| |
| |
| |
Nederlands Proza
Bekende namen Jan Vercammen
Albert Helman.
De hier behandelde schrijvers hebben hun naam te verdedigen. Noblesse oblige. Maar Helman laat het met ‘Waarom niet’ lelik steken. Stel u voor: een ‘boek van gewicht’, eventjes 1043 bladzijden, waar zowat met alles de draak wordt gestoken, waarmede het een ernstig of niet-ernstig kunstenaar niet gepermiteerd is de draak te steken, nl. met het uithoudingsvermogen van de lezer, met het gezond verstand, met de beschaving, met de psychologie, met het kunstenaarschap van de heer Helman zelf, en natuurlik ook met de godsdienst.
Er was een tijd, dat Helman samen met Albert Kuyle, die nog laatst het mooie boek. ‘Harten en Brood’ liet verschijnen, de hoop was van het jonge katholieke proza in Nederland. Intussen is Antoon Coolen in het middenpunt der belangstelling gekomen. Albert Kuyle handhaaft zich. Maar aan Albert Helman werden de verwachtingen deerlik beschaamd. Niet alleen sloot hij zichzelf uit de katholieke Kerkgemeenschap, maar dit schijnt tevens het teken tot zijn neergang geworden. Als ik zei, dat hij met alles de draak steekt, bedoelde ik dat niet letterlik, want dat gebeurt op de meest diepzinnige toon, die nog verzwaard wordt door een epiloog waarin de auteur met de uitgever diskussieert en op voorhand de critici er van langs geeft, die zijn boek niet als een belangrijke aanwinst zullen willen beschouwen.
Na de lezing van dit mislukt kommunisties manifest, vragen we ons af, of Helman wel een echt kommunist is. Marnix Gijsen heeft gelijk, als hij hem eer een anarchist noemt, dus met individualistiese neigingen, maar Gijsen heeft niet gelijk, als hij meent dat het eerste deel van dit boek, namelik het leven op een onbekend eiland, ruim de kwaliteiten van ‘De stille Plantage’ bezit. ‘Waarom niet’ mist van dat andere op sommige plaatsen zelfs heerlik boek, de natuurlikheid en de indringende suggestie. Het kilo-boek doet me denken aan die filmbeelden waarop men klaar ziet dat
| |
| |
zij vóór een kunstmatig dekor spelen. En hier zijn zelfs de personen niet echt.
De auteur geeft hier over alles en nog wat zijn meening te kennen, die vaak heelemaal niet interessant is of nieuw. En waar hij tot zijn ‘ideeën’ over estetika geen plaats vond in het verhaal zelf, krijgt de lezer die te slikken in de epiloog.
Zelfs zijn stijl laat Helman hier in de steek. Ik zal nu niet ontkennen dat op sommige bladzijden de oude Helman niet even het hoofd opricht, maar de oogst is te schraal om in aanmerking te komen bij het totale beeld van dit boek.
Toch was en ‘Hart zonder Land’ en ‘De stille Plantage’ te mooi, om ‘Waarom niet’ als een hopeloos geval te gaan beschouwen. We verwachten in zijn volgend boek weer levende mensen getekend in de pregnante stijl, die Helman schrijven kan.
| |
August van Cauwelaert.
Bij August Van Cauwelaert zit de zaak met ‘Harry’ helemaal anders, vermits de auteur met dit boek definitief zijn eigen plaats komt innemen bij de beste Vlaamse prozaschrijvers. Na ‘Het Licht achter den Hemel’ is ‘Harry’ een van de grootste verrassingen
August VAN CAUWELAERT.
in onze literaire beweging. Niet dat de eerste roman niet een meer dan gewone aandacht verdiende, maar met zijn laatste werk komt Aug. Van Cauwelaert definitief zijn eigen plaats innemen bij de beste Vlaamse, of liever Nederlandse romanciers. In
| |
| |
Vlaanderen zullen we hem voortaan moeten noemen naast Walschap, Zielens en Roelants. Is het eerste boek nog eenigszins aarzelend geschreven, in ‘Harry’ loopt die ene strakke bouwlijn, die alleen een rasschrijver trekken kan. Ook wat de stijl betreft is er hier een vloeiende eenheid, die we in ‘Het Licht achter den Hemel’ niet mochten erkennen.
