Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 2(1950-1951)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Albert Bontridder Hoog water Ik ben mijn lichaam niet in de muren van de cel hebben de bomen duizend ogen de vrouwen duizend lippen die tasten aan het hart ik ben de adem van het kind die draait en in het heizand stokt Vraag mij niet: hoe zijn de wolken zwanger van de melk die stijgt naar uw gelaat? want zelve vraag ik u: op welke boom staan appelen zo zacht als aan mijn in welke straat breekt men het brood der poëzie als in mijn woord? Geen dier is dierlijker dan wij die mensen zijn Nooit weten of ik neerlig op een wolk de witte spin van mijn hand zie dwalen op het bed... de wolken wegen op mij de vogelen nestelen zich tussen mijn benen ik lig op de buik van de aarde: vrouw die wegvalt onder mij [pagina 332] [p. 332] Ik hang ballon die zichzelven niet kent en niet voelt: ik ben niet licht ik ben niet zwaar Ik heb een kleed dat mij niet dekt een woord dat niet weerklinkt Mijn lichaam is een stad waarover ik beweeg met koude vleugelslagen een vogel die niet weent die elders woont die alles ziet en andere dromen distilleert Mijn lichaam is een stad waar ik niet woon waar vrouwen dolen mieren in de straten van het bloed aan ieder kruispunt schreeuwt het licht der bioscopen in ieder meisjeskleed hangen de bleke boezems waarop de smalle straten zon in laaie gensters werpen In deze oude stad kruipen de kerken weg tussen de huizen en zoeken naar een onvervalst geraamte hier breken priesters brood in stalen helmen en dolen door hun angst of wroeten in het zeewier van hun biechtgeheimen Mijn lichaam is een straat die bloot ligt in de zon geurend naar olie gas en zwoele autobanden waarin de huizen staan met opgetrokken schouder onder het dradennet van tram en telephoon dat op mijn voorhoofd schuw een spinnenschaduw werpt In zulke straten staan de bomen recht als rokende cigaretten die naar hun wortels zoeken die smeulen in de zon en van de stenen gruwen die roeren aan hun keel [pagina 333] [p. 333] In mijne straten gaan de kinderen rond gelijk een oud geslacht blauwe wezen die banden scheuren van hun hemd om aan de wang te leggen der bloemen die verbleken tussen steen en ijzer Mijn lichaam is een huis waar een gebocheld kind gevangen zit aan wit-gekalkte ruiten waar het de woorden zegt die niemand hoort waar het de tranen van zijn vingers zuigt en gaatjes boort op moede wegels duistere hoven en namen schrijft die wij met omgekeerde ogen lezen Mijn lichaam is een deur waardoor de meisjes gaan met opgeheven rokjes mijn lichaam is een bed waarover duizend handen zoeken naar slaap mijn lichaam is een boek waar ieder oog de zenuw oversnijdt Mijn lichaam is een zerk waarop de schaduw ligt met toegevouwen handen mijn lichaam is de kroeg waarin de glazen rinkelen mijn lichaam is de regen mijn lichaam is de zon mijn lichaam is de wolk die kreunt Mijn lichaam is de muur waartegen zielen leunen mijn lichaam is de zolderluik waarlangs de vrouwen vluchten als hunne vingers kleven in 't borsthaar van de mannen mijn lichaam is een bijl mijn lichaam is een boom en schreeuwt gelijk de bijl en kreunt gelijk de boom Mijn lichaam is de cel waarvan de muren zich met lauwe koppen buigen over mijn mond [pagina 334] [p. 334] de ogen van de zoldering liggen op mij als wolken op een vogel het venster rukt zich los uit de gordijn der bomen om met een muizenoog het bloemenhoofd aan hals en kin te aaien Wie maakt mij vrij en weerom steen aan het verkalkt geslacht der stad? waar witte spinnen niet meer draaien op het laken en rond de rode druppels van de moederlijke wegen? Eens lagen knieën geborgen in de melkweg van de armen als paaseieren veilig in het snoer van gevederde vingers die de voeten oliën Oosterse olielampen hingen aan het gewelf der nachtelijke kapel en aan de randen van het glas waar in de punt de olie parelt gleden de handen van de schaduw Toen zei ik niet: ‘het idioom van de winden gaat verloren aan het instinct van de sterren’ want schaduwen kunnen in volle vlucht het gevogelte tussen de benen grijpen en tasten naar de ingewanden Nu druppelt het bloed tussen de staartpennen op de schouder van het licht Ik heb mijn lippen gewond aan de wervels die talrijker zijn dan de sporten van de Jakobsladder en tastend aan de duistere deur tussen de neergeworpen zuilen en de organen van de Aphrodite heb ik de lampen gebroken. [pagina 335] [p. 335] Naakt Uw buik is een opene luik in de morgen een straat in de avond voor iedere angst Maar God die u viert in het rode journaal die giert aan de zoom van uw hemd en uw zorgen o schuw deze naakte fanaal En breekt door uw tanden de ijzeren tong en het harig geslacht in de lillende mond van uw schoot O weet dan erbarmelijk kind: de dood die niet sterft heeft uw haat doorwaait als de wind die groeit uit de stof die vergaat. [pagina 336] [p. 336] Danseres Als het doek van haar ogen glijdt zinkt zij als een vlam zonder adem Als de hemel haar handen grijpt en haar armen rekt op het kruis van de dans dan zijn hare borsten harde cymbalen en om de huiverende tepels krioelen de poriën in de kloven der melk Maar als de wazemen van haar lenden zakken en zij in een schreeuw de wrok van haar heupen scheurt dan is hare naaktheid haar machtig gewaad dan drijft het haar van de schaamte op zee en winden dan reiken de schaduwen van het mannengesclacht in het baarlijf der aarde dan rolt zij de buik als een trom en de borsten als duistere stenen dan werpt zich de schaduw tusschen navel en benen op het smeulende licht. Vorige Volgende