Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 1
(1949-1950)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Eerste deel
paardengetrappel...
De Verteller.
- Reeds vele uren volgde de ruiter het smalle pad langs de rivier. - De zon viel met alle kracht in de vallei der Rirde-Vesse en het groen geselde verwoed het bezwete gelaat van de man. - Nijdige twijgen rukten zijn mantel aan flarden en krabden zijn aangezicht, dat reeds overdekt was met geronnen bloed, sporen van een overijlde vlucht. De uren gleden. - Onder hem slingerde de Lessche. Nieuwe bossen vulden nieuwe valleien en meer opwaarts staken de pijnbomn als groene naalden op de grijze rotsen.
stilte.
Opeens stond het paard op een landweg. De massieven die zij de rug hadden toegekeerd lagen begraven in de diepten. - Het landschap ontplooide zich rechter en breder, niet als in Vlaanderen, vanwaar hij zijn leger ontvlucht was.
paard gaat stapvoets.
Het werd avond. - Ginds rees een dorp.
paardengetrappel. - stilte.
kloppen op deur.
Ruiter.
- Is er iemand in de herberg?
Oude man.
- Wie is daar?
Ruiter.
- Ik ben op doortocht, ouwe man. Maak open. Ik zoek slaapgelegenheid.
knarsen van deur.
Oude man.
- Kom binnen. Wenst U nog iets te gebruiken?
Ruiter.
- Later... Later... Zet het paard op stal en wijs me mijn kamer.
Oude man.
- Goed seigneur...
Verteller.
- In de namiddag van de volgende dag was zijn aanwezigheid in het dorp reeds aanvaard. De eerste uren waren de jongens stiekum zijn vreemd Spaans kostuum komen beloeren, maar dat was gauw voorbij...
maaltijd. - vorken, lepels...
Oude man.
- Nog een bord soep, Seigneur?
Ruiter.
- Nee. | |
[pagina 30]
| |
Oude man.
- De jager heeft een everzwijn geveld... het is feest vanavond.
Ruiter.
- Feest?
Oude man.
- Het is te zeggen... eerder een vergadering. Komt U?
Ruiter.
- Is er leute
Oude man.
- Ja, dat hangt er van af. Wat verstaat U onder leute. Seigneur?
Ruiter.
- Nu goed... ik kom...
Verteller.
- Toen viel de avondschemer. Er werd een vuur ontstoken. Mannen en vrouwen schaarden er zich rond. Vrouwen... De Ruiter blikte rond of er ergens in de samenkomst een meisjesblik zich verried, maar hij wekte geen opzien meer.
psalmgezang.
Oude man.
- Hebt U het koud?
Ruiter.
- Nee.
Oude man.
- Waarom beeft U dan?
Ruiter.
- Ik... beven?
Oude man.
- Ja.
Ruiter.
- Nu dan... Ik heb angst van de ruimte. Van de nacht. Van het onbekende. - Ik voel het als een beklemming.
Oude man.
- U hebt de vrede met uzelf niet gevonden...
Ruiter.
- Vrede... met... mezelf... Wat bedoel je...?
Oude man.
- Luister naar het gezang.
Ruiter.
- Het maakt me zenuwachtig. Waarom bekijk je me zo?
Oude man.
- Ik bekijk U niet.
Ruiter.
- Wat denk je dan?
Oude man.
- Niets.
stilte.
Ruiter.
- Waarom zeggen ze nooit wat, die anderen?
Oude man.
- Ze hebben niets te zeggen.
Ruiter.
- Zo? Zonderling... zij schijnen op iets te wachten.
Oude man.
- Misschien.
Ruiter.
- Op wat?
Oude man.
- Op vergiffenis voor hun zonden.
Ruiter.
- O, zo...? Jullie spelen voor martelaren... Is het dat...? Jullie willen me door jullie zwijgen imponeren... maar ik loop er niet in... Jullie...
Oude man.
- Sssst...
Ruiter.
- Nu goed. Dan zal ik het bekennen. Jullie mogen het allemaal horen. Ik heb Pater Andreas gedood. Ik zie hem nog kostbare prenten uitdelen aan de kinderen met een roesige lach... Ik hoor nog zijn door de burgerij geroemde preken... Een heilige was hij en op alle feestgelagen geprezen als een wonderdoener.... Maar wie beter dan ik wist hoe hij 's nachts in de cellen de geketende Hugenoten aan het rad draaide?... Aan het wiel. - Als pekelharingen, hoor je... Ik was kapitein van de wacht... Met een sleutelbos heb ik hem op zijn nek geslagen... Steendood... En ik heb hem de riolen ingesleurd... Als een stinkende rat is hij weggespoeld. En waarom? Omdat ik de pest had aan zijn smerige smoel. - Het helpt me naar de verdommenis, maar het kan me geen zier schelen. | |
[pagina 31]
| |
stilte.
