| |
| |
| |
Kronieken
Nederlands Proza
Jong Vlaamsche Proza
Pieter G. Buckinx
Als er beweerd wordt, dat in de laatste jaren de literaire belangstelling zich voornamelik van de poëzie en het toneel naar het proza, en dan inzonderheid naar de roman heeft verlegd, dan dienen wij dit niet eenvoudig te konstateren als de normale, laat mij zeggen, als de doodgewone evolusie van de elkaar zich opvolgende generaties. Al is het een feit, dat schrijvers als Felix Timmermans, Herman Teirlinck, Aug. van Cauwelaert, Gerard Walschap, Maurice Roelants e.a. met een dichtbundel hebben gedebuteerd; anderzijds moet worden toegegeven dat de tans, zó bij schrijvers als lezers, verwoede belangstelling voor het proza hoofdzakelik te wijten is aan de algehele omkeering der waarden; aan de ontreddering en aan de stuurloosheid van een vroegrijpe, verbitterde jeugd, die in de polsslag van het levende woord zijn kracht en zijn ontlasting zoekt. De roman inderdaad, wil hij voor het levende volk een stuwkracht zijn naar nieuwe idealen, wortelt in de vezels van deze tijd en kan niet ongestraft de tijdstroom negeeren.
Waar in de poëzie, als de vrucht van beschouwing en koncentrasie, enkel sublieme geesten zich hebben afgezonderd en vereenzaamd, boven de woelingen en de tijdsproblemen, in een sfeer waar nog alleen het passieloze oog zich huiverend het paradijs herinnert, moest deze bij uitstek hoogstaande kunst, in een onrustige tijd als deze, plaats ruimen voor het levende proza. Het levende proza, dat de dynamies levende mens dezer eeuw volledig in zich opneemt en hem een weg opent op nieuwe idealen.
Is het een toeval, dat drie der vier auteurs die ik hier bespreek zich eveneens met een dichtbundel op het literaire pad waagden?
| |
| |
André Demedts, Frank van de Wijngaert en Maurits van de Moortel. Alleen André Demedts, een bij uitstek lyries temperament, wist zijn proza van alle overtollige lyriek te ontdoen. Was dit misschien een gift als tegengift genomen? In zijn boek ‘Mannen van de Straat’ een boek als een zwaard, een boek als een vloek, en daarom juist het boek van een onrustig volk, bundelde hij enkele novellen, die tot het beste behoren wat de jongste generasie ons heeft geschonken. Men kan beweren dat deze novellen werden geschreven onder invloed van Gerard Walschap; dat zij ontsproten uit een uitzichtloze, verwilderde neurasthenie, men moet echter toegeven, enkle, misschien gewilde slordigheden terzijde gelaten, dat zij u onvoorwaardelik aangrijpen. Dit, zeker niet definitieve boek van Demedts, is als een slag in het aangezicht, van hen die hem kenden als een uiterst gevoelig dichter, en wettigt, alleen reeds daarom, het vertrouwen dat velen in Vlaanderen in hem hebben gesteld. -
‘De Run naar de Ewige Finaal’ door Frank van de Wijngaert, is een sportroman en daarom, waarschijnlik, een unicum in de Vlaamse literatuur. Reeds in ‘Boksmatch’ van dezelfde schrijver maakten wij kennis met zijn nerveuze, lyries afgestemde stijl, die door velen voor ekspressionisme zal worden versleten en ook in deze laatste roman hoogtij viert. Over de ronde van Frankrijk geeft Frank van de Wijngaert hier een vlotte, vaak boeiende reportage, waarin wij bekende renners terugvinden in hun strijd om de glorie en in hun, vaak onmenselike vermoeienis. En wanneer een vrouw, chauffeurshelm, geheel in leer gehuld, als de schone onbekende, slechts een ogenblik deze verwoede ren beheerst, wordt het een tragiese rit, een spannend avontuur, waarin naast het sportive, plots het menselike doorbreekt. Luister even naar het slot van ‘Fik Demers' overwinning in Parijs-Brussel’ een overwinning die als 't ware behaald werd ten koste van een onmenselike strijd - de hallucinasie van de vrouw die hem in de steek liet. ‘Brussel! En... de Wintervelodroom - Een luid ‘Hoerah’ ontknalt bij zijn verschijnen op de pist. Er wordt geroepen, gehuild, getierd! Vlaggen wapperen! Zakdoeken wuiven frenetiek! Hoeden wippen in de lucht! De massa's op de trechterwanden golven als een woeste zee. En Demers vangt de reglementaire ronden aan. De cacofonie raast steeds fortissimo! Bij ronde drie ontaardt zij in een hels ge- | |
| |
brul! Een laatste oorverdovend langgerekt ‘Hoerah!’ En Demers heeft de eindmeet overschreden! -
Een meisje van een viertal jaren loopt hem tegemoet ‘Paatje! Paatje!’ Haar armpjes torsen een enorm boeket. De renner staart het kind bedremmeld aan, neemt machinaal de ruiker in ontvangst, kijkt met verdwaasde blikken om zich heen, ontwaart tussen een jubelende vriendeschaar een oude vrouw die glimlacht door haar tranen heen, en achter haar, discreet teruggetrokken, een ander bekend spierwit gelaat... nog dwarrelen zijn gedachten in de richting die zij uren gingen. De nevels trekken slechts onwillig op. Dan klaart het plots heel scherp in hem: Zijn kind! Zijn moeder; En... ook Fietje hier! - Het is een wonderbaar gevoel van vreugde en van pijn, een rijzen, rijzen uit diepten, grondeloos en zwart, 't herkennen van het goede, milde licht dat leven doet en lééft! Goddank! niet alles ging te loor! nog blijft een laatste kans. En Demers drukt het kind onstuimig aan zijn hart, een ogenblik zijn zoon en moeder in hun smartelik geluk slechts één; dan neemt hij Fietje's handen in de zijne en weent...
