Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 2(1950-1951)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] Marcel Wauters ER IS DE VERLOREN VERNIELDE TOREN VAN BABYLON sinds hij ongeweten wacht als alle lieve slakken die traag en zoetjes moeten kruipen naar hum dood naar hun graf hier midden de verloren vernielde toren van o mijn babylon kijken wij achter de schermen van de droom achter de spiegels van de vermoorde droom van babylon achter de vrouwen zonder sexe zonder hoop zoals wij geen hoop meer hebben geen sexe zonder meer plus minus zonder meer zoals wij de dingen aanbidden willen zonder geloof zonder liefde misschien zonder verlangen aanbidden achter de spiegels van de beregende gezichten van de vermoeide ogen van de lage mond daar achter zijn weer geen beelden meer daar leeft weer geen leven meer achter het dorre veld der distels achter de laatste populierenrij achter het verband tussen de chaos en de kleine dingen die pijn doen achter de kreet der barende vrouw leeft geen leven neen geen leven meer daar zijn alleen onsterfelijk de spinnen aan de lange draden van de angst van de zieke oudgeworden eeuwigheid van de bange angst zonder sexe zonder meer zonder de zonderlinge dingen bij voorbeeld de kringende ringen van droppels water in een plas zo zijn wij dan weer aangeland in het onmetelijk verband tussen de hoop zonder sexe zonder angst tussen de liefde zonder meer zonder de hefbomen van vertwijfeling tussen de blauwe hemel en de goede maan en de brave wereld zonder meer [pagina 338] [p. 338] DE ZEILEN VAN HET SCHIP VINGEN DE WIND en wij dreven af over de wateren van het gebeuren er was geen gerucht tenzij het zingen in ons van woordeloze spijt om wat noodt had bestaan en reeds verloren ging in 't glijden van het schip dit was geen nodeloze reis door 't grauw der luchten naar het verlaten paradijs waarvan wij niets meer wisten sinds de wateren stil waren geworden rond het schip dat was reeds voor de wind gevallen was en de zeilen slap hingen langs de masten van het eender drijvende schip maar toen wij de ongeziene grens zijn voorbij gegleden van het dode leven en de levende dood bleek deze tocht nog niet begonnen [pagina 339] [p. 339] ONSCHULDIG HIELDEN WIJ DE DINGEN IN ONZE HANDEN en keken teder naar het bewegen van het leven achter de schaduwlijnen van het beven in elke steen in elk wezen van wat rond de wereld en zichzelven is gespannen en openbloeit in deze bloem en wij verwachten niets maar glimlachen naar binnen soms als waren wij onwetend nog en schuldeloos [pagina 340] [p. 340] HET GEEL EN GROEN GEBLOEMD BEHANGPAPIER VAN DE HUURKAMERS VAN DE STAD is vuilbevlekt met randen overschaduwd bruin en zwart van langverkleumde schromen van verlaten huivers van afwezigheid vergeten en verloren daden langs de hoge muren van gedachten binnen de beslotenheid van allen die naar allen keken lang geleden hier door de blinde spiegels van gemis in de verzonkenheid van bange uren van verpozing van verveling van een zacht en onverwacht ontwaken van verlaten zijn soms van het vluchten naar welke toevlucht welke verbondenheid nog in het blijvende bestaan van vage koude dagen als de dode ogen van de tijd Vorige Volgende