| |
| |
| |
[Nummer 2]
Louis-Paul Boon
Blues voor maandag
HET IS MAANDAG. EEN KILLE MAANDAGMORgen met wat mist... een huiverige maandagmorgen met wat hoofdpijn. Ge zijt halfweg met uw roman. Uw roman over Odile. Madame Odile. Roman die maar voor de helft geschreven raakte, en dan werd herzien. Helft die daarna veranderd werd in ‘het boek over de kapellekensbaan’. Odile die veranderd werd in ondine.
Ondertussen veranderde ook uw levenshouding, veranderde ook uw beroep: journalist, redactiesecretaris van een weekblad, gevelschilder, werkLOZE, schrijver van hoekjes voor weekbladen, schrijver van verhaaltjes voor magazines. Ondertussen ligt de laatste helft van uw boek over madame odile daar nog. Laatste bladzijden die nu eveneens zullen moeten veranderen in een boek over de kapellekensbaan. Een 2de boek misschien, een 3de, een 7de boek over de kapellekensbaan. In de een of de andere afzienbare tijd, laat ons zeggen binnen 6 jaar. Elk jaar een nieuw boek over de kapellekensbaan. Elk jaar een deel van odile veranderen in ondine, heldin uit de boeken over de kapellekensbaan.
Het is maandag, een huiverige maandagmorgen met wat hoofdpijn. De laatste bladzijden voor het laatste deel over madame odile liggen daar, smekend om veranderd te mogen worden in het zoveelste boek over de kapellekensbaan. Ze liggen daar nu reeds, laat zien, van in 43. Die bladzijden zijn 6 jaar oud. Zij zijn aan de randen geel geworden. Zij zijn nog getypt met dat oude schrijfmachine, corona, dat nu al lang verpast is aan ene die geen verstand van schrijfmachines had. Er zijn met inkt geschrevene bladzijden: vreemde bladzijden: het is precies uw geschrift niet meer. Er zijn met potlood geschrevene bladzijden: ze zijn veelal onleesbaar geworden. Er staan notas in rode inkt... wat moeten die betekenen?: ge weet het niet meer.
Het is maandag morgen, een kille maandagmorgen met wat hoofdpijn: daar ligt het plan voor een roman die ge misschien nooit meer schrijven zult:
Een met de corona getypte bladzijde, genummerd als bl. 44, en met potlood doorwerkt:
| |
| |
daar schenen de katholieken vrij baan te maken voor de socialisten die een nieuwe wereld gingen scheppen, maar daar kwam weeral iets anders in de weg: daar kwam die nieuwe bond waar henry van wesenborgh (het lief van mariette, die de dochter van ondine is) bij was, met een nieuwe idee voor de dag. Zij droegen allen een zwart hemd en een kleine speld in de vorm van een straatkeerder: de straat was vuil, de straat liep vol socialisten, en zij gingen die proper maken: en zij belegden een meeting waar weinig volk was. Zij zegden er dat socialisme de ondergang was van de beschaving, het bracht slechts revolutie en wanorde en werkloosheid. Maar de werkloosheid kwam door iets heel anders, door overproductie. En dan hadden de socialisten een anti-meeting. En dan hadden de katholieken een anti-meeting. Derenancourt (directeur en eigenaar van de garenfabriek de filature, ex-katholieke burgemeester, minister van state, verleider van ondine toen zij jong en bronstig en streng-gelovig was) sprak van de werkmanswoningen die hij had doen bouwen, en de anderen spraken van orde en van sterke hand die de wereld leiden moest, en de socialisten spraken van de werkman ocharme. En ook kwamen er enkele woelmakers toe, wildemannen, communisten uit de hoofdstad, want hier was zulk volk nog niet: zij brachten heel de boel op stelten en vochten tegen de gendarmen. De ganse fabrieksstad sprak van de meeting der fascisten, de ene was er voor en de andere was er tegen... maar iedereen, voor of tegen, vroeg zich af wat voor een wereld dat toch werd? En ook mariette was daar op de meeting geweest en had zich accoord verklaard met het fascisme, zij was voor orde en een ijzeren hand, zij was voor henry van wesenborgh. En iedere dag had ze nu ruzie met haar vader, met oscarke, die bleef wat hij altijd geweest was: een klein aan het socialisme twijfelend socialistje. Maar de argumenten die Mariette aanbracht, dat waren mij de argumenten! Nu kwam er ook in die fabrieksstad een
schoonheidheids-wedstrijd, en zij deed daar aan mee, zij vergat, of zij had het nooit geweten, dat derenancourt al die nieuwe naoorlogse dingen had doen verbieden zolang hij burgemeester was geweest, of zolang mogelijk had tegengewerkt, en dat het nu dank zij de socialisten was dat zij haar schoonheid meten kon. Zij werd verkozen, zij werd miss ter-muren. Eigenlijk hadden er maar 3 aan die wedstrijd meegedaan, 3 even lelijke hoerachtige meisjes zoals Mariette er een was: de dochter van een cafèhoudster, de dochter van een ijsroomleurder, en mariette.
