| |
| |
| |
Kronieken
Nederlands Proza
Kroniek Jan Vercammen
Nico van Suchtelen.
Nico VAN SUCHTELEN.
Tat tvam asi. Dat ben jij. Aantekeningen van een kristalkijker. Dus geen roman, geen eigenlik verhaal. Dagboekbladen van een kluizenaar in 't woud, voorafgegaan van herinneringen van de uitgever aan de schrijver.
Nu zijn er twee gebreken die vrijwel eigen zijn aan een dagboek, dat spontaan en eerlik werd geschreven, wat we toch mogen verwachten. En die zijn: herhalingen en langdradigheid, gevolgen van de dagelikse zelf-introspeksie van een bewust mens.
Om een dagboek te schrijven moet men zichzelf interessant vinden. Dat zou ons eer tegen een dagboek moeten kanten omdat wer- | |
| |
kelik interessante mensen zichzelf eer niet interessant vinden of ignoreren het te zijn. Ofwel moet men, zoals dat bij kloosterlingen soms het geval is, uit plicht van gehoorzaamheid aan 't schrijven gaan. Hier was het de suggestie van een geliefde vrouw, die de rijkdom aan levenservaring en de levensdiepte kende van de kluizenaar in het woud, de privaat-geleerde, de ex-kosmopoliet.
Het verhaal (als we losse gebeurtenissen zo mogen noemen) komt slechts sporadies tussen de spekulatieve bedenkingen voor. Derhalve is dit geen boek, dat men lezen gaat om het verhaal, noch speciaal om stylistiese schoonheid. Men leest het om de geest, om de wijsheid, om het verlangen naar inzicht in het leven. De wijsheid, die ons hier wordt geboden is niet gegroeid uit filosofiese meditaties, maar uit het leven zelf, een door-en-door-menselike wijsheid. Dat is haar grootheid, maar tevens haar zwakheid. Want, waar zij het gebied van de godsdienst bestrijkt, blijkt ze al dadelijk àl-te-menselik te zijn. En daarom moest ze onder-menselik worden, wijl ze niet steunen kon op het bovenmenselike. Trouwens, deze wijsheid, ondanks haar gevatheid en haar schijnbare vastheid, is er een van een stuurloos mens, die onder al zijn zelfverzekerdheid zijn twijfel niet verbergen kan. Op het punt van het Kristendom blijkt hier een steeds weerkerend gemis aan inzicht in de geest, en een naïef beoordelen naar de uiterlijke verschijningsvorm.
Er ligt hier veel waarheid onder onwaarheid. Zullen we daarom de waarheid niet zien? Al het zgz. niewe is vaak slechts een andere vorm van het oude; de samenleving is altijd zo slecht en zo goed geweest als nu, omdat de mens altijd dezelfde was; moderne zakelikheid zit nog vol romantisme, omdat het leven zelf er vol van zit; mensen ontgochelen altijd en overal; veel van het moderne denken is slechts zelfbedriegende fraze; in de maatschappij der toekomst zal het individu zich moeten vrij gevochten hebben van de gemeenschap. En nog meer.
We moeten veel over het hoofd zien om blij te zijn om dit boek. Maar we zijn het toch, omdat het ons weer wat heeft geholpen tot bewustwording van ons leven en ons geloof. En daarop komt het aan. Voor sommigen zal het wel niet zonder gevaar zijn.
Evenals dan dit andere boek van van Suchtelen: Quia absurdum. Eveneens een dagboek, maar ditmaal een roman. De roman
| |
| |
van een mens, die zelf weet, dat hij stuurloos is en vol tegenspraak, die in de onrust van het leven de standvastigheid erlangen wil, die het leven niet aan hem onderwerpen kan, daar het hem breekt en van de rotsen in het hooggebergte in de ravijnen stort. Dat alles onderscheidt hem van de dagboekschrijver uit Tat twam asi. Die had intens geleefd en was het leven meester. Maar hier is de jeugd, die niet de vruchten kent van een loutering, omdat hij in die loutering ten onder ging.
