neus
verweren zich hopeloos aan de zuigende lippen der minnewonde
Zij wieken over de bruinende boter van zijn gelaat
over zijn heupen en zwaluwstaart die rillen onder zijn adem
Mijn palmen zijn grijs-roze vissen die wuiven rond zijn bomen
die groeien aan zijn enkels als onderzeese anemonen
Het zijn tropische regens die hem op de schouders vallen
die hem vatten in hals en lenden met de greep van de vleesetende bloemen
Mijn woorden druppen als vruchtensap van zijn wangen
Maar hij die wankelt boven mij
bevecht mij met de laatste krampen
tast mij aan het kleed met afgeknotte polsen
Als de rog die springt en met brede vleugels een oogwenk hangt boven de glinsterende zee
| |
| |
zo werpt hij zich boven mij met een kus die nooit de beminde lippen bereikt
Spectrale bloem met de zwelgende kelk
die mij als vrouw als bloem
als zaadontvangster naar de stamper grijpt
albert bontridder
|
|