De Tijdstroom. Jaargang 4
(1933-1934)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
Shakespeare's sonnetten, Leo GalleVertaald door Dr J. Decroos. Met inleiding en aanteekeningen. 4o 113 blz.Ga naar voetnoot(1).Dr. Decroos is niet meer aan zijn proefstuk: menig werk uit de wereldliteratuur heeft hij allerkeurigst vertaald, o.a. ‘Lucifer’ en ‘Dood en Duivel’ van Karel Wagenfeld; Marlowe's Edward II en Doctor Faustus; Philaster door Beaumont en Fletcher. Hij is niet alleen een bedrijvig filoloog, ook als dichter liet hij zich gelden: ‘Van Lente en Minne, van Herfst en Dood’. Thans schenkt ons Decroos de sonnetten van Shakespeare in een keurige uitgave van Steenlandt. Shakespeare-vertalingen zijn er bij de vleet. Ook binnen Nederland's litterair grensgebied, vormen zij een rijkgevulde bibliotheek. Behalve de prestaties van Jac. Van Looy; A. Roland Holst, Willem Royaards en vooral die van Edw. Koster - anderen niet te na gesproken - komt Burgersdijk op den voorgrond met het volledig oeuvre van den grooten Brit. Onder de sonnetten-vertalers - na Burgersdijk - vernoemen wij H. Moulijn - Haits Ma-Mulier (50 sonnetten); Verwey en Decroos. Shakespeare is 's werelds grootste dramaturg. Het mag verwondering baren dat zijn sonnetten minder bekend zijn dan zijn overig werk. Een dwaling is 't nochtans te meenen dat zij minder litteraire waarde hebben. Ook Burgersdijk behoort tot degenen die in de sonnetten slechts dichtoefeningen wilden zien, ‘dichtoefeningen die niets of weinig van des dichters gevoelsleven vertolken’ (Decroos). Hierin wordt hij door de meeste critici tegengesproken. Hij gaf niettemin een meesterlijke vertaling. Shakespeare's sonnetten stellen weliswaar den lezer op de proef en bekoren meer den geest dan het hart, zonder evenwel de antenne tusschen beide te verbreken. Zij vragen indenking juist door de zielsdiepte der ideeënsynthese. En hier kan men den hinderpaal gissen voor velen die dergelijke sonnetten evenals een troubadourslied zonder eenige geestesinspanning wenschen te lezen. Maar zij berooven zich van schoonheden die gekleed in de rijke dracht van subtiele woordkunst, met laaiende vlammen in het grondelooze van den levenshartstocht lichten. | |
[pagina 349]
| |
Om Shakespeare's ‘geheimnisvolle Zwiesprache mit dem Dämon des Lebens’ te doorleven, haar in eigen zielsontvankelijkheid op te vangen en er kristalhelder de speling van des dichters geest alsook de roerselen zijner ziel geheel en gaaf in zich op te nemen, worden van den vertaler dezelfde gaven gevergd als van den dichter. Het geheel moet als 't ware door denzelfden geest die het oorspronkelijke ingaaf in zijn taal overgefluisterd worden, zoodanig dat er bij den lezer geen verschil van dichterlijke aanvoeling bestaat tusschen het oorspronkelijke vers en de vertaling. De relativiteitstheorie indachtig! Verwey goot ze in een classieken vorm, cerebraal gedragen op een gedempten toon der 80ers klankexpressie. Keurig! Bij Decroos voelt men de charme van spontane poëzie - het verstandelijke vervloeiend in de muziek die opwelt bij het éénworden met den geest die door de oorspronkelijke verzen vaart. Men zou kunnen zeggen: Decroos brengt Vlaanderen een bundel gebeeldhouwde sonnetten door Shakespeare's genie ingefluisterd. Het laatste woord laten wij aan de academische filologen die er wel een uurtje zullen voor over hebben. Ter illustratie stellen wij hier sonnet VIII in oorspronkelijken tekst tegenover de vertaling van Verwey en die van Decroos. De dichter raadt zijn vriend aan kinderen te telen opdat zijn schoonheid later in hen voortleve. Music to hear, why hear'st thou music sadly?
Sweets with sweets war not, joy delights in joy:
Why lov'st thou that which thou receiv'st not gladly,
Or else receiv'st with pleasure thine annoy?
If the true concord of well-tuned sounds,
By unions married, do offend thine ear,
They do but sweetly chide thee, who confounds
In singleness the parts that thou shouldst bear.
Mark how one string, sweet husband to another,
Strikes each in each by mutual ordering;
Resembling sire and child and happy mother,
Who, all in one, one pleasing note do sing:
Whose speechless song, being many, seeming one,
Sings this to thee: ‘Thou single wilt prove none.’
| |
[pagina 350]
| |
Muziek voor 't oor, hoe doet muziek u treuren?
Zoet strijdt met zoet niet, vreugd ziet vreugde graag.
Hoe is u lief wat u niet op kan beuren,
Of waarom gaarn aanvaard wat u mishaag'?
Als welgepaarde klanken, die gemeenzaam
Een-stemmig luiden, pijn doen aan uw oor,
Dan blamen ze u maar zachtjes dat gij eenzaam
De rol verknoeit u toebedeeld in 't koor.
Merk hoe éen snaar, voor de andre een zoete gade,
In weerzijds samenspel met de andre klinkt.
De man komt vrouw, de moeder 't kind te stade,
Als drie in een hun zoete maatzang zingt:
Hun zang die stom, veelvoudig, schijnbaar één,
Dit tot u zingt: wie een wil zijn blijkt geen.
(Vertaling Verwey).
Stemt u muziek, ù, zelf muziek, niet blij?
Vreugd zwelgt in vreugd, 't zoet walgt van 't zoete niet.
Wat gij met weerzin hoort dat herbergt gij
En huisvest in uzelf wat u verdriet?
Als 't zoete spel, dat tonen samenhuwt
Tot hemelval voor 't oor, uw ooren tergt,
Een zacht verwijt is 't wijl gij - gàloos - schuwt
Dat samenspel hetwelk uw meespel vergt.
Hoor hoe de snaren paren met elkaar,
Hoe - weerzijdsche orde! - een toon in de 'andre dringt;
Zoo vloeit de wellust van een telend paar
In 't kind ineen waarin hij lieflijk zingt:
Een spraakloos lied, meervuldig en toch één.
U zingt het: ‘Niemand blijkt gij, blijft ge alleen’.
(Vertaling Decroos).
|
|