Dat een werk als Quia absurdum zijn negende druk reeds in 1930 haalde, en er vermoedelijk wel meer halen zal, moet ons verheugen. Want, al is hier werkelik te veel, er is in onze literatuur te weinig gedachteliks, zoals er ook te weinig voornaams is (enkele schrijvers niet te na gesproken). Dat wil nu zeker niet zeggen, dat er te weinig tendenz-werk zou zijn: de geestelike grond van een boek heeft daarmee niets te maken. De mensen uit onze verhalende literatuur zijn te veel type en te weinig mens, wat leidt tot bloot verhaal om het verhaal, en heel iets anders is dan wanneer een mens onder de hand van de schrijver uitgroeit tot een type. Er is te weinig geest, dus diepte. De tafels der recensenten zullen niet begeven onder de vracht menselikheid zoals ze begeven gaan onder de vrachten boeken. Het is een zwakheid, dat men de interesse van de lezer te vangen zoekt met het buitengewone of zgz. typiese, als in het gewone leven van iedere dag zooveel tragiek en zoveel geluk te vechten ligt om de zon. Er is te veel seksualiteit en te weinig eros, of laat ik liever zeggen: liefde. Het wil ons wel eens voorkomen, dat men de hogere vormen der menselike liefde wil terug wijzen naar de rococo-tijd, als niet-behorend in de onze, dat men het eros als iets naïefs wil gaan beschouwen of in ieder geval als iets dat in onze eew van sociale problemen niet thuis meer is. Men maakt zichzelf en anderen bewust wijs, dat de oorlog tussen China en Japan ons dieper treft dan een individueel levensprobleem, en schaamteloos laat men dat bedrog de leiding nemen.
We zouden met de éne primordiale vraag moeten beginnen: Wat is het leven? En op het antwoord bouwen. Zo heeft het ook hier Nico van Suchtelen gedaan.
In dit boek, zoals in het voorgaande treft men wel heel wat valse gedachten aan en tegenstrijdheden, naast hetzelfde jammerlik en
| |
| |
naïef onbegrip van het werkelike Kristendom, maar het roept problemen op, die u dadelik beroeren, omdat ze uit het rijke, gezonde, werkelike en gewone leven zijn gegroeid.
Laat het in herhalingen vervallen, laat de stijl wat al te lyries en tè beschrijvend zijn, het zijn zeker tekortkomingen, maar die beletten niet dat ook ‘Quia absurdum’ een rijk boek is, dat voor gevormde lezers (waarvoor het inderdaad absoluut moet voorbehouden blijven) ook zal medehelpen tot de bewustwording van hun eigen leven, zonder dewelke het onmogelijk diep en rijk zou kunnen zijn. Quia absurdum is meer verhaal dan het voorgaande boek, er zit meer bewogenheid en eenheid in maar ook meer eenzijdigheid.
Nico van Suchtelen heeft zijn eigen plaats verworven in de ontwikkelingsgang van de Nederlandse roman.
| |
Carry van Bruggen.
Carry van Bruggen bekleedt onder de vrouwelike auteurs in N. Ned. (en er zijn er wat!) een zeer eigen en een zeer bizondere plaats. Deze zuster van de joodsche dichter J.I. de Haan verdient werkelik bij de allereersten gerekend te worden.
Het is wel een eigenaardig feit, dat het realisme in N. Ned. zijn sterkste steun vindt in het vrouwelike kamp. Maar bij Carry van Bruggen was het als bij geen andere verdiept tot waarachtige levenswijsheid, zodat het in de strenge zin van het woord bijna geen realisme meer is.
