dat het door verstand en rede, door koude redeneering en berekening overwoekerd en verstikt wordt, doch nooit kan het uitgeroeid, het wortelt te diep in het menschelijk hart.
Andere gedichten van Leifhelm zijn, althans in één opzicht het tegendeel van de bovenvermelde. Terwijl in ‘Mit dem Sichelmond, mit dem Abendstern’ natuur en leven zoozeer geidealiseerd en, alsof 't ware, gesublimeerd zijn dat ze haast onstoffelijk lijken, zijn gedichten als ‘Verwandlung im Wald’ zwaar van de sappen der moederlijke aarde, de dichter voelt zich heelemaal één worden met den weeldrigen groei der geschapen natuur.
In ‘Der Irre’ zien we Leifhelms veelzijdige kunst weer van een anderen kant. Hij is werkelijk binnengedrongen in de psychologie van den krankzinnige en laat ons met hem meêleven. Zoo is zijn gedicht over een ‘gek’ allesbehalve een gek gedicht geworden. Men legge dit gedicht eens naast ‘De Gek’ van den Vlaamschen dichter A.W. Grauls uit diens bundel ‘Cantabile’. De vergelijking zal zeer leerrijk blijken.
Paula Ludwig is een fijn- en teergevoelige dichteres. Daar waar het beeldend scheppingsvermogen haar niet ontbreekt, gelukken haar voortreffelijke gedichten. Zij hanteert even handig het gebonden, berijmd vers als het vrije, rijmlooze dat haar gewoon uitingsmiddel is.
Ook Friedrich Sacher is een dichter met een eigen, persoonlijk geluid. Zijn ietwat barokke, soms fantastisch-bizarre verzen doen nooit als een koud en gekunsteld geknutsel aan, we voelen dat ook het schijnbaar gezochte hier aan een kunstenaar tot middel strekt om een teer-menschelijk zieleleven uit te beelden. Een paar gedichten van Sacher zijn meesterstukjes: geen breedvleugelige, machtige zangen doch ‘zachte lyriek der klein-groote dingen’ zooals een Duitsch criticus ze gekenschetst heeft.
Minder volgroeid lijkt me het talent van Walter Sachs. In zijn verzen stuiptrekt nog een en ander na van het expressionistisch paroxysme. Ook de vorm is niet altijd genoegzaam beheerscht. Doch er zijn reeds zeer mooie vondsten (b.v. in zijn gedicht: ‘Ehe’ dat nochtans niet heelemaal bevredigt) en zelfs een paar rijpe gedichten.
Wilhelm Szabo heeft zich evenmin in al zijn gedichten aan den noodlottigen invloed van het expressionisme geheel ontworsteld. Waar hij dat wèl heeft gedaan heeft hij uitstekende dingen geschreven b.v. ‘Vom Kiesel’ door Richard Schaukal als ‘das künstlerisch