Een gescheurde bladzijde, eveneens op de corona, genummerd 44a:
ondine (eigenlijk nog odile) ging dus bij de beenhouwer en sprak er over het socialisme, waar de beenhouwer over zweeg... en sprak er over miss ter-muren, waar hij zelf niet over uitgepraat raakte. Hij was ook naar de verkiezing en de officiele uitreiking der prijzen gaan kijken, en had stormend in de han- | |
| |
den geklapt toen men de bandelier over haar blote schouder legde. En (hier loopt de scheur door heen en is het een weinig onleesbaar geworden) kon ondine haar gal uitspuwen op de bazin uit het café der 1ste vuile huizen. O wat vertelde die beenhouwer baar de ondenkbaarste smeerlapperijen die hij had kunnen gadeslaan, door zijn dakvenster heen, in de achterkamer van het café. Hij leidde haar zelfs naar dat dakvenster, maar al wat zij er dat ogenblik zagen was de blonde serveuse die stof aan het afnemen was. Soms ging ondine ook eens op de kamer waar de vrouw van de beenhouwer lag midden haar doorwoelde dekens en flesjes medicijnen. Zij was net een dokter, gelijk ze over de dingen sprak die binnen in een buik zaten... en ook daar was ondine over heen, ze zei dan eens, half lachende, half weemoedig: ja ik zie het, vroeger was een buik een donkere kelder, maar gij hebt er electriciteit laten leggen. En soms was: het dan mariette die er zat, en was het aan mariette dat de beenhouwer
Met potlood in de rand bijgeschreven:
dat de beenhouwer de dingen vertelde die hij op de achterkamer van het café had gezien... was het hààr die hij op de zolder bracht om in de achterkamer van het café binnen te kijken. En op de duur zou het interessanter geweest zijn om van in de achterkamer van het café naar het zolderraam van de beenhouwer te kijken. En als zijn vrouw dan vroeg: maar met wie zit gij daar toch altijd op zolder? Och met ondine, antwoordde hij dan, het was daar weeral iets op die achterkamer van het café! En dan ging manette buiten, goeienavond roepend, en de stem van haar moeder nabootsend.
Een bladzijde in inkt geschreven,
bleek en vergaan, genummerd 45:
doch miss ter-muren zocht zich andere oorden, hoe de beenhouwer ook de beenhouwer was, hij was toch niet in staat een voltallig publiek te vervangen dat plaats maakte al fluisterend: miss ter-muren is daar! Ze begon een danszaal te bezoeken waar het heel wat anders toeging dan in dat povere zaaltje van vroeger. Het was een gelegenheid voor rijkemensen, voor studenten aan de hogeschool, voor licenciaten en dokters in dit en dat, voor deze die hun carierre in het leger gingen maken, lieutenanten en sous-lieutenanten. Mariette kende al die termen en al die rangen, zij wist alles over het leger en over de universiteit en over de sport. Maar ze mocht er niet meer alleen heen gaan van haar moeder, want ze dronk er champagne en als ze thuis kwam was ze, precies, wat zat. Ondine ging mee, ondine dronk champagne en was de ma van miss ter-muren. En ze nam ook haar oudste dochter judith mee, maar judith was te onnozel, te onnozel en te lelijk, en ze was tevens te lui om te dansen, te lui en te moe. En ook zegde dansen haar niets, dansen gebeurde met de benen, met de benen van mariette maar kon zij dansen met de benen van mariette? Of kon
| |
| |
zij, in het tegenovergestelde geval, dansen met hààr stem? En ook, er kwam toch niemand achter haar: ziet ge wel, ma! En mariette was integendeel te geweldig, ze joeg de jongens angst aan, ze was goed om alle piepjonge studenten op de hoogte te zetten, om aan te houden met getrouwde mannen, maar niet om een snul te vangen waarmee ze trouwen kon. Zodat het eigenlijk ondine zelf was, die begon te vrijen voor haar dochters... maar ze paste de tactiek uit haar jeugd toe, de tactiek van het vroegere ter-muren en die was hopeloos verouderd. En alle drie al ruziemakend kwamen ze thuis, moe en hongerig en met hoofdpijn... en mariette een beetje zat... bij oscar die zat hout te snippelen voor albertje, die voor albertje een dolk maakte en een revolver en een kanon, allemaal uit hout. En ook maakte hij hem een tank, een echte tank die voortkroop, want er zat aan de binnenkant een houten kamwiel dat in beweging werd gebracht door een stuk elastiek: een stuk elastiek uit mariette's kousenband. Smorgen zocht mariette haar kousenband die nergens was te vinden. Maar zoiets trok oscar zich niet meer aan, hij was over al die dingen heen, hij was tot de overtuiging gekomen dat boone gelijk had: een druppeltje drinken en een beetje in het zonneke zitten. Terwijl, ondertussen, boone misschien weeral een andere levensfilosofie had.