Tegenover die roman is ‘Harry’ ook veel milder geschreven. Het is of de bitterheid, die zelfs in de aanvaarding in ‘Het Licht’ niet sterven kon, hier werd verpuurd tot een dieper begrijpen van de mens en het leven. Kenmerkend tegenover de romans van Walschap, is deze zin uit ‘Harry’: ‘Daar was ten minste aan elke mens één goede zijde, waarop kon worden voortgebouwd.’ Dit boek kon evengoed ‘Loutering’’ hebben geheten, als deze tietel niet wat te romanties klonk bij de realistiese uitwerking.
Een ander verschil met Walschap is dit: deze is nog niet losgekomen uit de dorpse, folkloristiese atmosfeer, die de Vlamingen de enigszins medelijdende naam van ‘goede vertellers’ heeft bezorgd. Bij Aug. Van Cauwelaert wisselt de atmosfeer en ook in zijn dorpse episoden komt hij tot een zekere syntetiese weergave, zowel descriptief als psykologies, wat zijn roman die schone vloeiende eenheid geeft in de bouw.
In beide romans van Van Cauwelaert is de hoofdfiguur de terugkerende verloren zoon, maar bizonderlik in zijn laatste boek heeft hij dit oude thema op een zo persoonlike wijze uitgewerkt, dat het zijn volle waarde als nieuw behoudt.
Het is de eenheid van stijl en bouw, die u er doet van afzien op enkele mindere puntjes te wijzen. Dit is een boek, waar we alleen maar blij kunnen om zijn, omdat het in ons eigen volk weer een bizondere figuur heeft geopenbaard.
| |
Johan Fabricius.
‘Leeuwen hongeren in Napels’ van Johan Fabricius, de zoon van de bekende toneelschrijver Jan Fabricius, is weer een verrassing, zooals zijn vorige Italjaanse romans een verrassing waren na zijn eerste boeken.
De grootste betekenis heeft Fabricius als verteller. Maar met zijn Italjaanse romans werd het een zeer persoonlike afwisseling van werkelikheid en droom, waar het eerste element tot dan toe had overheerst. Men vergelijke b.v. De Scheepsjongen van Bon- | |
| |
tekoe bij de twee reeds verschenen delen van zijn groots-opgezette trilogie. Natuurlik heeft zo'n onderscheid altijd iets kunstmatigs en vervloeien beide wel eens in elkaar, bizonderlik in de laatstgenoemde werken.
Zijn nieuw boek is een kleurige interpretatie van het oude spreekwoord: de ene zijn dood is de andere zijn brood. Aan de eene kant de ondergang van het machtige Duitse sirkus en anderzijds de stijgende populariteit van de jonge advokaat, die door een samenloop van onbeduidende omstandigheden zijn naam aan dit faljiet verbindt. Doordat hij mensen van verschillende nationaliteiten
Johan FABRICIUS.
met elkaar laat in botsing komen, kreeg Fabricius hier gelegenheid tot het verzwaren der dramatiese konflikten die hun hoogtepunt bereiken in den strijd van de leeuwentemmer Saul met de schuldeisers, om zijn troep van zestig leeuwen samen te houden. De onverzettelikheid van deze Duitser is het meest spannende element.
In dit boek is Johan Fabricius weer de handige verteller, en de droomsfeer uit zijn vorig werk is hier omzeggens afwezig. En daarin ligt het, dat hier in dit boek, als werk van Fabricius, iets afwezig is, dat we betreuren. Hoewel de spanning van het verhaal nooit aflaat, treft ons hier en daar wel eens het al te embryonaire van een toestand, waaruit niet is gehaald wat Fabricius er uit halen kon. Is het boek te haastig geschreven? In ieder geval, we zouden niet graag hebben dat de schrijver van ‘Komedianten
| |
| |
trokken voorbij’ en ‘Melodie der verten’ aan de niewe zakelikheid ging offeren. De oudere Fabricius was niet minder boeiend dan deze van dit ‘rad van avontuur’.
Hoewel wij Vlamingen de naam hebben goede vertellers te zijn, hebben we van Fabricius nog wat te leren, in de eerste plaats voornaamheid.
| |
Antoon Coolen.