Oude man.
- Er heeft U niemand om rekenschap gevraagd.
Ruiter.
- En nog zou ik het doen... Nog...
Weduwe.
- Seigneur...
Ruiter.
- Raak me niet aan...
Weduwe.
- Ik zou alleen maar...
Ruiter.
- Wie ben je? Wat wil je van me...
Weduwe.
- Het is nutteloos, Seigneur... Er is geen mens hier die U begrijpt. Ze spreken en begrijpen alleen hun eigen dialekt.
Ruiter.
- Wie ben je dan...?
Weduwe.
- Dat heeft geen belang. Ik ben een eenzame vrouw. Ik kwam voorbij en hoorde je spreken. Ik bebouw een streek land, genoeg om van de opbrengst te leven.
Ruiter.
- En je man...?
Weduwe.
- Gestorven aan een besmettelijke ziekte. Hij was een Brussels koopman.
Ruiter.
- Dus... alleen?
Weduwe.
- Ik heb een kindje van drie jaar... Kom... laten wij gaan, Seigneur... Mijn huis is vlakbij... Hier is uw plaats niet.
stappen.
Weduwe.
- Toch hoeft men de woorden niet te verstaan om te begrijpen. U hebt ook het leven in de grote steden meegemaakt en geleden... Weet? U niet, dat de waarden hier, andere waarden zijn dan daarginds? Wij geven onszelf de tijd om na te denken, te begrijpen en te waarderen. Wij zijn Kristenen, die onze naam niet besmeuren. Wat U vertelde was... over... de... de... Inquisitie, nietwaar?
Ruiter.
- Is dit uw huis?
Weduwe.
- Ja.
muziek spinet.
Ruiter.
- Wat is dat?
Weduwe.
- Kijk door het raam...
Ruiter.
- Een kind?... ziek?... Die kringen rond de ogen... die ragfijne armpjes?
Weduwe.
- Het is de stad...
(Fluistert.)
Vandaar bracht hij de ziekte met zich mee.
(Heftig.)
Heeft ooit een deerne U zo bevallen; dat U ooit van haar scheiden kon? Heeft een van die meiden U ooit zo behaagd? Ik geloof, Seigneur, dat de stad U ook veel geleerd heeft. Wat woekert er al niet daar...
Ruiter.
- Ja... Ik weet niet... misschien het avontuur.
Weduwe.
- Ik wens dat een windvlaag er U toe bewegen mocht het roer van uw bestaan te keren. Luister... hier leeft iedere spar... ieder geluid... zijn eigen geheime betekenis...
Ruiter.
- Wat ben je mooie in de nacht...
muziek spinet.
Verteller.
- Hij bleef die nacht bij haar en ook de volgende. En ook de derde. - Drie nachten probeerde hij lief te hebben als een eerlijk man. Als zichzelf, maar ook in hem kiemde een ziekte uit de steden waarvan hij ongeneeslijk zou blijven. Een ziekte die zijn hart in stukken had ge- | |
[pagina 32]
| |
kerfd. - Drie dagen hoorde hij het klagende spinet en de holle ogen van het kind dat hem als zijn geweten voor de voeten liep.
paardengetrappel.
Ruiter.
- Te laat.
Verteller.
- Hij had zijn hart verjspild als een rijke en vergeten dat hij arm was. - De vlucht bracht geen genade. De biecht was niet gehoord.
Ruiter.
- Sneller! Sneller!
Verteller.
- Door de mist! Door de draaikolken! Sneller de mantel van de dood in! - Al zingen honderden Heiligen om loutering der ziel!
Ruiter.
- Diable!... Voort Hors!...
Verteller.
- Naar de ringende stilten der gangen! Tussen dampende wasemen van de hel! Door de pletsende druiptegels van de gewelven, dieper, dieper pletsen de druppels in de donkere hollen doolhof... In de poelen... Onder de kristalijnen luchter van granietblok waar zijn paard voor een laatste maal steigert, na de eindworp van het dobbelspel! Daar vond de vreemde ruiter de dood.
gongslag.
| |
Tweede deel
De Verteller. - Ardennen 1946.
muziek spinet.
Weduwe.
- Waarom ben je hier, Jean?
Jean.
- Ik hou van de grotten; de druipsteenwormen, de ossentongen, de koningsbaarden, de doorzichtige gordijnen die van de zoldering glijden... Vormen van onsterfelijke weemoed...
