| |
| |
| |
Kronieken
Nederlands Proza Jan Vercammen
H. Marsman.
Toen dit verhaal van de dichter Marsman werd aangekondigd, hebben we er vol verwachting naar uitgezien. Maar het is een ontgocheling geworden en wel en zodanige, dat we niet meer geloven kunnen aan de toekomst van Marsman als romancier. Vooreerst mogen we zijn proza niet. De zinnen zijn stroef gebouwd en als kunstmatig. Zoals de personen zelf.
Een roman is het niet. Het is alleen het verhaal der ontmoeting van een man en een vrouw, waarbij zij naar elkaar gaan verlangen maar uit vrees, harerzijds om zijn hooghartigheid, zijnerzijds om de hoogte waarop haar liefde schijnt te staan, alleen maar aan haar sterfbed bij elkaar komen als ze reeds lang met een ander is getrouwd.
Zoals we reeds zegden, in dit boek zijn de mensen kunstmatig omdat zij niet leven. En hierop alleen komt het tenslotte aan. De overwegende rol van het mysterieuze, dat hier magiese heet, behoort tot diezelfde kunstmatigheid. Want er is geen eenheid tussen die mysterieuze sfeer en de vorm der uitwerking. Het demoniese van Marsman's psykologie heeft iets dat niet echt is. Het boek geeft de indruk een ontwerp voor een roman te zijn gebleven. Daardoor kon het niet komen tot volkomen objektivering van een subjektief genomen stof. We weten zeer goed dat het leven lang niet altijd eenvoudig is, maar zeker is het wel eenvoudiger dan hier. Wat onbegrijpelijk is in het leven is meestal niet magies, dan door onze interpretatie. Zo komt het dan dat Charles en Angèle voor elkaar een geheim blijven niet alleen, maar ook grotendeels voor de lezer. Zij worden bewogen door de kracht, die we aanvaarden ieder leven te doorstuwen, dat naar volmaking
| |
| |
of geluk (wat inderdaad hetzelfde is) streeft. Maar hier zijn het enkel schimmen, die de kracht te bewegen krijgt.
Marsman zou nu de kunstenaar niet zijn die we kennen, als ook dit boek niet zijn lichtpunten had. Ik heb alleen maar op het hoofdbezwaar gewezen, waardoor dit boek als roman of verhaal valt.
Tegenover de vraagstukken liefde leven, God e.a. is Marsman zo partijdig, dat we het als volkomen bewust voelen. De beschouwingen van Charles over het schrijverschap leren ons heel wat aangaande Marsman zelf, en deze bladzijden moeten we dan ook bij de beste van dit boek noemen. Soms ook gaat een nevenfiguur zo werkelik leven, dat we weer verhopen, wat toch niet komt. Als achtergrond voor de hoofdfiguren zijn ze niet breed genoeg geteekend.
Marsman heeft in een interview verklaard, dat hij alleen het leven vraagt in de kunst en niet het mooie woord. Maar hier heeft hij ons geen leven kunnen brengen en in enkele passi wel het mooie woord. De lyrikus komt hier en daar los in een mooi beeld, dat juist door zijn subjektiviteit treft. Hier en daar. Want ook in deze zin is het boek niet evenwichtig geworden. Soms is het of de auteur het zich ontgeeft en dan stoten we inzinkingen, die, alhoewel ze niet durend zijn, de tekortkomingen van de schrijver al te klaar betonen. Marsman streeft naar beheersing van zijn lyriese aanleg, ten bate van zijn intellekt. Hij doet het bewust. Maar we geloven dat het een gevaarlike strijd voor hem is, en wel juist om wat hijzelf bekent: dat hij in de grond een lyrieker is.
We voorzien, dat het niet de epieker in hem zal zijn, die hem zijn plaats zal geven in de geschiedenis van onze letterkunde.
| |
Theun de Vries
Et voilà. Neen, niet meer dan dat, en de vrijmetselarij heeft haar martelaar, haar papieren martelaar tenminste. We zijn allen gaan protesteren als ons weer eens een van die brave Hendriken, werd gepresenteerd, zooals het type in de katolieke Vlaamse letterkunde klassiek aan 't worden was, en waaraan Conscience ook wel schuld zal hebben. Maar als de anti-katolieke literatuur nu hetzelfde gaat beginnen voor de voor háár ideale mensen, dan zullen we dat evenmin aanvaarden. Want deze Dr. José kan werkelik
| |
| |
al evenmin leven als de meeste zijner voorgangers uit het katolieke kamp. Theun de Vries presenteert ons hier de vrijmetselaar die in zich alle menselike deugden verenigt tegenover een jesuiet, die alle ondeugden voor zijn rekening moet nemen. Een type, dat we, evenmin als Dr Jozé, als bestaanbaar kunnen aanvaarden.
