Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 1
(1949-1950)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[Nota's]DoodspoëtenWIJ KENNEN ALLEN HET OUDE deuntje: er is een nieuwe lente maar geen nieuw geluid. Ik kan dit bezwaarlijk als een critiek op de nieuwste dichtersgeneratie aanvaarden. Een groep jongeren is nog maar pas aan het woord gekomen en tracht zich een weg te banen. Veel ligt nog in de lade, misschien zeer waardevol werk, misschien het nieuwe geluid. Daarom is het nog te vroeg om een oordeel te vellen. Er is somberheid, veelal bitterheid in hun gemoed. Het is treurig dit te moeten constateren. Inderdaad; maar men had moeten doordenken. Men had de reden moeten zoeken, en dan zou er wellicht minder lust hebben bestaan om ons onze somberheid en bitterheid, onze gespletenheid en onze twijfels onder de neus te wrijven. Wij zijn tot man gegroeid in een tijd dat de dood niet louter een begrip was waar ouderen van dagen en ziekelijke naturen met weemoedige berusting over mediteren. Wij hebben de angst van de duizenden gekend voor vernieling en dood. Wij hebben de verdwazing geweten van velen die zich door bedrieglijke slogans lieten misleiden, de mateloze machtswellust van diegenen die het uit geldingsdrang vermochten eigen volk en medemens te verraden. Wij hebben er gekend die de vreugde uitten in hun hart omdat er mensen werden geslagen, vreugde om lichamelijke en morele marteling van machteloos gemaakte mensen. En wij hebben mensen weten doen wat nooit een dier zal vermogen na te volgen: doden niet uit zelfverdediging noch om zelfbehoud, maar koel beredeneerd, uit haat. In deze walgelijkheid hebben wij geleefd. En toch hebben wij te midden van haat en geweld, van gruwel en dood geloofd in een nieuwe en betere wereld, in vrede en vrijheid en in vriendschap onder de mensen. En nu vraag ik aan diegenen die ons onze bitterheid verwijten: wat is er van deze droom overgebleven? Zeker, weinigen onder ons geloven aan het nakend losbarsten van een nieuwe vernielingsvlaag; maar de toekomst heeft voor ons haar glans verloren. En is het niet bespottelijk hoe juist diegenen die door hun leeftijd gematigdheid hadden moeten bezitten en zo de bewerkers hadden moeten zijn van vrede en verstandhouding, dat juist zij, die integendeel de virtuozen geworden zijn in de compositie van schrikwekkende toekomstbeelden, ons nu komen vragen waarom blijheid en bruisende levensvreugde aan ons haast geheel teloor zijn gegaan. De generatie van nu kent bitterheid om de vernietiging van haar heiligste dromen. De doodsgedachte zit in onze ziel verkankerd omdat wij de dood te vroeg en van te zeer nabij hebben gezien; omdat wij de dood hebben beleefd. G.B. | |
Groet aan ‘Van nu en straks’‘MAAR IK BEN ZEKER, DAT het catholicisme, het echte, het grote catholicisme geen dwang is voor 't zij eender welke machtige gedachte, al evenmin voor de gedachte van een volk als voor de gedachte van een genie. Elke vorm beleeft haar decadentie; maar men mag ze naar die decadentie niet beoordelen... Hoe meer ik vorder, hoe dieper ervaar ik dat één zaak belangrijk is: het leven, de kracht en de oprechtheid van het leven. De vormen zijn van geen tel.’ Herman Teirlinck schreef deze genereuze gedachte van Romain Rolland over in het Nieuw Vlaams Tijdschrift van Juni. Het heeft mij ontroerd, van Teirlinck, die deze zin uit de briefwisseling -van de Franse schrijver met Matwida von Meisenburg heeft opgepikt. Het leert mij plots hoe dicht wij, ondanks alles, nog bij ‘Van Nu en Straks’ staan, bij de anarchist Vermeylen, de Florentijn Karel van de Woestijne, bij Herman Teirlinck, schrijver van ‘Ik dien’. J.W. | |
[pagina 37]
| |
De kunstenaars van AntwerpenANTWERPEN IS EEN STAD VAN kunstschilders en wolkenkrabbers. Wij hebben twee wolkenkrabbers: het Torengebouw en de Kathedraal. De kunstschilders zijn ontelbaar. Het Torengebouw rust op de kelders van de Kredietbank, de Kathedraal op haar lauweren. De ontelbare kunstschilders op één van de twee. Wie dat niet doen en zich toch kunstschilder noemen, zijn gevaarlijke usurpateurs. Er bestaan nuttige, ongeschreven wenken, die tevens een onontbeerlijk kenmerk zijn, om een beroemd, welstellend Antwerps schilder te worden: - een standbeeld hebben, dat iedereen weet staan, zoals Rubens bv.; bij gebrek hieraan volstaat het natuurgetrouw het standbeeld van Pieter Pauwel op een doek vast te leggen, met op de achtergrond de toren van de slanke wolkenkrabber en op de tent van een herberg duidelijk leesbaar met rode letters: ‘Au Repos des Congolais’; - een bloemenwinkel uitbaten en aangesloten zijn bij de kunstenaarsgilde ‘Fleurop’; wie niet over voldoende kapitaal beschikt om een zaak te beginnen, kan zich wenden tot de samenwerkende vennootschap ‘Zeiss-Ikon lenzen’ en de bloemenkwekerijen ‘Ons Genoegen’; - kaartjes voor de Flandria-tochten op de Schelde verkopen en aandeelhouder zijn van de ‘Antwerp Water Works’; tevens dient men dan ook het geheim te kennen der omzetting van een vloeistof in een vaste stof. Een kleine tip: vele onzer grootste artisten zetten het Scheldewater vertikaal op sterk water; - veel Coca-Cola drinken