Nota:
oscarke tegen boone: dat men nu beschaamd is zijn gevoeg te doen in het openbaar... het is onwelvoeglijk en wordt door de wet gestraft... en dat het ook eenmaal zo zal zijn met handenarbeid: alles zal met de machine gebeuren, en iets dat met de handen gebeurt zal onwelvoeglijk zijn... de handen zullen gelijk iets schandelijks moeten verborgen worden... een gesloten zakje waarin die onwerkvoeglijke schaamdelen der handen zullen verborgen zitten.
Twee bladzijden van oudere datum
zeer vlug geschreven met kleine
lettertjes, en genummerd 12 en 13:
Mariette, waar werkte zij nu eigenlijk? Zij moest smorgens haar kousenband hebben om van huis weg te gaan... ja, doch waarheen? zij kwam en zij ging, zij was bij studenten en bij politiekers en bij andere misses. Oscar begreep het niet: nu zat ze weer bij de beenhouwer en ook dat begreep hij niet: dat ze niet alleen naar een danszaal mocht gaan waar het toch vol volk was maar wel heel alleen bij de beenhouwer terwijl zijn vrouw in het hospitaal lag (met potlood bijgeschreven: ja, eindelijk toch naar het hospitaal was en zich had laten opereren) en nu was teruggekeerd en boven in bed lag te rusten. En als mariette dan babbelde en lachte, en de vrouw van boven riep: wie is daar toch in huis?... dan riep de beenhouwer terug: het is madame odile. Dat kon hij heel gemakkelijk, want men kon nauwelijks de stem van mariette en de stem van hare moeder uit elkaar onderscheiden. De stem van ondine was iets scherper
| |
| |
geworden, iets rauwer door de jaren, maar bij mariette was zij rauwer door het vele roken. Mariette kwam naar huis met hesp en sausijsjes zoveel zij wou, en ondine ging rondbazuinen hoe goed hun mariette was, en hoe ze zich opofferde, waar er zieke mensen waren. Maar hoe ze zich ook opofferde, de vrouw van de beenhouwer stierf plots: de beenhouwer vroeg haar ten huwelijk, maar (onleesbaar) ze bleef er even plots weg, en had een lief. En hoe wonder, even plots had ook judith een lief, hoe was dat mogelijk. Mariette had nog reeds lieven gehad, doch nu was het ernstig: het was een vreemde, ene van niefkercke: een type die hier zijn haring liet braden omdat hij op een ander teveel stonk. Het lief van judith was iemand met een scheef schouderke (doorgehaald en veranderd in: met een mismaakte voet, hij ging zo gauw mogelijk zitten en stak dan die voet achter de andere weg). Zij spraken over politiek. En die met zijn mismaakte voet had een miserabele politieke gedachte, ene in de aard van valeer (de broer van ondine) met iedereen accoord en met niemand accoord, altijd foeteren en tegenpruttelen en op iedereens kap zitten, en in laatste instantie toch iedereen gelijk geven. Het lief van mariette was een communist, want hij kwam uit niefkercke, daar woonde mij de soort. En mariette, die politiek een en ander had gehoord, beweerde dat hij communist was om een reden te hebben een vuile klak te mogen dragen en zich niet te moeten scheren: dat waren communisten. Daar kwam ondine tegen in met haar ideeen, met haar oude idealen waarin ze niet meer geloofde, maar die ze toch nog altijd verkondigde, net als paster van der stuicken indertijd, die ook over alles en nog wat predikte, maar veelal zat op zijn preekstoel stond. En overigens hadden de meisjes geen gelegenheid om een woord te spreken met hun lieven: zij moesten binnen in huis vrijen, en binnen in huis was het precies hun moeder die 2 lieven had. Judith sprak seffens van trouwen, alleen maar om daar thuis weg te
zijn, en om niet meer zoveel te moeten werken, om lui te kunnen zijn naar believen. Maar trouwen, dat betekende voor ondine een slaapkamer kopen voor haar dochter, twee slaapkamers, ondergoed, lakens, dekens, geld. Dat betekende aan de wereld te laten zien wie en wat zij was, en hoeveel zij in kas had, het is te zeggen: niets. Zij lachte dus met een gemaakte wrede lach. Wat, trouwen met een mismaakte voet, met ene die daar zó loopt... Ha! ik lach me ziek! En de jongen, waar ze zelf mee verkeerd had in de plaats van hare dochter, nabootsend, met een bult, met een lam handje uitgestoken, of mankend. Die keer ging het echter over zijn hout... judith, die er zich anders seffens bij neerlegde, en die dan wat in een hoek zat te schreien tot haar grootste verdriet over was, en daarna wat sentimentele liedjes zong, serenade zonder hoop, of je suis seule, of andere kwenekom... judith sprong nu op als ze haar moeder daar al mankend zag lopen: het bleek dat zij die jongen waarlijk beminde, of het bleek dat haar verlangen om thuis weg te zijn, eender met wie,