Haar meest volkse boek, nl. Het Huisje aan de Sloot heeft het nu reeds tot zijn elfde druk gebracht. In dit werk, dat ons verzorgd en handig door de Wereldbibliotheek te Amsterdam wordt gepresenteerd geeft zij ons een bundel fijne schetsen uit het joodse kinderleven. Zij blijkt hieruit een zeer gevoelige natuur geweest te zijn, die nochtans nergens onevenwichtig werd, omdat ze niet de kontrool miste van een scherp intellekt. Haar psykologie is fijn, maar voor door nieuwe zakelikheid verwende lezers eer moeilik- te verteren. De gebeurtenissen volgen elkaar in bizonderlik traag tempo op en met een innige voorliefde beschrijft ze het Joodse ritueel. Diesvolgens maken we dit kinderleven nog eens
| |
| |
geïnteresseerd door, al werden we van kinderromans enigszins afgeschrikt doordat de kwantiteit benauwend dóórwoog tegenover de kwaliteit.
Carry van Bruggen, die niet vrij was van invloeden als van Van Eeden en van Schendel, heeft toch haar eigen toon gevonden, die haar nog lang haar plaats in onze Nederlandse Letteren verzekert. Haar taal is trouwens mooi en zuiver ook in de romans, die ze onder de deknaam Justine Abbing heeft geschreven.
| |
Emmy van Lokhorst.
Emmy VAN LOKHORST.
Met Reigersberg stijgt deze schrijfster eveneens boven het realistiese (ik zei bijna naturalistiese, en ik vrees niet voor erg veel tegenspraak!) peil van haar vrouwelike kollega's in Nederland.
Een boek dat ons dus blij heeft verrast. Reigersberg is een verbeeldingsprodukt maar dan een, dat niet fantasties wordt, dat op een vaste realiteit is gebouwd, en toch bij de lezer de spanning, oproept, zoals fantastiese literatuur dat kan. Hebben we allemaal niet al eens een detektieve-verhaal of iets van die aard ‘verslonden’?
De realiteit waarop Reigersberg werd gebouwd is de ewige nood en onrust der menselike ziel, in enkele van hun honderd vormen. En al gebeurt dat nu in een onwerkelike sfeer, de substansie blijft
| |
| |
er niet minder reëel - en wordt er inderdaad pregnanter om. De suggestie, uitgaande van het milieu der gebeurtenissen, houdt de lezer onverstaanbaar gevangen.
De schrijfster heeft door drie verhalen één persoon getekend, nl. Erik van Reigersberg, alhoewel zij wil dat ze afzonderlik beschouwd worden. Maar de andere personen worden zo overheerst door die miesterieuze figuur van Erik, dat wij ze slechts zien in verband met hem.
Alhoewel de lijn der verhalen inderdaad strak is gehouden (dat betekende hier staan of vallen) komt de schrijfster hier en daar wel eens tot: words. Niet als een overtolligheid maar als een nodeloos miesterieus omkleden. Wat would-be geloven we.
De eenzaamheid door het wanhopen aan de liefde is het hoofdmotief van het boek, en als dusdanig zijn deze verhalen van een jonggestorven meisje, dat zich, haar doodgaan bewust, tot geen andere liefde wou toelaten dan een zuiver geestelike, geschreven op de achtergrond van haar leven. Diesvolgens is het aan ons de zuivere pessimistiese toon te eerbiedigen. Binnen het katolisisme zouden de konflikten andere zwaartepunten hebben gehad, maar ze leven, ze leven werkelik in de zielen: van Anna Reigersberg, bij wie Erik een demoniese zielshonger oproept; van Christiaan, die razend naar de liefde van Madeleine jaagt, ongrijpbaar door de hypnotizerende aanwezigheid van Erik; van Arnout die Margareta, zijn verloofde, met Erik weg weet gaan, en als zij terugkeert, haar niets meer te bieden heeft.
| |
Lode Baeckelmans.
Het Rad van Avontuur werd reeds door interviews aangekondigd. Dat is altijd gevaarlik. Interviewers zijn meestal mensen, die hun dageliks brood verdienen door entoeziasme en bewondering, die overgezet op de lezers-in-spe, ontijdige verwachtingen wekken.
Lode Baeckelmans heeft zijn sporen verdiend en con amore is hij nu de relieken van de Vlaamse Letterkunde gaan bewaken in zijn Muzeum te Antwerpen.