Weduwe.
- Blijf je alleen daarvoor?
Jean.
- Nee, ook voor jou en de kleine Diane.
Weduwe.
- Niet voor de toeristen.
Jean.
- Wat kunnen ze me eigenlijk schelen. Kijk, zo juist ontving ik een brief ‘Mijnheer Jasmin komt om de Grot van de Vreemde Ruiter te bezoeken. Hij is benieuwd kennis te maken met de nieuwe gids. Hij heeft veel invloed in de Société Touristique. Doe dus je uiterste best. Voor de rest zal je wel goed met hem kunnen opschieten. Dat is een doorbraaf man. Ondertekening.’
Weduwe.
- Je zult niet anders kunnen doen dan hem ontvangen met je vriendelijkste gezicht...
Jean.
- Dat doe ik vast. Nu moet ik gaan, hoor...
Weduwe.
- Vergeet vanavond niet te lezen voor Diane in je nieuwe sprookjesalbum.
Jean.
- Nee...
muziek.
De Verteller.
- Maar het was niet meer nodig. Nog dezelfde avond stierf de kleine Diane. De spinet zweeg voor altijd. | |
[pagina 33]
| |
Jean.
- Nu moeten we alles vergeten, Christine. Alles van mij. Alles van jou. Wij kunnen opnieuw beginnen. Wij zijn alleen, er was een windvlaag die het roer van mijn bestaan wentelde. De stad is ver en niets zal ons geluk benaderen.
getoeter auto.
Jasmin.
- Hallo! Is de gids hier? Ik wil de gids!
Verteller.
- Het was Mijnheer Jasmin. Iemand uit de stad. Jean heeft zijn jekker aangetrokken en zijn lamp aan zijn gondel gehaakt.
Jean.
- Zullen wi|j maar dadelijk opstappen, Mijnheer?
Jasmin.
- Te voet?...
Jean.
- We kunnen moeilijk met uw Chrysler de bergen in.
Jasmin.
- Natuurlijk. Zo bedoelde ik het ook niet. Ik ben een ouwe bergbeklimmer, weet u, van toen ik nog een knaap was. Dat zegt iedereen. Moeheid ken ik niet. Ik doe niets liever dan te voet het land in trekken. Dat is nu juist iets voor mij. O... wacht... een keitje in mijn schoen.
Jean.
- Langs hier, Mijnheer.
Jasmin.
- O, de vogeltjes!... De bloemen!... De planten!... Overheerlijk!... Er is niets op de wereld waar ik meer, van hou... Een ogenblikje, Mijnheer... even uitblazen... Even constateren of ik mijn vulpen wel bij heb... Ziezo... wat zei ik weer? O, ja... die natuur! Die natuur!... Is het nog ver?...
Jean.
- We zijn pas op weg, Mijnheer.
Jasmin.
- Ja, ja... natuurlijk... Ik vraag het niet omdat ik vermoeid ben... Alles is gewoonte, zie je... De bergen zijn me vertrouwd... Het zijn mijn vrienden. Ik doe regelmatig ieder jaar zulke beklimmingen...
Jean.
- Ieder jaar...
Jasmin
(puffend).
- Natuurlijk... U wilt misschien denken dat het nog... niet veel is... maar ik geef het anderen van mijn leeftijd toch te doen. Zij praten veel, maar doen weinig. Ik heb een sterke wil. Is er geen pad met schaduw? De zon steekt zo geweldig.
Jean.
- Er is maar een enkel pad, Mijnheer.
Jasmin
(hijgend).
- Hoe ver zei U ook weer dat het was?...
Jean.
- Een half uur.
Jasmin.
- Heus...?
stilte... zij stappen.
hijgen en blazen van jasmin.
Jasmin.
- U kijkt zo verdrietig, Mijnheer Jean?
Jean.
- Ik heb net een begrafenis achter de rug, Mijnheer... Een kindje.
Jasmin.
- Zo... zo... droevig!... zo droevig!... Ik hou zoveel van kinderen. O, die kleine snoezen. Kleine kinderen zie ik eigenlijk het liefst van al. Tijdens de oorlog nodigde ik er regelmatig uit om te eten... Arme dutsen... Ik heb soms doen dekken voor meer dan dertig kinderen... Regelmatig...
Jean
(voor zich).
- Ieder jaar...
Jasmin.
- O, minstens twee maal per jaar. Men kan niet edelmoedig genoeg zijn in die barre tijden... Ach, wat een nood. Wat een ellende. Ik durf er niet aan denken. Zullen we hier even rusten? | |
[pagina 34]
| |
Jean.
