dend aan het instinktief, onberedeneerd begrip van waarheid en schoonheid, is het ontstaan van een kunstwerk mogelijk.
Men kan zich vergissen, en tot hiertoe heeft men zich steeds vergist, in het oog van anderen of naar de opvatting van een volgende generatie, als men zich maar niet bewust vergist, wanneer dit begrijp over de menselijke onvolmaaktheid maar geen speculatie wordt, kortom als men in zijn vergissing maar overtuigd is dat men oprecht is en konsekwent met de ingeboren zin voor waarheid.
Bosch en Dante hebben zich vergist in hun werken van de onderworpenheid tegenover een bijna wraakgierige godheid. Ze onderwierpen er zich aan, en hun werken waren symbolen van de menselijke kwalen, ze wierpen hen in een vreselijke hel en vervormden hen tot fantastische wezens, gekweld door het eeuwig herinneren, eeuwig ondergaan van hun eigen boosheid.
Maar er was iets meer dan vreesaanjaging in hen. Er was iets in overgeplant van de woedende Mozes. Iets dat doet herinneren aan Faulkner, iets dat tenslotte de besten van onze tijd allen in zich dragen, - een wanhopige liefde tot de mens die ze slechts konden kastijden en brandmerken, die ze met aandrang op hel en hemel wezen, die ze misschien dikwijls haatten en verafschuwden. Er was slechts het grote verschil van hun geloof en onze ontmoediging. Hun abstrakte zekerheid en onze konkrete twijfel.
Maar is het niet juist hetzelfde abstrakt geloof dat onze tijd zal moeten bevrijden uit zijn malaise. Zijn er reeds niet vele stemmen die de malaise niet willen aanvaarden, die zichzelf borg stellen om te bewijzen dat onze tijd het nihil ontgroeid is?
Alleen de vorm is veranderd. Alleen de godheid is na een langdurig proces ontleed en veranderd tot een andere, richtinggevende macht. De mens is het beu geworden, dat heden en toekomst verbonden zijn aan een grilligheid. Men wil iets vasts, iets bepaalds, iets dat niet god heet maar toch god is.
Sinds de Renaissance is de ontbinding ingetreden. Men wilde zich vrijvechten van alle banden die herinnerden aan de klassieke gestrengheid.
Rubens onderging zijn tijd van vrijheidsdrang, vertegenwoordigde in feite het verstarrende Christendom, dat zich voor het eerst begon aan te passen aan de eisen van de mens. Zo absoluut Bosch tegenover de mens optrad, zo onderworpen maakte Rubens zich aan de uiterlijkheid, de viezigheid van zijn tijd.
Rubens' revolutie heeft zich in feite tot gister voltrokken, terwijl Bosch daarentegen zijn revolutie schijnt voort te zullen zetten in onze tijd van verwarring en wanhoop, van twijfel en angst.
Het individu heeft zich uitgevochten en ondanks alles heeft het nog weinig betekenis.
Heel het tijdsbestek tussen Renaissance en Matisse is in feite één Barok geweest, een kultus in de grootheid van het onafhankelijke individualisme, een baring van het reeds lang daarvóór broeiende