het oogenblik niet meer kan handhaven en in Holland een reeks concerten dirigeert. Eigenlijk nog meer dan componist van orkest- pianowerken en liederen is Walter een geniaal dirigent. Hij heeft zich te Weenen, München, Berlijn, Leipzig en vele andere steden den naam veroverd, een der beste Operadirigenten te zijn. In het dirigeeren ligt de kracht van zijn wezen besloten; door de intense beleving, waarmee hij het uit te voeren werk in zichzelf heeft gesublimeerd, is het in hem tot een magische kracht geworden, niet als compositie, maar als muziek. Deze magische kracht brengt hij over op het orkest, dat daarin wordt opgenomen en groeit, niet tot een vorm van vertolking, maar tot de muziek zelve.
169 jaar nadat Mozart met zijn vader en zijn zusje Nannerl te Amsterdam en den Haag concerteerde en waar hij zijn zes sonaten schreef, die hij opdroeg aan de prinses van Nassau-Weilburg, werd zijn Entführung aus dem Serail aldaar voor het eerst sinds vele jaren opgevoerd. Bij de eerste opvoering, 16 Juli 1702 in Weenen, was het publiek uitermate geestdriftig en overrompeld door de karakteristieke muzikale uitbeeldingen van personen en handelingen. In deze muziek is een overvloed van spontaan, jong leven, humor en levendige handeling. Een stroom van oorspronkelijke melodiëen en een rijkdom aan fantasie, een intense uitdrukkingskracht en een sprankelende geest geven de hooge waarden aan dit werk. De humor en opgewektheid die uit deze opera spreekt vindt ook wel zijn oorzaak in het feit dat Mozart zich zeer gelukkig voelde in den tijd dat hij dit werk schreef, met zijn verloofde, met wie hij kort na de eerste opvoering van het werk in het huwelijk trad. Keizer Josef II die Mozart eigenlijk opdracht tot dit werk had gegeven, kon er maar nauwelijks aan wennen; hij zei eens: ‘Het is te mooi voor onze ooren! En geweldig veel noten mijn goede Mozart!’ Mozart antwoordde: ‘Eerwaarde Majesteit, er zijn juist zooveel noten als er precies noodig zijn!’
De korte inhoud van Die Entführung is als volgt: Konstanze, de verloofde van Belmonte, wordt, terwijl zij spelevarend op het meer zich met haar kamernior Blondchen onderhoudt, door zeeroovers ontvoerd en in de macht van Bassa Selim gebracht die veel moeite doet, Konstanze's liefde te winnen. Belmonte's knecht Pedrillo is ook in Bassa's handen gevallen en van hem verneemt Belmonte waar Konstanze zich bevindt en hij wil haar bevrijden. Bij die pogingen worden zij ontdekt door Osmin, die het huis waarin de vrouwen zich bevinden, moet bewaken, maar de listige Pedrillo weet Bassa te bewegen, Belmonte aan te stellen als zijn bouwmeester. In de tweede acte zien we hoe Blondchen Osmin's toenadering afweert en hoe Konstanze met moeite Bassa op een afstand houdt. Pedrillo voert nu Osmin dronken, zoodat de geliefden elkaar kunnen ontmoeten en het ontvluchtingsplan bespreken. In de derde acte geeft Pedrillo in een lied het teeken tot uitvoering van het plan en Belmonte en Konstanze konden ontsnappen, indien niet Osmin ontwaakt was uit zijn roes en het paar benevens Pedrillo en Blondchen gevangen laat nemen. Bassa is eerst woedend maar vol edelaardigheid en ontroerd door de trouw van het jonge paar, laat hij allen in vrede vertrekken.
De ouverture schaktelt tusschen de expositie en de reprise een langzaam gedeelte in, die weer in mineur de beginaria van de eerste acte omvat. De sprookjesstemming is door de geheele compositie versterkt door een Oostersche verve. Alleen de ouverture, het slot van de eerste en derde acte komen in den grondtoon (C) terug.
De opdrachtgever had Mozart alleen den tekst van een zekeren koopman Bretzner aan de hand gedaan. Van dezen tekst is veel gewijzigd, Mozart was het er lang niet mee eens en hij veranderde naar eigen goeddunken en eenmaal zelfs zoo, dat Bretzner heel boos geworden was. Mozart had niet veel vertrouwen in Duitsche dichters, bovendien vond hij, dat de poezie slechts een gehoorzame dochter moest zijn van de muziek. Het slot is geheel veranderd, naar Weensch model maakte Mozart er een Vau-