- Om de overwinning! gaat het door 't publiek. En werkelik, 't publiek vergist zich niet..
Gij zult toegeven dat deze reportage van Frank van de Wijngaert vaak meesterlik werd geschreven in een treffende stijl die in vele ogenblikken de lyriek benadert. Ongevormde lezers zullen het wellicht betreuren, dat de meeste volzinnen, soms hinderend, werden doorgehakt, wat wel eens het nerveuze tempo der koers treffend onderlijnt, doch anderzijds het lezen geenszins vergemakkelikt. -
‘Vrouwen treden uit de schaduw’ van Maurits van de Moortel werd aangekondigd als de roman van het Brussels' proletariaat. Hoe boeiend en treffend ook de roerselen van het menselik hart hier werden ontsloten; hoe suggestief ook de figuren werden uitgebeeld in een vaak kleurige en bewogen taal, toch moeten wij het betreuren dat deze aankondiging op een grove vergissing berust. Het proletariaat waarmee de auteur ons in kennis brengt is namelik niets anders dan een geslacht van seksueel ontaarden, homoseksuelen, misleide meisjes, prostituee's, ontrouwe echtgenoten en dies meer. Niet omdat Jenny, toevallig met enthoeziasme luistert naar de ‘Internationale’ noch haar jeugd- | |
| |
herinneringen kunnen in deze zin het boek redden. Terwijl het Brussels straatleven meesterlik werd gesuggereerd, blijft de sosiale achtergrond vaag en onwezelik - de kern van dit leed en deze honger bleef onaangeroerd. Dit weze, literair gesproken, geen verwijt; wij aanvaarden het boek, niet ‘zoals het werd bedoeld’ maar ‘zoals het geworden is’.
Een roman, in de wezenlike betekenis van dit woord, kan dit werk van Maurits van de Moortel niet worden genoemd; het sluit aan bij de goede reportage van een Vicky Baum b.v.b. In een hospitaal liggen vele zieke vrouwen. De auteur tekent duidelik dit eentonige hospitaalleven om dadelik daarna - op de vleugelen der fantazie - de onrustige, bittere levensgeschiedenis van enkelen hunner te verhalen. Het boek werd dus een aaneenschakeling van korte en langere novellen, die opzichzelf losstaande verhalen vormen en alleen dit gemeen hebben, dat de hoofdfiguren toevallig in het hospitaal terecht kwamen. Deze, weliswaar gemakkelike aaneenschakeling, die ook hier weer enigszins aan Viky Baum, de auteur van ‘Menschen in het Hôtel’ herinnert, schonk echter aan dit boek een sfeer van deerniswekkende waarachtigheid en van innerlike spanning. Al zou men kunnen beweren, dat de auteur al te vaak stil blijft bij, voor het verhaal, waardeloze détails - een tekortkoming die het gebrek aan struktuur wel eens al te duidelik onderlijnt; men moet echter toegeven dat hier een treffend beeld werd gegeven van de oppervlakkige, moderne mens, die zich geen vragen meer stelt en het leven leeft, zoals het nu eenmaal in schijn, normaal geleefd wordt. Deze mannen en vrouwen huwen om het kind dat moet geboren worden, maar zij gaan weer ieder hun weg als zij elkaar niets meer te geven hebben. Het lijden verenigt hen niet, het stoot hen uit, het vernietigt de heiligste gevoelens die aan het leven kracht en waarde geven. Het lijden drijft hen naar de diefstal, naar het hospitaal, naar het gevang. Waarom raakt Van de Moortel de Kern van al dit leed niet aan? Hij kent de brusselse atmosfeer waarin deze vrouwen meestal hun oppervlakkig leven slijten. Dat deze oppervlakkigheid als het ware een gevolg werd van de ongezonde seksuele verhoudingen en niet, zoals wij hadden verwacht, van de sosiale toestanden zelf, rezulteert voornamelik uit het tekort, dat
wij hierboven hebben aangestipt. Dat dit boek u nergens onvoor- | |
| |
waardelik aangrijpt, betekent echter niet dat het geen boeiende lektuur zou zijn. Het voert u mee, naar een, voor velen onbekende buurt, het zit vol aksie en spanning en het warme medelijden van de auteur siddert door zijn vaak rijke lyriese taal. En dit is dan tenslotte de grote verdienste van dit werk dat nergens een aanklacht, nergens als een slag in het aangezicht werd, dat de dichter van de Moortel zich medelijdend buigt over deze geestelike en zedelike ontaarding, die als de normale cirkelgang werd van deze hongerige, oppervlakkige levens.