Antoon Coolen is wel de voornaamste figuur van de jonge katolieke N. Ned. epiek. Het land en de mensen van Noord-Brabant beheersen zijn hele werk. En ook in ‘Zegen der goedheid’ waar hij een bundel oude legenden heeft saamgelezen onder een mooie tietel, zijn het midden en de mensen Noord-Brabants. Toch is zijn greep hier wel wat hoger dan in zijn vorig werk, of liever verder dan zijn land. Een overzicht zal dat klaar illustreren: Anna van de moeders, Dismas van de goede moordenaars, Goar van de gastvrijen, Christofoor van de reizenden, Joris van de maagden, Isidoor van de boeren, Elooi van de smeden, Maria van de zondige vrouwen, Theodotus van de herbergiers, Maarten van de barmhartigen, Maria van de Brabantse dorpen, Frans van de weldoeners. - Verhalen over heiligen dus, niet altijd enkel legendaries, want hier en daar histories. Heiligen, die de zegen van hun goedheid over de mensen tekenen waaraan ze voorbijgaan.
Het is enigszins de schuld van de onderwerpen, dat Coolen zich hier wel eens tot mooie buitennissigheden verleiden laat. Want aan het vorig werk van hem voelen we duidelik het tekort van de nieuwe zakelikheid: atmosfeer en diepte.
Antoon Coolen is de katolieke kunstenaar naar ons hart, evenals b.v. op heel andere wijze Mauriac. Coolen bezit het vermogen zijn overtuiging te doen leven in zijn werk zonder de enggeestigheid en de brave-Hendrikerigheid, waartegen ten onzent het werk van Walschap e.a. een reaksie heet te zijn. Zijn pregnante, beeldende stijl, ook in ‘Zegen der Goedheid’ is een gedurig genot.
Er is gezegd dat dit boek in het werk van Coolen geen vernieuwing brengt. Maar de Coolen zooals hij is, heeft geen vernieuwing nodig.
Jozef Cantré was de aangewezen kunstenaar om dit boek te illustreren.
| |
| |
| |
Theun de Vries.
In ‘Koningssage’ blikt Theun de Vries terug naar de tijd van de Frankiese volksverhuizing. Hij verwijlt onder de Friezen: een verhaal van strijd, waardoorheen een liefdehistorie loopt met een happy-end: ze krijgen elkaar. Het blijkt duidelik, dat Theun de Vries zich niet voldoende in zijn personen heeft kunnen inleven: hij lukt er niet in ons er aan te doen geloven in hun eigen kader.
Theun DE VRIES.
Wel lukt hij er soms in door zijn beeldende stijl een boeiende atmosfeer te scheppen. In de stijl ligt ook de grootste kracht van de Vries. Het beste deel uit het boek is de veldtocht van de Friezen tegen de Franken.
Dit werk is geen groei voor de schrijver van de Rembrandtroman noch ook voor de dichter van de ‘Westersche Nachten’. In zijn gedichten blijkt Theun de Vries, wat hij ook in zijn romans bleek: een mens die een vaste levensrichting mist. Slechts deze is het die met een stijl als de zijne, zijn werk op een veel hoger plan zou heffen. In een historiese roman als deze kan hij zich dat gemis enigszins permitteren. Daarom ging misschien ook zijn voorkeur naar dat genre, dat evenwel niet het zijne blijkt te zijn. Misschien zullen anderen verleid door zijn stijl er anders over
| |
| |
oordeelen. De vooringenomenheid van ‘Dr José droomt vergeefs’ ben ik zo vrij niet als een uiting van levensinhoud te beschouwen. Ze lijkt me daarvoor te kunstmatig.
| |
Felix Timmermans.
Met Timmermans, evenmin als met Claes, kunt ge nooit lang ruzie hebben. Claes plaatst un bon mot en Timmermans presenteert u een pijp en een bak tabak en hij vertelt dat de bomen in die winter als met Sjinese inkt op de hemel getekend stonden, en ge betrapt er u op dat ge reeds aan 't luisteren zijt. Er was een tijd, die van ‘De zeer schoone Uren van juffrouw Symphorosa, begijntje’
Felix TIMMERMANS.
dat ge op Timmermans andere verwachtingen gingt bouwen. Maar niettemin kunnen we er niet buiten Claes en Timmermans als twee eigenaardige en ieder op zichzelf geheel persoonlike figuren in de ontwikkelingsgang van het Vlaamse (sic) proza te beschouwen. Ze vertegenwoordigen trouwens ieder inderdaad een eigenaardigheid van de Vlaamse psyche.
