Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 2(1950-1951)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 422] [p. 422] Ben Cami. SOMS BRAK HET LEVEN OPEN IN EEN LENTE Beangstigend van groei en sappen Ruisend in de eindeloze wouden En over de vlakten en in 't geheime land Dat wij dragen achter ons versteend gezicht. Dan schenen velen ons te herkennen En openlijk spraken wij op de pleinen En van stad tot stad werd hoorbaar, Als naderende regen: de uittocht. Maar de tijden keerden telkens moe terug, Gelijk een wezen dat langzaam sterft, Tot nauwlijks merkbare verrotting; Zij eisten andere sprekers, andere wijzen. En in de honderden die zich naar voren drongen Herkenden wij elkaar niet meer. Wij waren, Altijd, zo weinigen, en zo verspreid. Zo was het. Van de verre heuvels Riepen onze vuren hen aan, En slechts waanzinnigen waagden het, Uit te gaan tot waar wij nacht na nacht Tekens gaven, noodzaak voor hen en voor ons, Bijna als ademhalen... Zij die kwamen verzwegen hun angst, Hoe zij struikelden langsheen de flank Omlaag tot z' in de nevels der vallei De blik der nachtelijke ogen Ontliepen. Gelijk dieren in het struikgewas Roerloos staren naar een menselijk gevaar, Zo vindt ge hen, achter smalle ramen, Starend naar de nacht. Het is lang geleden sinds een lente bloeide. Elkander op de heuvelen ontmoetend Vinden wij geen woorden meer, niet één. Beneden in de steden zijn wij niets meer Dan misvormde, aangevreten beelden, Zeer eenzaam op de openbare pleinen. En om ons voetstuk planten zij getrouw Aandoenlijke blauwe bloemen. Vorige Volgende