Kleine Sportkroniek
Tweeërlei Bekrompenheid J. Decroos
Menigeen onder onze tijdgenooten blijkt het bewonderen of het genieten van het schoone enkel en alleen òmdat het schoon is voor decadentie of perversiteit te houden. ‘Het schoone dat niet nuttig blijkt is geen cultuur’ las ik onlangs in een critisch opstel. De criticus die zulks beweert schudt waarschijnlijk bedenkelijk zijn wijs hoofd als hij in plantsoenen en parken, tuinen en waranden de velerhande mooie, nuttelooze bloemen ziet en is dan innerlijk verontwaardigd dewijl daar niet in steê van tulpen en begonias, in steê van rozen en fuchsias andere gewassen als vlas en koolzaad staan te groeien die, al bloeien ze niet zoo mooi als die ijdele pronksters, van veel grooter nut zijn voor de samenleving. En wat moet hij geringschattend denken over zekere bekende woorden uit het Nieuwe Testament waaruit een heelemaal belanglooze, louter aesthetische bewondering spreekt voor de leliën des velds hoewel ze niet weven en niet spinnen?
* * *
Andere critici zijn op de tegengestelde wijze enggeestig en verwijten een dichter zijn veelzijdigheid.
Wanneer Goethe een gedicht schrijft als het volgende:
Elfensang
Um Mitternacht, wenn die Menschen erst schlafen,
dann scheinet uns der Mond,
dann leuchtet uns der Stern:
Um Mitternacht, wenn die Menschen erst schlafen,
geeft hij ons m.i. niets anders dan een schoonheidsaandoening. Ik ben althans niet in staat ethische, sociale of om 't even welke, andere