| |
| |
te groot was: ze wierp een strijkijzer naar haar moeder en riep dat zij een vuile hoer was: het zijt gij die met mijn lief zoudt willen trouwen. Gelukkig dat zij bijzichtig was en het ijzer naast haar moeder, door het vensterraam heen gooide. Zij vluchtte naar haar meetje, bij zulma, in het cementkot ginder aan de spoorbaan. Vandaar schreef zij brieven naar haar lief met zijn mank voetje. Hij kwam daar vrijen, zij stonden hele avonden aan de deur of trokken naar de brem naast het rangeerstation. Het waren hun mooiste dagen. Tot overmaat gebeurde er iets met mariette dat haar nog nooit overkomen was.
De 2e bladzijde, even haastig gekribbeld,
en genummerd 13:
Mariette was daar eerst verbaasd, en daarna zeer angstig, en daarna even zeer woedend om. Wat betekende dat nu, alà? Zij stak het op die spierwitte, die bleekschijter van een van wesenborgh. Hij woonde in een heel groot huis, naast meneer derenancourt, de burgemeester (met potlood: het is te zeggen de ex-burgemeester... maar het volk, dat een socialistische burgemeester had gekozen, bleef meneer derenancourt toch nog altijd meneer de burgemeester noemen). Hij had zich in dat grote huis geplaatst als dokter. Ondine schoot er zich heen, vloog daarna bij zijn mama, monique van wesenborgh (een oude schoolvriendin van ondine) zij haalde er haar wonderste streken uit, zij wentelde en draaide, doch zij moest kaal en berooid terug naar huis keren: er waren immers geen bewijzen. Er waren integendeel genoeg bewijzen dat mariette met heel de stad had aangehouden, en nog verder, te niefkercke, en nog verder, te brussel. Wat daar voor een boekje over mariette werd opengedaan: ondine verschoot er zelf van! Zij kwam terug naar huis en ondervroeg mariette. Och, ik raad daar naar, zei mariette, maar ik koos mij vaneigens de rijkste uit. Daar heb ik niets tegen, riep madame odile, maar gij moest mij verwittigd hebben... ge laat mij kaart spelen en ge geeft al de troeven aan de anderen. En wat het dan ook was, ondine sloot haar dochter in huis op en liep zelf met een kussen onder de rok over de straat. Zij belde dan bij de paster en bij de ex-burgemeester, en zij schreef ellenlange brieven naar elkendeen die wat naam of wat geld had. Dat brieven schrijven was een passie geworden, zij vergat zelfs wat de oorzaak van haar schrijven was, en stelde heel haar leven te brief: hoe zij vroeger zo en zo was, en hoe zij stilaan veranderde en bijdraaide en zich neerlegde bij de feiten. Zich neerlegde? En zij dacht na. Ja, het was werkelijk zo: zij legde zich neer... och, waarom zou zij op haar achterste poten staan en blijven staan? Ondine kocht dus dat kind, in plaats van mariette...
en het was dokter van wesenborgh die er bij werd geroepen. En hun jongens, leopold en maurisje en albertje, waren allen reeds groot en getrouwd eer ze er iets over vernamen... van vreemden dan nog, en twijfelend dan nog, eer ze de hele waarheid wisten over hun
| |
| |
zuster. En ondine vertelde overal hoe het niet te geloven was, gelijk hun mariette van haar jongste zustertje hield... Het leefde echter niet lang, het had iets achter het oor, het been dat kapot ging. Het been moest opengekapt worden en het kind stierf. Leopold en maurisje liepen met een zwart vierkantje op hun mouw, hun vieze streken uithalend. En mariette was in het zwart, met een zwarte gordijn over haar smart. En als ze zich ergens neerzette, haar rok ergens ongeweten hier of daar... hoe was het mogelijk dat zij zulke lange rokken droeg, en dat zij zich neerzette en men ik weet niet hoe ver onder die rokken kon kijken... die zwarte kousen tot boven de knie, en dat zwart kleed, en daar midden in die witte billen, godverdomme, er was geen enkele man of hij voelde plots in zich een drang om muren open de rijten.