Intussen kwam het Rad van Avontuur. Het was al wat geleden. De verwachting is er des te groter om geweest. Lode Baeckelmans
| |
| |
is een volbloed Sinjoor. Dat toonde hij klaar in zijn werk. Hij heeft misschien ingezien, dat hij het tè klaar ging tonen. In ieder geval, het verheugt ons, hem eens buiten de Antwerpse atmosfeer te ontmoeten. Dit is een boek van louter gebeurtenissen, waarvan geen zo'n overwegend belang was in het oog van de schrijver, dat hij er zou blijven bij stilstaan. In 180 blz. grote druk beschrijft hij de familie van Jan Vergauwen vanaf achtienhonderd in de negentig tot aan het ministerie Poullet-Vandervelde, dat inderdaad te herkennen is uit de toestanden. Zodanig dat het hem mogelik was na de vooroorlogse opkomst van de demokratie te sluiten op een
Lode BAEKELMANS.
hoogtepunt, dat evenwel van korte duur was. En dan kwam de inflatie. Maar zoover draait dat rad van Baeckelmans niet.
Jan Vergauwen had zeven zonen. Een wordt minister, een andere burgemeester, een andere wil priester worden maar sterft in het beruchte rehabilitatie-offensief van Houthulst, nadat reeds een van zijn broers te Haelen was gevallen. Voor een andere broer is de oorlog: rijkdom. Na de oorlog richt hij o.a. een autobusdienst in, en een der wagens rijdt een broer van hem dood, die met een ongelukkig meisje uit medelijden was getrouwd. Op die dag werd de minister op zijn dorp gehuldigd... De tietel is dus kostelik! Zelfs voor nog andere bijkomende figuren draait het rad met ongelijke kansen,
| |
| |
zo voor de dokters, voor de blinde met zijn ontwerp van een nationale taal, voor... de franskiljonsche minderheid, enz...
De gebeurtenis overheerst alles in dit boek. Snelle gebeurtenissen, ieder een volzin groot. Het kon dan ook niet anders of de karakters blijven enigszins onduidelik. En dit is wel het grootste tekort van deze roman. Het blijft te veel aan de oppervlakte, bij al het intens-aktieve. Eenvoudig is het geschreven en open, nergens stoten we op die gewilde verheimzinniging, die zo vaak de plaats moest innemen van de in de jongste jaren uit de literatuur verbannen elementen. Er was inderdaad veel ballast. Maar niet alles was het. De mens primeert in het boek, de eenvoudige mens in zijn eenvoudig leven. De natuur geeft alleen nog maar de atmosfeer, en dat is ook genoeg, àls ze dat doet. Streuvels is ten onzent reeds even ver als Kloos boven de Moerdijk.
Er is aan dit boek niets, dat een beeldje omgooien zal. Het doet er niet toe. In een interview wijst Baeckelmans er meermaals op, dat hij vooral eenvoudig heeft willen zijn. Maar het is wel wat van die deugd een gebrek geworden, waar oppervlakkigheid. Maar dit is er eveneens een gevolg van: aan dit boek zullen allen wat hebben: de gewone mens en de ontwikkelde.
Vooral omdat in deze bladzijden een grootse brok leven ligt gekonsentreerd. En zo intens, dat het slechts door een voornaam kunstenaar kon geschreven worden.
NICO VAN SUCHTELEN: Tat tvam asi. - Aanteekeningen van een kristalkijker. - Uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam. Krb. 59.50 fr. |
NICO VAN SUCHTELEN: Quia absurdum. - 9e druk. - Uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam. Krb. 59.50 fr. |
CARRY VAN BRUGGEN: Het Huisje aan de Sloot. - Uitg. Wereldbibliotheek Amsterdam. 11e druk Krb. 49.00 fr. |
EMMY VAN LOKHORST: Reigersberg. - N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam, Ing. f. 2.25 Geb. f. 2.90 |
LODE BAECKELMANS: Het Rad van Avontuur. - Uitg. De Sikkel, Antwerpen. |
|
|