en daardoor geestelijk verheugd het portret van een zeventigjarige douairière maken. Niet minder essentieel, zijn de artistieke kleding en uitzicht: lang haar, baard, fluwelen broek, pijp, speciale das, brede hoed, enz. Elk beroep verlangt zijn uniform. Alle uniformdragers verleiden de meisjes, en onze gedegen Antwerpse zakenlui worden verleid door hun schilders, die er bizonder op letten alleen in hun kleding artistiek en excentriek te zijn. Zoals in elk leger, treffen wij ook hier tal van deserteurs. Deze vaandelvluchtigen zijn aan hun uiterlijk niet te onderscheiden van kantoorbedienden en zakenlui. Gewoon haar, fris geschoren, Engels pak, Belga, gewone das, Borsalino. Daarom trachten zij door hun schilderwerken te bewijzen kunstenaars te zijn. Hun doeken zijn dan ook zo extravagant als de opsmuk der anderen: vrouwen met anderhalve borst, koeien zonder uier (of zouden het misschien ossen zijn?), mannen met drie ogen en twee monden, of anders niets dan lijnen, cirkels en wat weet ik nog al meer. Het oeuvre van deze kunstschilders wordt door het gespecialiseerde Antwerpse publiek niet begrepen; de Sinjoren hebben daarvoor veel te veel verstand en een Van Dijck-stoet. Toch lopen er enkele witte raven die deze soort kunst wel appreciëren. Dat zijn meestal jonge mannen, zoals die kunstschilders zelf. Daar er zo bitter weinig zijn en een artist immer graag opgemonterd en bewierookt wordt, moeten deze begrijpenden zeer luid roepen om gehoord te worden. De kunstenaars zijn met die enthousiaste kreten zeer ingenomen. Maar helaas! een artist schijnt altijd een uitzondering te willen zijn. Onopgemerkt wandelen zij langs de mooie Antwerpse straten, en enkele ingewijden bewonderen hun werk. En om zich af te scheiden van die ingewijden, stellen de artiesten zich aan zogauw zij in hun gezelschap zijn. Zulk een ingewijde wordt bourgeois, omdat hij een maandwedde trekt, zulk een ingewijde wordt bespot, omdat hij niet duldt, dat de kunstenaar brandende sigaretten in zijn auto werpt, zulk een ingewijde wordt voor berekenend zakenventje uit gescholden, omdat hij permanent meer geld heeft dan het verstoten, onbegrepen genie, zulk een ingewijde wordt per slot van rekening een gewoon mens. Op de duur zijn er toch gewone mensen, die de goede, moderne avantgarde kunst aanvoelen. Dàt precies kunnen de Antwerpse kunstenaars niet lijden. Ik betreur het. J.R. | |
[pagina 38]
| |
Jules Boulez
| |
[pagina 39]
| |
Al de kommunisten in de hel- HAAL ER, ALS 'T U BLIEFT, de middeleeuwen, de Inquisitie en de Bartholomeusnacht niet bij. Iedereen is accoord om te betreuren, dat de Roomse kerk barbaars is geweest in barbaarse tijden. Maar in het huidig geval staan we ver van brandstapels en folteringen. Het gaat hier om een verbod. Wie dat verbod overtreedt, wordt uit de Rooms-katholieke gemeenschap gesloten, met de gevolgen die hieraan verbonden zijn. Meer niet. - Juist tegen het feit, dat er een verbod gesteld werd, protesteer ik. Het is niet toegelaten, dat de ene mens de andere verbiedt. - Maar Mijnheer, iedere vereniging die zich bedreigd voelt, verdedigt zich en verplicht haar leden aan zekere vereisten te voldoen. - Een vereniging die in de waarheid is, heeft het niet nodig verplichtingen te stellen. Spontaan verdedigt ieder lid zichzelf en het bestaan van zijn vereniging. Maar het feit dat katholieken sympathie gevoelen voor de kommunistische partij of kommunist zijn, bewijst, dat iedereen volstrekt niet overtuigd is van het gevaar, dat het kommunisme voor de Rooms-katholieke kerk oplevert. - Zij worden misleid door de kommunistische propaganda, zoals zo velen misleid worden. En zelfs indien dat niet het geval was, zou ik zeggen, dat de houding van de Rooms-katholieke kerk tegenover gewichtige problemen als het materialisme, het collectivisme en de Sovjetpolitiek onverdeeld moet zijn. Het is gevaarlijk voor de kerk indien een gelovige links en een tweede rechts trekt. - Maar in dat verschil van opvatting, in het feit dat de ultieme waarheid ons altijd weer ontsnapt, ligt de essentie van het leven. Het is de grote dwaling van de Roomse kerk over alles en nog wat DE waarheid te willen verkondigen. Precies uit die dwaling spruit voort, dat zij altijd weer haar toevlucht neemt tot verplichtingen, geboden en soms tot beulen. - U verdedigt de vrijheid niet, Mijnheer, u verdedigt de anarchie. Elke georganiseerde macht, het weze dan de staat, de kerk of een vrijmetselaarsloge is gegrondvest op een geheel van stelregels, waaronder enkele misschien dwalingen zijn, maar die in stand moeten gehouden worden, wil deze macht niet vergaan. - Ik verdedig inderdaad de staat, de kerk of de vrijmetselarij niet. Ik verdedig de mens. - U doet het met woorden. Maar van het ogenblik af, dat u de mens zult verdedigen met daden, zult u alle anarchistische spontaneïteit moeten opgeven om - gebonden aan uw geloofsgenoten door bepaalde overeenkomsten - uwe actie binnen zekere perken te houden en aldus samen en gedisciplineerd uw doel te bereiken. Maar ik zal u een concrete vraag stellen. Denkt u niet dat het kommunisme een ernstige aanslag is op de vrijheid van de mens?
