De Tijdstroom. Jaargang 2
(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 564]
| |
Leven
| |
[pagina 565]
| |
vormen niet vastklampen, wat maken politieke constellaties of het al of niet zijn van een samengeraapte staat als België, in het licht der geschiedenis en in verband met het leven. Onze roeping is op dit oogenblik het Vlaamsche volk in de mogelijkheid te stellen zijn roeping voor West-Europa te vervullen - en een staat te willen die de mogelijkheden van het volk steunen en ontwikkelen moet. 2. De onlusten in de Belgische koolmijnstreken hebben eens te meer bewezen dat de nochtans uitgebreide sociale wetgeving die België bezit, niet voldoende is om de arbeiders te bevredigen. Die sociale wetgeving neemt immers de oorzaken der ontevredenheid niet weg. Zij stelt geen einde aan een onrechtvaardig stelsel, integendeel, zij helpt het eer bestendigen door zijn kwade kanten te verdoezelen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat bij de minste gelegenheid den geest van bitterheid die in de arbeidersmassas sluimert tot zulke geweldige uitspattingen leidt. Wegnemen van enkele nadeelen, verzekeringen tegen werkeloosheid, ziekte en ouderdom, volstaan niet om de gemoederen rust te geven. Wel kan sociale wetgeving in dien zin voor eenigen tijd afleiding bezorgen, omdat zij een schijn van opgang beteekent naar de uiteindelijke bevrijding. Maar allerwegen blijkt nu reeds dat het enkel lapwerk is, dat de minderwaardigheid der arbeiders bestendigt. Wat komen moet is een rechtvaardige ordening der maatschappij. Voor den grooten nood van dezen tijd passen groote maatregelen. Het volstaat niet meer enkele duiten loon meer te betalen en liefdadigheid te plegen aan diezelfde lieden, die de weelde van den milddadige verdienden door hun arbeid. Er moet rechtvaardigheid komen, er moet een toestand geschapen worden die het ideaal der gerechtigheid zoo dicht mogelijk benadert. Wat en hoe dat nieuwe komen moet, kan moeilijk vooraf worden uitgelijnd. De ervaring ook zal veel leeren. Doch de katholieken moeten zich op weg begeven. Het is hoog tijd dat zij een sociale herordening bestudeeren en voorstaan. Er is haast bij om bezieling voor de nieuwe vormen te wekken - om met alle kracht aan hun uitbouw te beginnen. Wij weten wel dat niettegenstaande den grooten nood, vele katholieken zich tegen de vernieuwing verzetten zullen. Maar als zij werkelijk katholieken zijn, zal het niet moeilijk vallen hen van hun onge- | |
[pagina 566]
| |
lijk te overtuigen. Ten ware zij liever verstrikt bleven in hun liberale tradities en opvattingen, die hen tevens het middel aan de hand doen om hun hebzucht te vergoelijken. Doch naar de haaien van dien aard dient niet te worden omgezien, hoe talrijk zij ook zouden zijn. Wij mogen door hun schuld het communisme niet laten overwinnen. Het valt te betwijfelen of alle katholieke leiders en afgevaardigden veel begrip van den toestand hebben. Als men de kamerverslagen leest krijgt men allerminst een voortreffelijken indruk van den geestelijken stand van een zeker aantal mannen van rechts, die alles behalve de rechte mannen op de rechte plaats zijn. Er vallen treurige bladzijden te schrijven over de mentaliteit die bij al te veel katholieke politiekers heerscht, scherpe woorden te zeggen over hun laksheid, luiheid en onwetendheid, alleen maar deze drie om erger termen vooralsnog te vermijden. Wij zullen die bladzijden schrijven, wij zullen onzen geest van idealisme jagen door hun mufheid en gescharrel. Wij zullen het niet uit bitterheid doen, geen aanval om het aanvallen, doch om te doen nadenken, te zuiveren, te verbeteren. 3. Er is een Nederlandsche vertaling verschenen van ‘Der Mensch und die Technik’Ga naar voetnoot(2) van Oswald Spengler, de bekende wijsgeer, en schrijver van ‘Der Untergang des Abendlandes’. Het prospectus vermeldt dat in Duitschland 20.000 ex. van zijn jongste werk werden verkocht in 6 weken tijds. Wat me, gezien zijn inhoud niet verwondert en gezien de bijzondere geestesgesteltenis van den Duitscher uit onzen tijd, gesteltenis die hij weerspiegeld, verklaard en gegrond vinden moet na kennismaking met dit diep en schoon betoog. Spengler's uiteenzetting komt hierop neer: dat de technische vervolmaking die deze eeuw kent, de schepping is van de noordelijke, faustische ziel, schepping die de overmacht der noordelijke volkeren eeuwen lang bestendigd heeft en hun kultureele bloei mogelijk gemaakt. Nu dreigt deze overmacht echter verloren te gaan: kleurlingen hebben de technische kennissen overgenomen en toegepast, de vermechaniseerde wereld zal Europa verhongeren, onze kultuur die alle teekenen van het verval vertoont zal verschrompelen - het einde van de faustische beschaving is nabij. Ergens elders zal een nieuwe | |