Het historiese feit der gerechtelike dood van D r Jozé Rizal te
Theun DE VRIES.
Manilla 30 Desember 1896, geeft Theun de Vries niet het recht de feiten te wijzigen, al stond het hem natuurlijk vrij ze naar een andere omgeving en een andere tijd over te brengen. Het geldt hier immers een formele aanklacht. Zoals we in de katholieke literatuur sommige niet-historiese gruwelgeschiedenissen absoluut veroordelen omdat ze maar geschikt zijn om eerlik en vrank-denkende mensen van ons te verwijderen (de geschiedenis der martelaren zal men wel moeten aanvaarden) evenzo moeten we in dit boek de striemende belediging van het katolicisme als laster brandmerken. Want het gaat niet op, met materiaal als dit te fantazeren. Indien het niet op strikte werkelikheid berust moest men zo eerlijk zijn, het in de fantazie te laten rusten.
Nog maar een tiende deel van het hier-verhaalde zou al te klaarblijkelik nadere kontrool hebben gevergd. De verwijfde schurk,
| |
| |
die deze Jezuiet is, de koelbloedige moordzucht die zijn Societeit wordt toegeschreven, is trouwens al te klaar tegenover de sublieme helfhaftigheid van de vrijmetselaar gesteld om ons te kunnen vergissen: het is hier om een tendenz te doen.
Maar ook dit nu: het boek is werkelik goed geschreven. In de ziel van deze mensen slaat de zon dezelfde helle kleuren als over het landschap waarin ze leven met hun felle gevoelens, die tot het hysteriese toe kunnen worden opgezweept. Het verhaal is boeiend gekomposeerd, en dat maakt het des te gevaarliker voor wie de ongegeneerde gebrekkigheid der feiten niet onderscheppen kan.
Zomin als Marsman kan de Vries de lyrikus in hem aan boeien leggen. Vooral in de beschrijvingen is zijn taal een lust voor wie van beeldrijk proza houdt. Het rietme van zijn stijl is dat van de zonnegang over dat eiland ergens in de Atlantiese Oceaan. Weliswaar is de taal niet altijd vrij van kunstmatigheid, en is de psykologie soms niet te aanvaarden. Maar het boek is sterk-suggestief geschreven.
We hebben eerlik willen zijn tegenover dit boek dat niet eerlik kon zijn tegenover de kinderen van de Kerk, die de schrijver noemt ‘een grote uitwas aan het moederlijf der aarde’. En dat is, naast onrechtvaardig, ook dom.
| |
C. en M. Scharten, - Antink.
De Scharten's hebben hun introduksiekaartjes, waarover ze het hadden in een intervieuw, inderdaad best gebruikt. Ze hebben de Siciliaanse high-life met een werkelik bizondere aandacht bestudeerd: de mensen van de steden der kust en die van het binnenplatteland: het harde en trouwe volk.
In hun romans geven de Scharten's ons stilaan een helder beeld van de Italjaanse gemeenschap. Na het dagboek van die Jhr. James de Beyll waren ze ons een reprise schuldig. En die hebben ze nu ook volbracht.
De betekenis van deze roman ligt hoger dan in het verhaal zelf. Het is de kamp van twee strijdige erfaarden in een mens; het is de overheersing van de schijn over het leven, zelfs als alles realiteit schijnt te zijn; het is vooral het altijd even dienamiese ver- | |
| |
langen van het menselik hart, het verlangen naar beleven en vergeten terzelvertijd, het verlangen, dat zoveel vaker tot vergissing dan tot voldoening leidt.
Deze roman is een schoon gesloten geheel. De figuren zijn klaar-omlijnde en goed-volgehouden persoonlikheden. De grootste tragedie van dit verhaal ligt hierin, dat Ardengo zich hals over kop in avonturen stort uit wanhoop over verloren illuzies, die aan het slot zullen blijken werkelikheid te zijn geweest. Zijn leven was dus een grote en langdurige vergissing. Maar nu wil hij zijn leven uitbouwen op dat inzicht. En het zal sterk worden, hij heeft zijn geloof in leven en liefde teruggevonden.