Maar wat plezier Timmermans er in vindt grammatica en taaleigen op zo onbarmhartig een wijze te vermoorden, kunnen we niet vermoeden. Slordigheid of moedwil? Het eerste is zeker niet te verontschuldigen, het tweede is zeker verkeerd. Het typiese kan overal zitten, behalve daar. Konventie blijft konventie, en spelling is dat altijd, terwijl taaleigen recht heeft op eerbiediging vanwege iedereen die de taal gebruikt.
Ook met de psychologie schijnt Timmermans het nog minder
| |
| |
nauw te nemen. Ze is hier immers zeer primair. En nochtans we denken maar aan het reeds genoemde boekje. Het wil me voorkomen dat ‘De Krabbekoker’ niet zoo spontaan uit het hart is geschreven als het betere werk van hem. Dat hij het met de waarschijnlijkheid soms ook niet zo nauw neemt, vergeven we hem veel gemakkeliker. Dat is meer hijzelf, dat behoort tot zijn sfeer, waarin de mensen tussen de regels wel eens wat manna en wat gebraden vogels toegezonden krijgen zonder er wat voor te doen. Dat getuigt tenminste voor dat goede Lierse hart van de Fee.
Dat alles over het boek als geheel. Nu zouden we er brokken kunnen uit gaan nemen, die ieder op zichzelf Timmermanse pareltjes zijn. En het zijn juist die waar de psychologiese ontwikkeling werd verzorgd. We zullen ze niet noemen. Want we weten dat ook dit boek weer zal gesmaakt worden.
Voor mij is er in elk boek toch iets, dat me gretig naar elk nieuw van hem grijpen doet in een gestadige hoop. Want hij moet ons na ‘Symphorosa’ en ‘Pallieter’ weer eens zo'n boek, misschien het boek van Timmermans schenken.
Intussen was die Krabbekoker toch weer iemand om een sappig boek over te schrijven. En dat heeft Timmermans dan ook gedaan met af en toe weer verrassende vondsten. Hij heeft zijn laatste woord nog niet gesproken.
| |
Aart van der Leeuw.
Met Aart van der Leeuw, verloor de Nederlandse Letterkunde een van haar fijnste, mogelik de fijnste, meesters van het proza. Zelfs als dichter, zong hij, met een zuiver romantiese stem, reeds het fijne hobolied van zijn speelse verbeeldingen, dat later nog zoveel voller in de heldere dag van zijn proza klonk.
Aanvankelijk stond hij wel onder invloed van van Schendel, die zijn vriend was, en eveneens een van Nederlands fijnzinnigste prozaïsten. Met een persoonlikheid als die van van der Leeuw voortbouwend op zo'n invloed moest hij de schepper worden van dat rijke, beeldige, tere proza van ‘Ik en mijn speelman’, ‘De kleine Rudolf’ en zo meer. Vol subtiele levensblijheid, is dezer verhalen bekoring werkelik onweerstaanbaar.
In ‘Die van hun Leven vertelden’ geeft Aart van der Leeuw
| |
| |
een parafraze van enige autobiografiëen. Hij heeft een keuze gedaan, en de stukken kronologies gerangschikt; en dit om een diepere reden, dan om de orde zonder meer. Hij laat namelik blijken hoe ook de vorm van de autobiografie mede gewijzigd wordt door de kulturele stromingen. Een inleiding over de geschiedenis van kronieken en mémoires gaat de stukken vooraf. Ook in deze zelf vindt hij de gelegenheid interessante beschouwingen over tijd en land te plaatsen, wat dit boek persoonlik maakt.
Zelfs de inhoud wordt door de kultuur beïnvloed. Zo werd na de konfessies van Rousseau het konflikt verplaatst uit de materieële naar de gevoelswereld. Niet zelden komt hij tot interessante tegenstellingen en vergelijkingen wat de autobiografen zelf betreft. In de 19e eeuw is de invloed van Goethe's ‘Dichtung und Wahrheit’ markant. Evenwel drukt iedere natie haar eigen stempel op de mémoires van haar kinderen: typies zijn in die zin Franklin en Nettelbeck.