Notas in potlood:
Er aan herinneren dat ondine over de eierstokken heeft gesproken bij de beenhouwer, en dat madame boone net hetzelfde heeft. Als oscarke zijn boek met platen samenstelt, de eerste plaat weergeven die in het begin van de roman werd beschreven.
Als dat lief van mariette komt, aantonen dat het maar een saloncommunist is. Het is dus door valeer, die zijn wil door een eigenaardig toeval ziet doordrijven, dat er in het cementkot kastjes in serie worden gemaakt, en dat men er met gasten begint te werken.
Een onleesbaar geworden nota.
Terug op de corona,
genummerd 16/22:
Leopold is 14 jaar geworden en heeft op de school alle jongens bedorven. Oscar zegt dat die jongen veel te slim is om een simpele werkman te zijn: ga naar de tekenschool en wordt een beeldhouwer die niet in weer en wind op de stellingen moet staan, om uit te kappen wat een ander gemoduleerd heeft, maar die in de warmte van het atelier met potaarde kan morsen. Maar leopold heeft meer slimheid dan verstand, het is meer geraffineerdheid om stiekum dingen aan te leren die hij best niet weten zou. Wat hij in de school geleerd heeft is sigaretten smoren en stelen, en in de zaterdagavond ergens aan een venster naar binnen gluren om te zien of er zich geen vrouwen aan het wassen zijn. Zijn tekenkunst is echter hopeloos, en met potaarde kan hij slechts kleine balletjes maken om die naar het plafond te gooien. Ondine zendt hem ten einde raad bij haar vader, en daar in het cementkot schijnt hij op zijn plaats te zijn: hij vertelt er zijn avonturen aan valeer... valeer vertelt zijn avonturen aan hem... en daar hij er nog niet lang was of hij draaide in een verouderd machine met de hand, zitten ze er allebei naar elkander te schermen met hun geminkte hand. En hun grootmoeder zulma zit er van het werk wegkijkend bij, men geneert zich niet om dingen te vertellen die eigenlijk een biecht zijn, maar waarom zou men zich inhouden voor een simpele? Binst
| |
| |
de dag is hij er de sjodder, hij begint er een meisje geern te zien wier hof achter aan het werkhuis paalt, maar durft er geen woord tegen zeggen.
Nota in rode inkt:
Later het van de kant van het meisje bezien: zij komt in de hof om zich steeds opnieuw te ergeren over het werkvolk dat er zomaar staat te pissen, en vindt leopold maar een meelijwekkend mannetje dat niet durft pissen, en dat een klodde rond zijn geminkte hand draagt.
Nota in zwarte inkt:
Met het op vaste voet ingerichte socialisme, en het opkomende communisme, voelt de burgerij zich wankelen op haar grondvesten: zij die steeds de potten hebben moeten betalen, klampen zich wanhopig aan dat potten-betalen vast.
Oscarke begint in te zien dat de mens een ziekte is. De dag daarna twijfelt hij daar weer aan, en vraagt hij zich af of de mens niet steeds opnieuw zich met verbetenheid vermenigvuldigt, om een hoger ras op de wereld te brengen.
Leopold herziet zijn vertellingen met valeer: hij biecht dat alles de fout is van hun maurice, want gelijk die een heimelijke duivel is, dat bestaat niet meer.
16/23:
Als judith naar huis komt stelt ze haar eisen: bij een toneelvereniging gaan. Ondine geeft toe.