[pagina 567]
| |
kultuur ontstaan, van niet-noordelijke volkeren, bij wie de machinetechniek vergeten zal zijn. Er is daar niets tegen te doen. ‘Slechts droomers gelooven aan uitwegen. Optimisme is lafheid. - Wij zijn in dezen tijd geboren en moeten dapper den weg, dien voor ons bestemd is, ten einde gaan. Er is geen andere. Op de verloren post blijven zonder hoop, zonder redding is plicht. Volhouden als die Romeinsche soldaat, wiens gebeente men voor een poort in Pompeji gevonden heeft, die stierf, omdat men bij de uitbarsting van den Vesuvius vergeten had, hem af te lossen. Dat is grootheid, dat is ras hebben. Dit eervolle einde is het eenige wat men den mensch niet ontnemen kan.’ Het is de stem uit ‘Der Untergang des Abendlandes’. Spengler legt opnieuw getuigenis af voor zijn alomvattenden, genialen geest. Deze speurder naar de zin des levens, deze zoeker die in het verloop der geschiedenis den draad meent te hebben gevonden die ons heden aan verleden en toekomst bindt, blijkt hier weer meer dan een geleerde, meer dan een wetenschapsmensch, er is veel van den dichter en profeet in hem. Zijn woord heeft de overtuigingskracht van de werkelijke bezieling en bezit de klaarheid die slechts mogelijk is bij wie niet meer twijfelt en de zekerheid heeft dat zijn wereldbeeld met het werkelijke overeenstemt. Het is niet omdat Wells in zijn ‘Outline of History’ een andere ontwikkelingsgang voor het wereldgebeuren heeft geteekend, dat wij weigeren te zweren bij Spengler. Deze laatste behoort ons meer dan de eerste, doch zijn geest werkt niettemin als een zacht vergift. Schijnbaar is er iets grootsch in zijn geloof: alles is verloren, maar wij moeten toch standhouden. Waarop dan te vragen valt: waarom standhouden voor iets dat toch verdwijnen moet? Als zijn thesis, het is voorloopig gelukkig maar een veronderstelling, doch als die veronderstelling zich in werkelijkheid omzetten moest, zou het dan niet grootscher zijn den ondergang van de faustische kultuur te helpen bespoedigen - om nog aan den uitbouw van de daaropvolgende te kunnen helpen? Spengler zou daarop antwoorden dat de noorderlijke ziel het niet kan, als de faustische beschaving verdwijnt zal ook de faustische bezieling verdwenen zijn. De mensch is één met zijn techniek, al is hij het ook niet met zijn technische handelen. Niettegenstaande dit noodlot dat de mensch zich zelf schept - | |
[pagina 568]
| |
zal de ziel van den mensch zich blijven openbaren, de regenereerende kracht van het kristendom zal haar stuwen, de enkeling zal zich losrukken uit den ondergang. Er is iets in deze beschaving dat niet mag worden voorbij gezien: de faustische mensch is ook de kristelijke mensch. Geweten en zelfaanschouwing plaatsen hem op zeker oogenblik aanschijn tot aanschijn voor zijn daden en zijn inzichten, hij maakt beschaving, doch hij staat er kritisch tegenover, hij beheerscht de beschaving nog door zijn vrijen wil, - hij zal haar sloopen als er geen anderen uitweg meer is en iets nieuws grondvesten, waarin een andere zijde van zijn wezen zich sterker veropenbaren zal. Voor Spengler zijn de strekkingen die in een kultuur tot verwezenlijking komen, fataal ten ondergang gedoemd, zij kunnen het beginsel en de kiem niet vormen voor een nieuwen groei. Maar wij weten dat de ziel niet gebonden is aan haar daad en dat zij het leven wijzigen kan door eigen vrije wil. Als het niet gebeurt zal het haar schuld zijn, als onze cultuur ten gronde gaat zullen wij er schuld aan dragen. Maar wie de schuld erkent, erkent de mogelijkheid van het herbeginnen - en met die mogelijkheid doen wat mogelijk is, dat is grootschheid voor de menschen van dezen tijd. |
|