- Leelijk venijn!
Mocht ze dat als een logenstraffing aanzien?
- Lekkere vent noemde ze u!
Op welken toon zei zijn vrouw dat nu? Waarom zat ze hem zoo aan te kijken, klein en laag in dien hoek?
Hij liep op haar toe, rukte haar omhoog in zijn armen.
- Ge gelooft toch niet...?
Juist sloeg de hangklok.
- Eer de klok sloeg, hadt ge me verraden!
Hij wist niet of dit gekscheren was of jammeren, tot hij voelde hoe haar blikken hem als een verdachte afspeurden.
Geheel ontdaan keerde hij naar zijn hoek terug, en vond de kracht niet om de zware stilte te breken.
Ik mag niet gelooven dat zij het gelooft, bepraat hij zijn eigen woedende opstandigheid. Ze zal wel inzien dat ze zich vergist. Om zoo'n slangentong mag het geluk hier niet verdreven worden. Ik wil vertrouwen omdat zij wantrouwt.
Halverwege de trap keerde ze zich om:
- Ge hebt die scherts daarstraks toch niet kwalijk genomen?
Hij deed alsof hij uit de lucht viel.
- Over die klok?...
- Ach, ja... neen hoor, kind.
Maar hij had het gevoel dat een duchtige oorveeg alleen een spoedig einde kon stellen aan de dubbelzinnigheid.
* * *
Het wilde juist lukken dat hij den volgenden morgen niet de eerste uit bed was en zijn morgenwerk verwaarloosde.
Toen hij beneden kwam, zag hij dat zijn vrouw geschreid had.
- Trek u dat zoo niet aan, troostte hij. Ik haal den verslapen tijd vanavond wel in.
Minachtend schokschouderde ze.
- Waarom hebt ge dan geweend?
- Dat ge mij juist vandaag alleen laat opstaan.
- Maar, kind...
- Vroeger waart ge altijd...
Toen sloeg de klok en hij begreep.