Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 1
(1949-1950)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Karel Van Loo
| |
[pagina 26]
| |
vast dat, zoals alle Belgen, onze jeugd steeds lijdt onder een gebrek aan politieke opvoeding. Het is bovendien ook opvallend dat in onstandvastige en troebele tijden de jongeren meestal aan hun lot overgelaten worden. Is de verdeeldheid onder de jongeren, ontstaan tijdens de Duitse bezetting en gestabiliseerd na de wapenstilstand, niet te wijten aan een onthutsend gebrek aan leiding? Noch van op de kansel, noch vanuit de vroegere politieke kringen (wij gewagen niet van de oorlogspartijen, wier invloed per slot van rekening beperkt was) hebben de jongeren een vaste, bezadigde en vertrouwde stem gehoordGa naar eindnoot(1). De dubbelzinnige toestand tussen ‘de Koning in België’ en de ‘regering te Londen’ was voor velen een verwarring stichtend voorbeeld. Men heeft de jongeren, zij waren talrijkst, in avonturen zien vertrekken waarvoor nog verhindering mogelijk was. Men heeft Oostfronters en ‘vrijschutters uit de weerstand’, in de werkelijke zin van het woord, ‘gekweekt’Ga naar eindnoot(2). Men heeft deze jongens, in wier rangen zowel hogere als lagere instincten tot uiting kwamen, in verwarring laten opgroeien en nadien in spoedtempo veroordeeld en de anderen verheerlijkt als helden van het vaderlandGa naar eindnoot(3). Dàt was dus de bekroning van die onverantwoorde verwarring, de revanche van een vierjarig stilzwijgen. Indien dus op het binnenlandse plan de verdeeldheid nog steeds bestaat, en dagelijks tot uiting komt, dan stellen wij eenzelfde symptoom vast in de internationale verhoudingen. De jongeren hebben, in al hun gevoeligheid en zwakheid, veel gezien dat niet tot voorbeeld strekken kan. Zij hebben hun geloof in de rechtvaardigheid grotendeels verloren en nu zij terug, meer dan ooit, de grote angst voor nakende rampen aanvoelen, weigeren zij ook hun vertrouwen aan de politieke leiders. Na de oorlog van 1914-18 waren de jongeren de overtuiging toegedaan dat de oorlog veroorzaakt was geworden door de ‘ouderen’ en gevoerd door de ‘jongeren’. Deze overtuiging bestaat nu niet maar, in het zicht van nakende rampen, komt de walg voor de politieke onverantwoordelijkheid en de politieke dubbelzinnigheid meer en meer tot uiting. De jongeren vragen zich thans af: was de oorlog een strijd tegen fascisme en dictaturen of een strijd voor gedeeltelijke wereldveroveringen? Gisteren werd gevochten tegen het fascisme en vandaag zien wij pas goed dat de mensendoderij tenslotte herleid moet worden tot een ellendig gevecht voor het bezit van levensbronnen. Men kan die levensbronnen gisteren ‘markten’ genoemd hebben en vandaag ‘grondstoffen en andere rijkdommen’, de perfiede maskerade is een feit. En de oorlog van morgen zal ons waarschijnlijk het antwoord brengen op éne vraag: wie zal de wereld regeren, niet alleen economisch maar totaal? Om het antwoord te geven op die vraag, die onbegrensde misdaad, zal men de jongeren tegen elkaar opjagen om te doden, te haten en te vernielen. Men zal vechten voor de vrijheid en voor de democratie om een nieuwe politieke of economische dictatuur te vestigen. Men zal roepen op de vrije meningsuiting om de stem te | |
[pagina 27]
| |