Met inkt:
Het scheen of ze aftakelde en oud werd, want ze gaf de laatste tijd nog al af en toe eens toe... Het scheen of ze lui werd en op haar lauweren wou rusten. Het begon ook stilaan te minderen met het werk. Het was immers niet mogelijk dat er gebouwd en gebouwd werd, tegen de sterren op... eens moest die tijd van koortsachtig opbouwen toch een einde nemen. Het werk minderde stilaan, maar de mensen bleven er op los leven, liepen met vellen mantels en zijden kousen alsof die gouden regen zou blijven duren. Judith ging bij de toneelbond - o het was een zeer katholieke bond, daar was geen gevaar voor - maar na de herhalingen wachtte haar lief haar, en spraken zij van trouwen, noch hel noch duivel konden hen tegenhouden. Ik moet eerst dat lief zien, zei ondine. Judith vlucht terug naar meetje zulma en trouwt van daaruit, zonder de getuigenis van haar ouders. Ondine gaat aan de kerk staan, en zegt tot de mensen: het is wreed als ge zo door uw kinderen behandeld wordt... dat is nu mijn bedank!... maar ze is zó, iets dat nog met niemand in de familie is voorgevallen.
24:
Almeteens komt maurisje in het volle licht te staan.
Tot nu toe kwam hij braaf en stil naar huis, wentelde alles wat was uitgelekt op de schouders der anderen, keek tot onder de rokken van zijn eigen zusters en met een sluwheid die aan het
| |
| |
ongelooflijke grensde vond hij alles uit om niets te moeten doen dat wat moeite vroeg. Toen nu zijn tijd was gekomen om de school te verlaten, stelde Ondine voor dat hij bij de beenhouwer zou gaan en slagersknecht worden. Maurice weende. En toevallig niets anders vindend, beweerde hij ziek te zijn. Ja, hij was ziek, hij was mager en bleek, maar dat was van iets heel anders. En tenslotte beweerde hij liever voort te studeren: ik ben niet zoals onze leopold, ik zal u nog rijk en gelukkig maken. Zoiets ontroert ondine. Zij begint hem de hoogtepunten uit haar leven te vertellen, met een openhartigheid die bevreemdend aandoet. Gij trekt op mij, zegt ze. Zij begint terug devoot te doen, alhoewel haar geloof ver weg is, en doet openlijke boete. Ze loopt paters en pasters af en zit hele uren in de biechtstoel: maurisje volgt haar op die tochten en tenslotte vinden ze hun gading: hij gaat in een klooster en zal voor pater leren. Als hij weg is weent ondine echte tranen, en sluit zich op, en wil met niemand iets te maken hebben... ook niet met mariette, die iets gevonden heeft dat de moeite waard is om ondine uit haar rouw te helpen. Haar rouw, ja dat is het juiste woord. Ze sloot zich op alsof er een dode te betreuren viel.
Met rode inkt:
Ondine denkt dat zij alleen zulke vreemde gedachten heeft, en ziet zich temidden der anderen als een eiland... neen, niet als eiland, maar als een door de anderen niet te begrijpen univers: ik denk zoiets, terwijl oscar niet eens gedachten heeft: de ene mens staat verder van de andere mens af, dan de mier van de sterren afstaat: het is onbegonnen werk om mijn gedachten aan anderen mede te delen.
Zonder iets van oscarke af te weten, komt ondine tot dezelfde idee omtrent het bestaan van de mens: wij brengen altijd maar nieuwe kinderen op de wereld om hen tot een hoger mensenras op te voeren... maar als dat nieuwe ras eens van de hemel zal bezit nemen, dan zal de mens, die hen heeft voortgebracht, er uit geweerd worden zoals men nu een aap weert.
Met potlood. 25:
Ondine heeft ondertussen ook gevochten tegen iets nieuw dat de oren opstak: de crisis. Het is eerst begonnen met een nieuwe mode, die rechte meubelen zonder snijwerk wenst, en rechte gebouwen zonder beeldhouwwerk. Zij heeft overal die mode belachelijk gemaakt, maar tenslotte moet ze capituleren en ziet ze in dat de crisis iets is waar niet mee te spotten valt. Oscar heeft om zo te zeggen geen werk meer, en hij de beeldhouwer, de kunstenaar, moet in de rij der doppers gaan staan.
Met potlood:
Mariette geraakt tussen de communisten verzeild, maar blijft mariette: zij heft haar rok op en kletst op haar bil: dat is mijn vaderland en mijn wereld en mijn paspoort.