- Te goeder trouw denk ik, dat het kommunisme een aanzienlijke hefboom is voor de economische ontvoogding van de mens. En is de economische vrijheid soms niets? - Geeft het politiek stelsel, dat het Stakhanovisme geschapen heeft, die vrijheid? - Het streeft er naar, terwijl het regime der kapitalistische landen slechts de welvaart - wat zeg ik? - slechts de overvloed van enkelen beoogt. - Goed, ik geef u dat toe, hoewel het feit met cijfers zou moeten bewezen worden. Maar meent u niet, dat dit zogezegde streven naar de economische vrijheid van de mens, precies de uitschakeling tot gevolg heeft van wat men de vrijheid zonder | |
[pagina 40]
| |
meer zou willen noemen: de vrijheid van denken, van geloven, van handelen?
- Och Mijnheer - ik zal ook eens beleefd zijn - u stampt open deuren in, maar u verdedigt zeer slecht het pauselijk verbod voor de katholieken om deel uit te maken van de kommunistische partij. Natuurlijk ben ik tegen de kommunistische dictatuur. Maar zij is juist een dictatuur omdat zij berust op geboden, verplichtingen en concentratiekampen. Wanneer Stalin zijn vijanden laat fusilleren of naar Siberië zendt, handelt hij niet anders dan de Paus, die de kommunisten in de hel stopt.
- Stalin verdedigt een stelsel van leugens. De Paus verdedigt de waarheid.
- Luister, ik ga u verwonderen. Laat ons zwijgen over de leugens van Stalin. Alleen de geschiedschrijvers zullen ons binnen honderd jaar kunnen zeggen wat die man precies geweest is en wat hij gedaan heeft. Maar met u wil ik wel in de waarheid van de christelijke leer geloven. Er is meer, buiten de marquis de Sade en Nietzsche zie ik niemand die absoluut en zonder compromis de christelijke gedachten van naastenliefde, opofferingszin, solidariteit en rechtvaardigheid aangevallen en ontkend heeft. En dan nog. - Ik begrijp niet waar u heen wilt. - Ik zeg, en alle weldenkende mensen met mij, dat niemand er aan denkt, zelfs Stalin niet, de grondslagen van de christelijke moraal aan te vallen. En in feite gelooft ieder mens misschien wel in God ook. - U kent de heerszucht van de mens niet. - Ik ken ze, maar ik geloof niet dat zij opgewassen is tegen zijn streven naar het goede. - En dan? - En dan zijn alle geboden en verplichtingen overbodig. Want hardnekkig en onvermoeid gaat de mens toch altijd naar wat hij het goede meent te zijn. Gaven het leven en de opvoeding ons een verschillende opvatting van het goede? Laat ons dan elkander trachten te begrijpen, maar niet te gebieden, te verlichten maar niet te verplichten, te helpen maar niet te doden. - U bent een idealist, Mijnheer. - Waren Christus en Franciskus dat niet, Mijnheer? J.W. | |
Niets ontwijkenIN EEN BIJDRAGE TER VERDEdiging van de ‘burgerlijke waarden’ haalt Maurice Roelants in het Juli-nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift de schone brief aan van Antoine de Saint Exupéry, die destijds in de Figaro Littéraire verscheen. Maar heeft de schrijver van ‘Komen en Gaan’ op deze zin van de Franse auteur gelet: ‘Si je me soumets à la vitesse et à l'altitude à un âge patriarcal pour ce métier, c'est bien plus POUR NE RIEN REFUSER DES EMMERDEMENTS DE MA GENERATION que dans l'espoir de retrouver les satisfactions d'autrefois’. Niets ontwijken van wat de nood van uw medemensen uitmaakt... het eerste principe van een anti-burgerlijke levenshouding. J.W. |