- We zijn vlakbij, Mijnheer Jasmin.
Jasmin.
- Wonderbaar, die natuur! Hoevelen zijn er niet die alleen maar komen uit snobisme... Alleen maar om aan hun vrienden te kunnen zeggen: ‘Ik ben er geweest’. De echte genieters, de fijnproevers zijn zeldzaam. Wat zijn de meeste mensen dom. Ze blijven de hele tijd opgesloten in die muffe kantoren, om geld te verdienen... Geld maakt niet gelukkig... zij zouden een goed voorbeeld aan mij moeten nemen.
Jean.
- Wat doet U, Mijnheer Jasmin?
Jasmin.
- Groothandel in kinderstoelen en geweerkolvers.
Jean.
- Ha...
Jasmin.
- Reuzezaak. Kijk... een vlindertje.
Jean.
- Hier is de grot van de Vreemde Ruiten Mijnheer Jasmin. Heio... de lamp is ontstoken.
weergalm.
Jasmin.
- Vervloekt. Het is hier drassig. Ik was bijna uitgegleden.
Jean.
- Hou me stevig bij de gordel, Mijnheer Jasmin.
Jasmin.
- Wat een gedurfde onderneming! God! Wat is dat? Pas op. Een beest? Gevaar!
hij loopt weg.
Jean.
- Blijf staan! Halt! Loop niet weg, Mijnheer!... Halt! Er zou een ongeluk kunnen gebeuren...
loopt hem achterna en grijpt hem.
Jean.
- Gelukkig dat ik U nog kon krijgen, Mijnheer.
Jasmin.
- Wat was het?
Jean.
- Een doodgewone spin vergroot door de schaduwen. Kom zet U hier. Hier is geen gevaar.
Jasmin.
- Nu moet ik wel een gek figuur slaan... Zo, dat is dus de fameuze grot! Geweldig! Reusachtig! Gigantisch! Gelooft U werkelijk in de legende van de Spaanse Ruiter?
Jean.
- Ja...
Jasmin.
- O... Ik meen eerder dat het een kinderlijk verhaaltje is... Tamelijk naief en onschuldig... zonder stevige ondergrond... Volksromantiek... Geen psychologische uitdieping. Neem nu die ruiter... Waarom bleef hij niet waar hij was? Hij hoefde de weduwe daarom niet echt lief te hebben. Hij kon zijn vel hebben gered. Er was geen enkele reden om deze dwaze zelfmoord te begaan. Men wil dus het verderf der steden aantonen? Hoe simpel. Och het heeft alles zijn charme... en een vertelling is tenslotte maar een vertelling. Waanzinnig denkbeeld om met een paard in de diepte te storten. - ... Maar wat overkomt er U plots, Mijnheer Jean. U is zo bleek. Is U onpasselijk? Kom vlug naar buiten. U ziet, dat zelfs de sterksten soms zwakke momenten beleven...
muziek. - getoeter auto.
De Verteller.
- Even later bolde de Chrysler het pad af naar de hoofdweg.
Weduwe.
- Wat is er dan gebeurd, Jean?
Jean.
- Ik weet het niet juist... Ineens werd ik zijn gezanik beu. Ik haatte hem. Zij zijn allen om van te walgen. Nietig, onbenullig, onpersoonlijk. Hij was met de rug naar me gekeerd, zijn benen bengelden over de | |
[pagina 35]
| |
rotswand, en, hij wierp keitjes naar beneden. Een enkele stoot was genoeg om... De lantaarn woog zwaar in mijn hand. Juist op het ogenblik dat ik wou slaan draaide hij zich om... Hij heeft niets gemerkt.
Weduwe.
- Waarom wou je hem...
Jean.
- Ik weet het niet. Omdat geen van hen ooit zal begrijpen. Zij vroegen niet naar vrijheid, geweten... eerlijkheid... zij willen me altijd achterhalen, waar ik ook ben... En dat verdraag ik niet.
Weduwe.
- Wees nu kalm... Wij zijn weer alleen.
Jean.
- Het verleden is begraven. - Hoor, men zingt.
psalmgezang in de verte.
Weduwe.
- Hoe was weer dat verhaal?
Jean.
- ‘Reeds vele uren...’ Het heeft geen belang.
paardengetrappel.
De Verteller.
- ‘Reeds vele uren volgden de ruiter het smalle pad langs de rivier. De zon viel met alle kracht in de vallei...’
Jean.
- ‘In de vallei der Rir-de-Vesse... en het groen geselde...’ Ach, ik weet het niet meer.
gongslag.
|
|