Met inkt:
Wel bracht mariette zaad in het bakje... Zij ging dansen op
| |
| |
een ver gehucht waar veel uitvaagsel van de stad ging wonen: het leven was er spotgoedkoop en de grond kostte er haast niets. Al dat volk werkt in de stad en brengt de grote daghuur mee naar huis... en hier bouwden ze zich een huis naar willekeur, met een metser te vragen, en 's avonds zelf mee te werken na hun dagtaak. Het waren de vreemste koten die er te zien vielen, ordeloos door elkaar gebuwd: een nieuwe stad zonder de minste reden van bestaan, een uitwas er alleen gekomen bij toeval... of neen, zoals werkelijk een uitwas komt: een naar buiten brekende ziekte: de crisis, de vlucht om ergens goedkoper te leven. Het was er als in een cow-boy dorp van de film. De enkele boeren die er woonden geraakten totaal de kluts kwijt, en daar was het dat mariette een oude boer het hoofd op hol bracht met haar benen en haar hysterische lach. Zij bracht geld en eieren en vlees naar huis, en oscar zegende de crisis waarmee hij niet meer werken moest, maar zich een hoekje kon terugtrekken en naar hartelust in de potaarde werken... Maar toch was ook dat niet volmaakt, want hij moest 2 dagen in de week werken voor zijn dop. Dat wou hij echter niet: ik wil geen werk doen dat niet tot mijn stiel behoort, zei hij. En als men hem dan werk geeft naar zijn stiel (de beelden op de koer van het stadhuis, die door weer en wind geschonden waren geraakt, herstellen)... dan wil hij ook dat niet doen of hij moet er zijn volle loon voor krijgen.
Met de corona:
Ondertussen komen er ontroerende brieven uit het klooster, iedereen las die, eerst de paster en dan de dokter, en dan een advokaat zonder geld, ook de beenhouwer, en het laatst van al de bewoners van het café. En dan komt er een brief met een foto: mauriske in een zwart kleed. Ondine weende de grootste krokodillentranen die ze ooit geweend had. Ze neemt haar paraplu en haar zwarte sacoche en stevent naar het klooster: ja ze brengt hem mee naar huis, want wat zou hij daar geweest zijn?: een broederke van niemendal. Mauriske komt naar huis, nog bleker en stiller dan hij heengegaan is, vindt een plaats op het bureel van die advocaat zonder geld, wordt de ongehoordste vrouwengek van uren in de ronde, en slaat de gemeenste praat uit zijn kloten die er ooit gehoord werd.
Nota:
Maar als ge hem vraagt om u te vertellen wat er in dat klooster nu eigenlijk gebeurt, dan slaat hij onzeker de ogen neer, en zegt hij: ik heb een gelofte afgelegd dat ik daar nooit over spreken zou - en vertelt verder zijn smeerlapperij, zodat zelfs mensen, die naar kerk of kluis gaan verplicht zijn van te zeggen: zeg, gaat het daar nu haast gedaan zijn met die praat?
Nog een nota:
De burgerij, onzeker geworden, begint naar het fascisme over te hellen.
| |
| |
Oscarke, die een socialist is krijgt ruzie met boone, die ook een socialist is... oscarke somt al deze op die socialist zijn: heel de hogere wereld uit hun stad; en ten slotte is dus heel de wereld socialist, maar van het socialisme is er in de wereld niets te zien, zegt oscarke. En boone is kwaad en noemt dat vanwege oscarke: nihilisme. Dat is niet waar, zegt oscarke: het is een doodgewone constatie.
18/26:
Ook manette spreekt van trouwen, terwijl ze ginder met die boer leeft... ze wil trouwen met een arme jongen waar ze nog in de tijd mee gelachen heeft. Ze is reeds oud aan het worden, met gemene groeven in het gelaat van teveel snachts uit te zitten, te smoren en te drinken. Maar haar benen zijn nog altijd de oude. En er zijn avonden waarin ze niet uitgaat maar in bed kruipt, terwijl ondine in de buurt rondloopt om zich dood te stoeffen over die advocaat. En ook mauriske blijft thuis en kruipt in bed bij mariette, daar liggen ze elkander hun leven te vertellen. De ene moet niet onderdoen voor de andere... en soms, ondanks haar meest onguurste reputatie, moet mariette beschaamd het hoofd afwenden om wat maurisje haar in het oor fluistert over zijn avonturen. Mariette geeft eerst mauriske raad, maar het blijkt seffens dat zij de mindere is en dat zij raad van hem moet ontvangen: hij geeft haar de raad liever omgekeerd tewerk te gaan: te trouwen met deze die ze liefheeft, maar aan te houden met al wie haar geld kan aanbrengen. En almeteens was ze getrouwd met de boer, ondanks alle goede raad. Ze deed net het verkeerde: ze trouwde met de boer en hield aan met de arme jongen. Ondine was de eerste dagen in staat om de hele boerderij naar huis te slepen. De advocaat zonder geld hield echter van mauriske op een vreemde manier, hij wijdde hem stilaan in alle bedriegerijen in, en gaf hem de raad nooit meer iets te vertellen over het klooster, zelfs niet in bed tegen zijn zuster, tenware alleen vrome verhalen.