Het is dat slot, dat we beschouwen mislukt te zijn. Daargelaten nog, dat de ommekeer te veel verklaring van de schrijvers eist, om rechtstreeks en logies uit de beschreven feiten voort te vloeien, We zeggen niet dat hij te snel komt, want psykologies behoort zelfs een plotse ommekeer tot de mogelikheden, maar dan zijn er motieven aanwezig, die dat verklaren en die door de romancier moeten nagespoord en uitgediept. Het komt echter hierop neer, dat de schrijvers er niet in gelukken ons in die ommekeer te doen geloven, omdat de rehabilitasie der illuzies niet voldoende gemotiveerd kan zijn, op de hier voorgestelde gronden. De weg waarlangs hij tot de heiligverklaring der maitressen van zijn vader en zijn grootvader komt zal wel alleen een papieren zijn.
De stijl der Scharten's heeft niets opvallends. Plasties mag hij dan voldoen, soms voelen we het gemis aan de intensiteit, die b.v. levend is in sommige romans van den Doolaard. We denken hierbij aan de Druivenplukkers en sommige bladzijden uit De Herberg met het Hoefijzer.
Is de psykologiese ontleding naar Franse wijze, soms wel te zeer uitgesponnen (want geheel vrij van langdradigheid is deze roman op sommige plaatsen niet,) elders bereiken de schrijvers werkelik schone en pregnante bladzijden. Voor een in het buitenland spelende roman, wordt de lezer hier trouwens niet gekweld met geurige en kleurige beschrijven van een aantal paginas, al wordt Sicilië dan toch helder voor ons opgeroepen.
| |
| |
| |
Ernest Claes.
Ernest CLAES.
Tegen Claes kunt ge niets hebben. We hebben al eens geprobeerd op hem te sakkeren, zoals we het al eens op de Lierse Fee deden, maar het gaat niet. En dit weten we zeker: Als ge Claes wilt uitlachen (verondersteld dat ge zo 'n slecht mens waart!) lacht ge uzelve uit. En dat zal wel hierdoor komen, dat Claes uw hart raakt, omdat hij niet ophoudt ‘schoon te vertellen’ over het volk, waartoe gij behoort.
Maar Claes kan u ook zenuwachtig maken. Het begint al dadelik bij het begin van dit nieuwe boek: ‘Toen O.L. Vrouwke heuren beeweg deed’. Weeral het Hageland, weeral Sichem en Averbode en Scherpenheuvel: dat zijn de drie hoeken van zijn hart. Maar ons hart is niet dat van Claes en zo komt ge al eens in ruzie met hem; omdat de mensen ginder allemaal heilig zijn, omdat het ginder altijd Meinacht is, waarin Claes de maan tenlaatste toch eens definitief laat dalen, om al die gueuze en kriek, waar Claes zou gaan over spreken als de pastoor uit de Bloeiende Wijngaard over zijn wijn; om veel dingen, die detoneren als ge even nadenken wilt. Jaja, maar dat ligt natuurlik aan onszelf. Folklore is zeker iets konservatiefs, maar als ze verdwijnt trekt ze
| |
| |
wel eens de Godsdienst mee. Het folkloristiese van de godsdienst in Vlaanderen is ook een gevaar.
Maar Claes grijpt u ook aan. Dat is, als we onder zijn ewige glimlach zijn goed hart voelen, wanneer hij stilstaat bij de menselike mizerie.
Dit is een kleurig Vlaams boek, waaraan ze in Holland moeten snoepen. En deze beevaart van O.L. Vrouw van Scherpenheuvel is een ware studietocht voor Claes geweest: naar de heiligdommen van Sarte, Foy, Walcourt, Bon-Secours, Alsemberg en Halle.
Rijk is dit boek ook, want in dit ene verhaal zitten er honderd en meer, elk met hetzelde charmant gebaar verteld.
De houtsneden van Maurits Broca zijn fijn en in schone eenklank met de tekst. Ze vertellen met dezelfde naïve tederheid, dezelfde vertrouwelikheid, dezelfde kleurigheid als Claes dat doet.
Stols heeft ons dit tenslotte toch fijne boek schattig gepresenteerd. En hij kan dat.