smoren van dezen die willen spreken. Wij zijn bezig, zegt T.S. Eliot, met onze oude gebouwen af te breken om de grond gereed te maken waarop de barbaarse nomaden van de toekomst zullen kamperen in gemecaniseerde karavanen. Thans meer dan ooit begrijpen wij de houding van de Stockholmse Huysmans die vooropzette dat het de plicht was een druk uit te oefenen op de eventuële inhoud van de vrede opdat de na-oorlog wederom niet zou uitlopen op een nieuwe oorlog. Op die stelling van Huysmans wordt vandaag weer een striemend antwoord gegeven vermits men nogmaals in de waan leeft dat een volgende oorlog maar kan vermeden worden door hem voor te bereiden. Men spreekt niet meer van vrede maar van Europese bewapening, Westers blok, Noord-Atlantisch pact, e.a. - Er bestond tijdens de oorlog een algemene strekking welke de verdwijning van de kleine naties op het oog had. Deze strekking, zelfs na het verdwijnen van de Duitse gevechtswagens, blijft bestaan en blijft een bedreiging. Wij gaan, zoals Louzon het zegt, naar ‘l'ère de l'impérialisme’. Waar staan de jongeren in dit nationaal en in het internationaal verband? Zij schijnen moedeloos en vertwijfeld en geven de indruk niet voorbereid of niet geschikt te zijn voor de taak die wacht. Zij lopen mee in de kudde van dezen die met het hoofd omlaag terugkijken naar het verleden en zich vastklampen aan de ijdele historische voorbeelden. Gaan wij ons laten verknoeien in IJzerbedevaarten, in Konings-manifestaties, in enge en dorre nationalismen of federalismen, in actiecomités en oudstrijdersbonden? Of gaan wij ten strijde tegen het individueel en het collectief egoïsme? Er zijn mensen die hun evennaaste te lijf zouden gaan omdat deze zich syndikeerde bij een katholiek syndicaat, daar waar het feit gesyndikeerd te zijn van eerste betekenis is. Anderen menen dat de terugkeer van de Koning hun belastingen zal doen verminderen dan wanneer het feitelijke bestaan van het land toch het overige ondergeschikt maakt. Gaan wij, jongeren, met ontzag opkijken naar alle soorten volkenbondjes en pacten dan wanneer wij in een bestendige angst leven voor de ‘dingen die komen moeten’? Staan wij blind tegenover de vreemde morele importartikelen waaronder wij versmachten? Het antwoord op al de vragen zullen wij niet kunnen geven door een afwachtende houding aan te nemen. Ook niet door te schrijven zoals William Vogt in ‘Road to Survival’ dat het nodig is de geboorten te controleren en dan vooral in streken waar, zoals in Europa, niet genoeg levensbronnen aanwezig zijn. Het antwoord van de jongeren kan slechts gegeven worden door een actieve deelname aan het poltieke leven van het land, door een intense actie voor broederlijkheid, zowel nationaal als internationaal. Wij moeten in de overgangsperiode, waar de strijd woedt voor de levensbronnen, liever ons leven offeren in een vrede dan in een oorlogsmoordpartij. Onze actieve deelname aan het politieke leven van het land wil niet zeggen dat wij op straat moeten gaan roepen, zoals Degrelle | |
[pagina 28]
| |
het deed, welke misbruiken bestaan en welke moeten uitgeroeid worden. Huysmans, die het weten kan zegt dat er geduld nodig is in de politiek. En niet alleen geduld maar ook takt. Onze deelname sluit in zich de actie voor broederlijkheid en voor gemeenschapszin. Wij zullen op die wijze geen wereldhervormingen bereiken maar wij zullen tenminste kunnen antwoorden op het verwijt dat men de jongeren zeer dikwijls maakt: gij zijt, door uw afzijdigheid, verantwoordelijk voor vele wantoestanden en misverstanden. Want gans onze actie steunt slechts op één principe: het uitroeien of het vermijden van wantoestanden. Elke maatschappij of elke politieke hervorming wordt slechts bedreigd door één gevaar: het misbruik of, in andere woorden gezegd, de onverantwoordelijkheid. Daaraan ontsnapt ook geen enkele democratie. Bezield met het enthousiasme voor die strijd zullen wij ons niet moeten verhangen zoals een gedesillusionneerde E. het meende te moeten doen. |
|