Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 1(1949-1950)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] W.-H. Auden Musee des beaux arts ONFEILBAAR HEBBEN ZIJ DE PIJN VERSTAAN, De Oude Meesters: hoe goed doorzagen zij haar plaats In 't menselijk bestel; hoe 't lijden gebeurt 'Wijl andren eten of een venster opendoen of simpel langs de huizen gaan; Hoe, terwijl de ouden in verering en hartstochtlijk wachten Naar 't mirakel der geboort, er altijd moeten kindren zijn Wien het gebeuren overschillig is en lachen, Schaatsend op een vijver aan de zoom van het bos: Nooit vergaten zij dat zelfs het lot van de martelaar Om 't even hoe zijn gang nog gaat, Ergens in een hoek, in een nauwe straat Waar een hond zijn hondenleven leidt en 't paard van de folteraar Zijn schuldloos achterste tegen een boom aanwrijft. In Brueghels Icarus, bijvoorbeeld: hoe alles zich bedaard Wegkeert van de ramp: de ploeger heeft wellicht De slag op het water gehoord, de schreeuw die verloren ging, Maar voor hem had ze geenszins belang, deze mislukking; Zoals het moest zijn, blonk het zonlicht Op de witte benen, Die met wat schittrend schuim verdwenen In het groene water; en 't dure, delicate schip, - dat in een floers Van verbazing een wonder had gezien: Een jongen die uit de hemel viel, - Moest ergens heen, en vervolgde kalm zijn koers. Uit: ‘Another Time’. Vorige Volgende