is het zo stil dat ik niet kan spreken om hem te plagen, of hij met het linkerbeen uit bed gestapt is. Ik heb de woorden gereed en ik heb de handen gereed om z'n hoofd achterover aan m'n borst te trekken en z'n mond te kussen, maar... het is te stil. Ik ben benauwd van die stilte; ze overkomt ons dikwijls, ons getweeën. We kijken zonder te zien in elkaars ogen, ik wil in zijn armen zijn en hij in de mijne, maar geen van beiden wil de eerste zijn met z'n armen. We kijken weg voor lang.
Ik kan niet eten, ik ben blij als ik iets hoor op de slaapkamer en ik vlieg de vier trapkes op, en buig over het bedje: dag jongske, dag engelke, dag kleine stouterik. Nee, hij is bravekes, Noëlleke is bravekes, niet pipi gedaan, zulle papake.
De moeder gaat naar de vader, ze lachen met hun wang aan elkaar naar hun kind en als de zachte, lichte armkes hun hoofden bijeen nemen, kussen ze elkaar.
En wanneer krijgt ons jongske 'n klein zusje, hé? vraagt papake. We kijken naar Noëlleke die ons dat moet vertellen, maar de kapoen zegt niets dan dada.
En, o, half acht al! Noëlleke wordt in z'n stoelke geduwd, ik loop druk heen en weer om de schoenen van mijn man. Maar ik loop ze voorbij en zijn potverdomme verwart me nog meer. Als hij 'n rijgkoord afsnokt en ik er geen andere kan vinden, zou ik wel wenen. En ik heb er toch nog een tres gekocht verleden week.
Hij duwt me terzij en hij keert de schuif radikaal onderstboven. Nu krijgt hij ze wel. Ik kijk 'n knoop na die over de koer rolt recht naar 't roosterke. De deur slaat hard toe. Papake is weg, Noëlleke. Weg, dada.
Het kind schreit, het is zeker benauwd van m'n ogen, maar ik verzacht ze niet. Noëlleke moet 'n grote jongen zijn en z'n mamake begrijpen. Papa is kwaad, hij ziet mamake niet meer geren. Ge ziet het wel: hij vloekt op mamake en hij slaat de deuren.
God! hoe kan ik dat kind zoo benauwd maken. Ik ben 'n slechte moeder. Lievelingske, liefsteke, mamake heeft verdriet, mamake zou geerne wenen, maar ze mag niet.
Als ik dat overzie, die knopen, centen, kaarten, krijtbrokken over den vloer, wil ik m'n oogen toe doen en me van den stoel laten afglijden, onder de tafel en slapen. Maar nee, nee.
Wilskrachtig sta ik voor den spiegel en trek de kam door m'n