Radiotoneel
Het hoorspel op nieuwe wegen Pieter G. Buckinx
Bij de opvoering van ‘Mijnramp’ een luisterspel van Joz. Contrijn, dat onlangs door het Nationaal-Radio-Instituut werd uitgezonden, heeft de jonge komponist Karel Albert, die voor deze korte tragedie de muziek schreef, als inleiding een lezing gehouden over de noodzakelikheid der muziek bij het luisterspel; een lezing, die ons niet alleen de noodzakelikheid der muziek aanvaarden deed, doch waarin tevens de dramatiese kern van ‘Mijnramp’ duidelik werd blootgelegd.
Karel Albert, die destijds bij het Vlaamse Volkstoneel, voor menig stuk treffend het rythme wist aan te geven vond hier, voor het verdedigen zijner stelling menig aanknopingspunt met wat hij eenmaal omtrent toneelmuziek betoogde. Onder de talloze elementen waarover het radiotoneel beschikt, bekleedt de muziek een zeer eigen, doch ondergeschikte plaats. Zij kan, evenals de akteur, niet worden weggecijferd. Zij kent de toverformule waarmee de atmosfeer waarin het gebeuren zich afspeelt, wordt geschapen; zij kan de dramatiese idee versterken of door plotselinge kontrasten het drama naar een hoogtepunt voeren. Het rythme echter blijft hoofdzaak, het rythme dat door de dichter wordt aangegeven en door de strijd, die zich langs de dramatiese lijn voltrekt, wordt bepaald.
Hiermee echter, is de noodzakelikheid der muziek geenszins bewezen. Karel Albert moest ons dit duidelik maken door het eksperiment dat hij met ‘Mijnramp’ beproefde. Dat hij ons voor dit eksperiment dadelik wist te winnen, ligt dan ook niet voornamelik aan de onomstootbaarheid zijner beweringen, doch aan het feit, dat hij de gelegenheid kreeg de muzikale motieven die hij ontwikkelde duidelik te omschrijven en te belichten - een noodzakelikheid die zich trouwens bij de meeste luisterspelen opdringt. Terwijl de schouwburgbezoeker zijn programma raadpleegt en de korte inhoud kent vóór het doek opgaat, worden de luisteraars meestal direkt binnen de aksie gevoerd. Een kort kommentaar, dat voldoende verrassingen openlaat, doch genoegzaam de nieuwschierigheid prikkelt, kan ook hier aan het luisterspel een dienst bewijzen en de meeste, tans nog afkerige luisteraars voor deze nieuwe kunst winnen.
Dat Karel Albert met deze pretasie, voor het radiotoneel nieuwe wegen heeft geopend zal niemand betwijfelen. Van ‘Mijnramp’ ging, juist door deze muzikale aanpassing, een overweldigende indruk uit. Het monotoon klokgetik en de plotselinge kontrasten voerden de dramatiese aksie naar een onvergetelik hoogtepunt.
De intuitieve wisselwerking van geluid en beeld - en hier stelt zich het probleem van klank en voorstellingsvermogen - schept de atmosfeer die de luisteraars gelegenheid moet geven de aksie mee te leven. Dat Karel Albert het deels lyriese, deels realistiese rythme van ‘Mijnramp’ niet vermocht te overbruggen - zoodat een zekere tweeslachtigheid ontstond - ligt wel voornamelik aan de slechts gedeeltelik lyries-afgestemde tekst, die blijkbaar niet voor muzikale aanpassing werd geschreven. Dat hij, naast het realisties geluid, dat reeds in vele gevallen zijn bestaansrecht verzekerde, een plaats opeist voor het muzikale geluid, kan ons slechts verheugen.
In ‘Mijnramp’ behandelde Joz. Contrijn op aangrijpende wijze de tragedie van enkele mijnwerkers die dagenlang bedolven blijven tot ten slotte de honger en de krankzinnigheid een einde stellen aan hun onmenselike strijd.
Van de vertolking, door eerste-rangsakteurs, onder de kundige regie van Gust De Muynck, ging dan ook, zoals ik reeds zei, een overweldigende indruk uit, die ons vertrouwen in de artistieke mogelikheden van het luisterspel voorgoed heeft bevestigd.
De nieuwe vooruitzichten die hier voor deze jonge kunst werden geopend, zullen wij met belangstelling volgen en signaleren.