Duitse Poëzie
III. Georg Trakl J. Decroos
Georg Trakl. - Gesang des Abgeschiedenen. Insel-Bücherei Nr 436. Im Insel-Verlag zu Leipzig.
Van Georg Trakl is kortgeleden in de reeks ‘Insel-Bücherei’ voornoemd bundeltje verschenen. Trakl werd te Salsburg in Oostenrijk in 't jaar 1887 geboren, studeerde en was een tijd lang als ‘medicamenten-accessist’ in een hospitaal werkzaam. Doch zielsziek en verslaafd aan bedwelmende dranken en aan verdoovingsmiddelen gaf hij weldra zijn beroep op. Hij stierf in November 1914 waarschijnlijk aan de gevolgen van een te sterke dosis gif. Hij schijnt in belangelooze schoonheid en poëzie een afleiding gezocht te hebben voor zijn zielsziekte en zijn levensmoeheid. Daardoor doet hij aan Fransche dichters der negentiende eeuw als Baudelaire, Rollinat en Verlaine denken. Trakl is m.i. ten onrechte onder de expressionisten gerangschikt geworden, hij is veeleer een typisch impressionist. Hij geeft zich heelemaal passief aan zijn indrukken over, die hij dan meestal, hoewel niet altijd, in regelmatige, traditioneele verzen verwoordt. Ook dáárdoor herinnert hij aan enkele Fransche dichters uit de tweede helft der vorige eeuw. Trakl heeft niettemin eigen visie en eigen zegging. Hij was ongetwijfeld buitengemeen begaafd. Doch zelfs zijn beste gedichten hebben de ietwat brooze schoonheid die voor de heele ‘Kunst-om-de-Kunst’-richting karakteristiek is, met daarbij nog een bepaald ziekelijk, hier en daar van waanzin nauwelijks te onderscheiden element dat den krankzinnig gestorven dichter persoonlijk eigen was. Een van zijn verzen is op zijn poëzie toepasselijk:
Tönend von Wohllaut und weichem Wahnsinn.
In het Derde Rijk dat een gezonde, mannelijke, door en door Germaansche, volknabije poëzie verlangt zullen Trakl's verzen vermoedelijk niet veel bijval meer vinden.
Hieronder verdietsch ik het in rijmlooze, vrije verzen geschreven.