Met ‘Kobeke’ staan we weer middenin Claes hart. Want de Kempen en het Hageland zijn slechts door de Demer gescheiden. De Kempen is voor Claes het mooiste land van Vlaanderen, en daarin heeft hij gelijk. Kobeke wordt geboren in een lemen hut. ‘Kapucienkes tegen het endeke haag, klimop over het planken kot van Pardoes den hond, en tegen Paschen wordt ieder jaar door vader Broos alles gewit. Een stukske land achter het huis, een voorschoot wei daarneven en voor de rest is 't ommetom dennebosch. En stil.’
Daar verloopt zijn jeugd, tot hij, ondanks de weerwil van zijn vader en de liefde van Nelleke, naar 't klooster van Zevenslote lekebroeder gaat worden. Het leven, het grote, dwingende leven, dat hij nog niet kende is hem echter te sterk. Hij verlaat het klooster op een nacht. Maar hij gaat niet naar huis: hij doet eerst zijn droeve pelgrimagie totdat hij zijn eigen hart heeft gevonden en daarin de lokroep van Nelleke. Als zijn vader hem ziet terugkomen roept hij Nelleke toe: We halen de wieg van de zolder!
Ernest Claes heeft ons de verveling der lange beschrijvingen gespaard, zo eigen aan onze kempiese romans. Zijn plaatsatmosfeer
| |
| |
is gekonsentreerd weergegeven en toch helder opgeroepen. De eenzaamheid der heide, die soms obsederen kan, leeft in zijn verhaal. Er is iets onwezenliks aan de heide, en dat onwezenlike slaat over in het leven van haar bewoners, die met haar vergroeid lijken. Dat fantastiese element is vloeiend in de belevenissen van de hoofdpersoon ingeschakeld. Het kultuurloze der mensen is gezondheid en iedere aanraking met het leven aan de andere kant van het dennebos is een openbaring. De geluiden van die andere wereld komen tot hen als wondere lokkende wezens, zoals de klok van het klooster Kobeke naar de poort lokt. Er zit diep in de ziel van deze mensen een mysties gevoel van vergroeidheid met de natuur. En in dat verband heeft Claes zeer mooi de kattenvergadering in de St. Jansnacht aan de hut van Broos een ziel gegeven. Alles is er eenvoud. Er stuwt in die heide en haar leven iets van de wilde schuwheid der voorhistoriese jungle. Claes heeft dat diep aangevoeld. De kleine dieren zijn hier zo primitief als de monsters uit de voorgeschiedenis. Hier bleef iets van de ongereptheid van pas na de schepping, en dat is het, wat zo onweerstaanbaar van de heide houden doet.
Claes heeft ons met dit boek het beste werk geschonken, dat ik van hem las. Het heeft, al is het op een ander plan, die menselikheid van ‘Bei uns in Deutschland’ en ook de schalksheid die we uit veel van zijn boeken kennen, maar hier bizonder verdiept doordat ze met fijne intuitie werd ingeschakeld in een leven, dat ook in leed wordt gelouterd, doordat gedreven door een hart, dat zoeken bleef tot het zichzelf vond en met zichzelf het leven.
Men voelt, dat Claes hier en daar wel wat van de grote weg afwijkt omdat hij er niet aan weerstaan kon en passant een staaltje van zijn virtuositeit te geven. Ook zij hebben gelijk die zeggen, dat dit boek in half zoveel bladzijden kon geschreven worden. Maar wij hadden het zo niet liever gehad. Meer zakelikheid zou aan de vloeiende eenheid van dit boek hebben geschaad. De heide, en de mensen die we hier ontmoeten, vroegen een Claes zoals hij hier is. En hij is goed. Hij heeft in de groei onzer literatuur een zeer eigen en bizondere plaats, die niemand meer hem kan ontnemen. Want, wat hij ons verschuldigd was na zijn vorig klei- | |
| |
ner werk, heeft hij ons hier geschonken met het gul gebaar dat ook van de mens doet houden.
H. Marsman: De dood van Angèle Degroux. Em. Querido's U.M. Amsterdam. |
Theun de Vries: Doctor José droomt vergeefs. Van Loghem Slaterus' U.M.-N.V. Arnhem. Het Kompas, Mechelen; Ing. 29 fr., geb. 42 fr. |
C. en M. Scharten-Antink: Carnaval. Uitg. wereldbibliotheek Amsterdam. Krb. 49 fr. |
Ernest Claes: Toen O.L. Vrouwke heuren beêweg deed. Met houtsneden van M. Broca. Uitg. A.A.M. Stols, Maastricht. |
Ernest Claes: Kobeke. Uitg. Wereldbibliotheek Amsterdam. Ing. 35 fr.; geb. 49 fr |
|
|