Aart van der Leeuw heeft vooral mannen gekozen, die niet iedereen kent. Zijn boek wordt er des te waardevoller door. Beginnend bij een paar middeleeuwse autobiografiëen eindigt het bij de 19e eeuwse mémoires.
Wie Aart van der Leeuw kent, zal weer naar dit mooie boek grijpen. De man van de droom zit hier met zijn koele hoofd in de realiteit, die onder zijn pen weer levend voor ons wordt. Uit de aard van het onderwerp zelf volgt, dat dit boek wel niet bij zijn beste werk zal gerekend worden. Maar het was toch weer een nieuw genot.
| |
Willem Elsschot.
Willem Elsschot bekommert zich niet om kronologie. Dit jaar nog verscheen een bundel verzen van hem, die in 1909-10 werden geschreven en inderdaad toch volop van deze tijd zijn, als we de hedendaagse, vooral N.-Nederlandse, poëtiese beweging even inkijken. Dat belet echter niet, dat we niet onvoorwaardelik met die richting kunnen sympatizeren. Vaak integendeel.
Nu verschijnt ‘Een ontgoocheling’, een verhaal dat in 1920 werd geschreven, dus vóór ‘Lijmen’ en ‘Kaas’.
Het boek is voorafgegaan van een uitgebreide studie door Jan Greshoff over de mens en zijn werk. Er was een tijd, dat ‘Villa
| |
| |
des Roses’ een uitzonderlike betekenis had om zijn voornaamheid, die in de Vlaamse epiek geheel zoek was. Met Joris Vriamont's ‘Exploten van Tabarijn’ is het in die zin lang een zeldzaamheid gebleven.
Jan Greshoff vindt het trouwens nodig te trachten ons te overtuigen dat er ‘ook nog beschaafde en intelligente Vlamingen’ zijn. Ook nog. Wel ja, ‘Waarom niet’? Maar niettemin plaatst hij het werk van Cyriel Buysse op het peil der wereldliteratuur. Het is nochtans over het werk van Cyriel Buysse dat Jul. Persijn zegt: ‘Wij krijgen een dierkundig soort nagenoeg eenig in West-Europa: zoo iets tusschen apen en menschen’. Deze kontradiksie krijgt waarde als we zien dat Greshoff van dat standpunt uit ander werk veroordeelt en zelfs verklaard heeft dat het werk van Streuvels het enige is dat ‘ons belang inboezemt in de tijd tussen de jonge Streuvels en Walschap-Roelants. Waar is, dat Willem Elsschot op geen traditie bouwde, wat de waarde van zijn verschijning vergroot, daar zijn werk mede van hoge betekenis was. Misschien is het wel daaruit te verklaren, dat ‘Villa des Roses’ niet de aandacht heeft getrokken, die het boek verdiende. In ieder geval is het onvergeeflik en dàt geval zou wijzen op het laagstaande peil der kritiek in Vlaanderen en... ook in Nederland wat de Vlaamse literatuur betreft. Gelukkig, en we verheugen ons daarover met Greshoff, wordt Willem Elsschot stilaan naar waarde geschat.
Greshoff ziet ook goed, dat in ‘Een Ontgoocheling’ ‘in aanleg aanwezig is, wat vooral “Kaas” zoo boeiend maakt: het vermogen om het kleine groot te ervaren.’ Zo kost de ontgocheling, de val van De Keizer als voorzitter van een whist-club, hem het leven.
Na wat Jan Greshoff over Elsschot en zijn werk zegt, kunnen wij er moeilik nog meer over zeggen. Want meestal ziet Greshoff juist. Hij ontleedt scherp. Elsschot is een markante persoonlikheid, die moeilik overschat kan worden. Zijn stijl is op merkwaardige wijze a-literair, en hij is een der weinigen die ons met hun zgn. naakte stijl verzoenen kunnen, vooral om de tekenende waarde, die we er bij nader toezien in erkennen.
Overkort verschijnt de nieuwe roman van hem: ‘Tsjip’. Forum is reeds met de publikatie begonnen. Het is een periode uit
| |
| |
zijn eigen leven, die hij hier ontleedt. Ook in zijn ander werk echter zijn zijn personen vooral werkelik. Zoals bij weinigen moeten we in zijn werk geloven. We geloven ook in zijn roeping.
| |
Mathias Kemp.