In potlood: albertje is een jonge fascist.
Ondine vernam van mariette nieuws over hun judith: dat zij langs de baan naar dat cow-boy dorp woonde en bijlange nog niet slecht getrouwd was, want dat haar man met zijn mank voetje een kleermaker was die veel geld verdiende. Ondine stapte er heen met haar zwarte sacoche aan de arm en vroeg zich een glas water aan de madame die er woonde, net of ze niet goed zag dat het haar eigen kind was. Toen weende ze, en vroeg ze of het zo heel haar leven moest blijven duren dat haar kinderen van haar niet hebben moesten. Maar ze kwam er juist op een voor haar zeer slecht ogenblik: ze moest er meter worden. Judith vergaf haar, en vroeg vol eerbied of zij meter wilde zijn. Toen weende ondine nog harder en sprak van crisis en achteruitgang, maar ze vroeg aan judith om te wachten tot hun grootmoeder zulma was gestorven: dan erven wij, en gij zult beter varen dan al mijn andere kinderen. Het einde van de his- | |
| |
torie was, dat ondine er van profiteerde zonder in haar zak te moeten gaan, en dat judith naar huis kwam om terug te schuren en te wassen zoals zij het Steeds had gedaan.
28:
De erfenis van haar ouders blijft in haar gedachten spoken, en ondine loert dan ook naar het cement-kot als een kat naar een muis. Telkens het haar in het leven tegen ging was die erfenis het opium. En als haar moeder zulma dan sterft, zoekt ondine tot onder het koude lijk. Angst en schaamte?, och kom: zij heeft een huishouden, het is crisis, en straks is er weer eens een nieuwe oorlog. Zij moet leven. Dat is het voornaamste. Maar geld zoekt zij er tevergeefs. En oscar, die deze laatste nachten alleen is thuisgebleven en zijn potje zelf heeft gekookt, ziet een gebroken ondine naar huis komen: onze valeer moet het geld gestolen hebben of anders is het niet mogelijk.
In inkt:
En almeteens hebben oscarke en ondine samen een discussie: en hoe zij die twijfelend, vol omwegen en omschrijvingen voeren de ene precies vol angst voor de andere: maar uit hun woorden valt toch te rapen dat zij, allebei, de ene katholiek zijnde, en de andere socialist, in niets meer geloven. Zij geloven beiden zelfs niet meer in de wetenschap, in de vooruitgang: Ik geloof niet in god en zijn zwarte pasters, zegt oscarke. Ik geloof niet in de wetenschap en hare witte pasters, zegt ondine.
29:
De laatste die in huis is gebleven, is albertje. En dan beginnen de landen de strijd tegen het fascisme dat steeds verder om zich heen wreet: albertje, die een fascist was, wordt gemobiliseerd en zit aan het albertkanaal. Ondine is oud en grijs geworden, en ziet ook haar vader sterven. En tot valeer, die in het cementkot alleen zit, zegt ze dat hij bij haar moet komen wonen: verkoop het huis en de machines, en kom bij mij. Toen zei valeer, dat, als hij toch verhuizen moet, hij liever naar brussel bij hun nicht ging wonen. Goed, ga dan, zei ondine stil en verslagen. En iedereen die het hoorde bekeek haar als een wonder: de dondergod die zij altijd was geweest, bleek opgehouden hebben te bestaan. Toen brak de tweede wereldoorlog uit. Maar wat zij heel haar leven lang beweerd had, dat zij zou gesmokkeld tot de brokken er af vlogen, dat deed ze toch niet: alles was anders dan in die eerste oorlog, voor alles moest een nieuwe tactiek worden uitgevonden... en daarbij, ze was te oud geworden haar krachten waren te loor gegaan. Ze leefde van de ene dag in de andere, ze zat in haar versleten zetel en zei alleen maar: och, het is dat het zô moet zijn. Van in die zetel hoorde ze het nieuws dat haar albertje aan het albertkanaal gevallen was. Ondine verzette zich niet meer. Zij wachtte het einde van de oorlog af... het einde van de oorlog, ofwel haar dood: het viel te bezien wie van deze beide het eerst ging komen.
| |
| |
Zo zijn dit dan de laatste bladzijden voor een roman... bladzijden die ge jaren geleden zo maar eens voorlopig hebt geschreven, vlug, vlug... Voor een roman die ge, misschien, nooit meer zult afwerken. Het is maandag, een kille maandag in september. Welnu, laat deze bladzijden dan maar onafgwerkt liggen, en noem hen:
blues voor maandag.
|
|