En als wij het boek, enigszins ontgocheld misschien, sluiten, dan is dit niet vooral te wijten aan die enkle, niet direkt in het oogspringende tekortkomingen, doch vooral aan het grote vraagteken waarop het sluit. Ook Maurits van de Moortel vond voor deze bittere duistere levens nog geen uitweg. -
De vierde auteur die ik hier bespreek is een nieuweling in de Vlaamse letteren: René Berghen. Hij debuteert met een uitvoerig verhaal waaraan hij de zakelike titel ‘De Overjas’ gaf. Dit verhaal dat in de ‘ikvorm’ werd geschreven en daardoor de waarschijnlikheid direkt in de hand werkt, herinnert op meerdere plaatsen, niet zoozeer door de situasie dan door de stijl waarin het werd geschreven aan dat verfijnde proza van Dostojefski in ‘Witte Nachten’.
De hoofdpersoon in deze novelle, - een klein-burgerlik-intellektueel, voert een geheime, maar weldra een openbare strijd tegen zijn moeder die hem een oude overjas over de schouders heeft gehangen - een overjas, waarin hij zichzelf als een verouderd belachelik kereltje ziet. Deze obsessie, die hem langzaam naar de verbittering en naar de neurasthenie drijft, leidt tenslotte tot een brutale scène met zijn moeder en weldra tot een hallucinasie die aan de waanzin grenst. Dit minderwaardigheidsgevoel werd treffend en scherp-kontrasterend ontwikkeld. De stijl is, zoals het milieu zelf, waarin het verhaal speelt, kleinburgerlik-intellektueel, vlot en altijd boeiend. -
Het jongste proza dat ik hier besprak, zó verscheiden naar inhoud en stijl, zó verschillend naar uitwerking en konstruksie, heeft echter dit gemeen, dat het, alhoewel het geen oplossing voor de levensvragen vond, deze levensvragen niet langer negeert. Al betekent dit proza geenszins, zoals bij Walschap en Zielens, een ver- | |
| |
nieuwing in de Vlaamse literatuur, de verruiming die deze laatsten hebben gebracht, wordt waardig voortgezet.
Onrust en honger beheersen het leven dezer eeuw. De verbittering voert naar een hopeloze oppervlakkigheid. Demedts reageert met een vloek op deze onzekerheid; Maurits van de Moortel buigt zich medelijdend over de ontaarding; René Berghen analyzeert bijna ironies zijn persoonlik gevoelsleven, terwijl Frank van de Wijngaert zijn kracht en zijn bevrijding zoekt in een lyries-afgestemde stijl. Nog is de blinde muur van het menselik hart niet doorgebroken, want noch de vloek, noch het medelijden kunnen dit hart van zijn honger redden. De strijd wordt opnieuw aangevat, daar waar hij eindigde; het leven rust niet, een onzichtbaar vuur voedt het leed en de vreugde. Maar het is niet langer een barbaarse strijd, zonder doel. Het septisisme dat een ogenblik deze tijd kenmerkte en zich uitte in een goedkope, oppervlakkige ‘ironie’ heeft opnieuw plaats geruimd voor de gloedvolle, algemeen-menselike strijd om het leven. Dit weze de kracht, dit weze de grootheid van deze nieuwe jeugd die aanrukt over Vlaanderen.
|
|