Samen met zijn broer, Pierre Kemp, staat Mathias Kemp ook in zijn werk enigszins buiten de beweging der Nederlandse letteren. Van uit Limburg bouwen ze stilaan hun naam. Van Pierre is vooral bekend zijn bundel prozagedichten ‘Carmina Matrimonialia’. Na zijn bundels ‘Ravijnen’ en ‘Stroomversnellingen’ (in de eerste bundel werden drie reeds verschenen bundels saamgevoegd) schreef Mathias de karnavalroman ‘De bonte Storm’ die, meer nog dan zijn gedichten, de aandacht op hem trok.
Mathias KEMP.
Evenals in die roman kiest hij ook in zijn nieuwe ‘Vallende vogels’ de Limburgse streek als het toneel van zijn verhaal. Hier evenwel maar gedeeltelik vermits hij ons ook naar het film-Amerika leidt. Niet alleen daardoor is zijn roman aktueel, maar nog meer door wat de ondertietel ons zegt dat het boek is: een roman van het Albert-Kanaal. Inderdaad krijgen we tussen het verhaal door een sobere beschrijving van het midden: de grootse werken van het Kanaal, de oude stad Maastricht, de mijnstreek en zo meer. Het blijkt dan ook dadelik dat de Amerikaanse episode het in een zeer primitief kader moet stellen, wat enigszins een trek van onevenwichtigheid geeft.
Hier wordt ons verhaald het leven van twee gelieven: een on- | |
| |
rustig Limburgs meisje, dat zich steeds een hoge bestemming droomt en een jong Duits ingenieur, wiens droom dezelfde inhoud heeft, al is het onder een andere vorm: een interessante jongeman, geniaal aangelegd, maar die volharding mist. Tot ze beiden in de filmwereld belanden, en bij een scene met een valscherm naar beneden storten door een domme onvoorzichtigheid van de operateur.
Mathias Kemp is in de gelegenheid ons de gewijzigde verhoudingen en toestanden in het door industrie en openbare werken overrompeld land te schetsen. Hij lukt er ook werkelik in, vooral omdat hij ze ons beleven doet in zelf levende mensen.
Hij gelukt er in de nodige atmosfeer te scheppen, doordat een gezonde lyriek, even eenvoudig gehouden als de epiese passi, en enkel om deze bestaande, het verhaal voller en pregnanter maakt. Mathias Kemp heeft hier en daar nog een al te traditionele en te weinig doorleefde vorm van psykologiese aanwijzing, die hem verleidt tot dingen als dit: ‘ze voelde een duivelachtige geestigheid in haar (sic) ontluiken’. Het ware natuurlik niet moeilik meer bloemetjes van dat soort te zanten. Evenwel zou aan de waarde van het werk als geheel door die eenzijdige aanduiding, worden te kort gedaan.
‘Vallende vogels’ ne casse rien. Maar het is een goed boek, vooral omdat het door een begrijpend mens werd geschreven.
ALBERT HELMAN: Waarom niet? - Uitg. Nijgh en Van Ditmar N.V. Rotterdam. |
AUG. VAN CAUWELAERT: Harry. - Uitg. P.N. Van Kampen en Zoon N.V. Amsterdam. - Standaard-Boekhandel Antwerpen. |
JOHAN FABRICIUS: Leeuwen hongeren in Napels. - Uitg. F. Manteau, Arenbergstraat, Brussel.
Ing. 40 fr. Geb. 54 fr. |
ANTOON COOLEN: Zegen der Goedheid - Illustr. Jozef Cantré. - Uitg. Nijgh en Van Ditmar N.V. Rotterdam. |
THEUN DE VRIES: Koningssage. - Illustr. Tjerk Bottema. - Uitg. N.V. Wereldbibliotheek, Amsterdam.
Geb. 26,60 fr. |
FELIX TIMMERMANS: De Krabbekoker. - Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen.
Ing. 16 fr., in linnen geb. 26 fr. |
AART VAN DER LEEUW: Die van hun leven vertelden. - Uitg. Nijgh en Van Ditmar N.V. Rotterdam. |
WILLEM ELSSCHOT: Een ontgoocheling. - Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen. |
MATHIAS KEMP: Vallende Vogels. - Uitg. N.V. De Sikkel, Kruishofstr., Antwerpen.
Gen. 28 fr., geb. 40 fr |
|
|