het instandhouden van dialecten (van eenzelfde taal) en regionale kenmerken met politieke centralisatie kan gepaard gaan. In Duitschland b.v. wordt ‘de Heimatbewegung’ (regionalisme) door de regeering begunstigd.
4. Ik houd Marnix Gijsens bewering inderdaad voor een sophisme en laat het oordeel daaromtrent aan de scherpzinnigheid van den lezer over.
5. Wat dit punt betreft zijn we het nog niet eens. De sympathiën die Marnix Gijsen ‘naïef’ noemt waren minder bespottelijk dan hij meent. Daaraan lag een gevoel van germaansche stamverwantschap ten grondslag.
6. Marnix Gijsen schrijft: ‘De heer Decroos meent dat het militarisme geen “pest” is. Geluk ermee!’ Marnix Gijsen gelieve te herlezen wat ik heb geschreven. Hij vereenvoudigt mijn meening al te zeer. Wat Gijsens opvattingen desaangaande betreft: in zijn boekje verdedigt hij de Belgische militaire organisatie tegen Vlaamsche dienstweigeraars en schijnt eerst dan antimilitarist te worden als er een, voor 't oogenblik, geloof ik, nog denkbeeldige, Vlaamsche weerbaarheid ter sprake komt.
7. Daar Marnix Gijsen geen discussie wenscht, ga ik daar niet verder op in.
8. De indeeling der Vlaamsche dialecten door Marnix Gijsen gaat ook als men ‘in algemeenheden blijft’ niet op.- Ik verwijs naar wat ik daaromtrent heb uiteengezet.
9. Wat zijn stelling betreft heeft Marnix Gijsen gelijk. Of de toestanden thans zooveel beter zijn dan vroeger, betwijfel ik nochtans.