| |
| |
| |
Nederlands Proza
Verhalend Proza Jan Vercammen
Alie van Wijhe-Smeding: Harlekijntje. ‘Het Kompas’, Mechelen. Gen. fr. 58.00; geb. fr. 71.00.
Alie van Wijhe-Smeding: Oude Kennissen. ‘Het Kompas’, Mechelen. Gen. fr. 43.50; geb. 56.50.
Josine Reuling: Sara Vierhout. ‘Het Kompas’, Mechelen. Gen. fr. 36.00; geb. 50.00.
C. Van Wessem: De IJzeren Maarschalk. ‘Het Kompas’, Mechelen. Gen. fr. 56.50; geb. fr. 71.00.
Willem Elsschot: Lijmen. - Wereldbibliotheek, Amsterdam. Geb. fr. 3.75.
Theo Bogaerts: Vastenavond. Steenlandt. Kortrijk. Gen. fr. 35.00; geb. fr. 50.00; luxe fr. 75.00.
B. Stroman: Stad. - Uitg. W.L. en J. Brusse. N.V. Rotterdam. - Fl. 2.90.
Paula Grogger. De steenen Poort. Geautoriseerde vertaling van Eva Raedt-de Canter. Standaard-Boekhandel, Brussel. Gen. 70.00 fr.; in linnen geb. 85.00 fr.
Alie van WIJHE-SMEDING.
Alie van Wijhe-Smeding stelt ons geduld op een harde proef. De hollandse schrijvende dames doen dat wel meer. Het is een eigenaar- | |
| |
dig onderscheid in de Ndl. lit.: in Vlaanderen ontbreken schrijfsters bijna geheel, in Holland is er een zeer ontzagwekkende bent. Als nu de kwantiteit de kwaliteit influenceerde konden we ons er om verheugen. Maar, voor zoveel we Hollandse schrijfsters lazen, moeten we dat ontkennen. Daarbij komt dan nog, dat de pen der vrouwelijke auteurs in Holland weinig rust schijnt te kennen.
Laten we nu even bepalen. Van genoemde schrijfster liggen hier nu twee werken. Eerst: Harlekijntje. Alie v. W.-S. is hiermee niet meer aan haar eerste kinder-roman. Ze leerde ons reeds een ‘Tijne van Hilletje’ en een ‘Rieuwertje Brand’ kennen. En nu Daantje Diddens of Harlekijntje. We geloven dat het eer moeilik is een goed boek over een kind te schrijven. Het kind leeft niet alleen in onze wereld, het heeft daarbij nog een eigen wereld, waarin het voor hemzelf even werkelik leeft. Dat kinderlik animisme kunnen we zelfs voor onszelf moeilijk herbeleven, of liever: niet, al hebben we dan ook tijdens onze puberteitsjaren een soortgelijk, maar heel niet hetzelfde verschijnsel doorgemaakt, toen we de wereld gingen bevolken met onze dromen.
De Witte en Kiki hebben als volstrekt objektieve biografiese verhalen niet voor die moeilikheid gestaan, maar daarom missen ze ook een zekere diepte, die toch ook evengoed eigen is aan de kinderlike psyche. Ze halen hun schoonheid enkel uit hun volstrekte objektiviteit. Een eventuële blik in de kinderziel blijft oppervlakkig. We bekennen dat extrospektie hier inderdaad veel gemakkeliker is dan introspektie, die A.v.W.S. hier heeft beproefd. Aan die moeilikheid is de schrijfster dan ook gedeeltelik bezweken. Daantje Diddens leeft niet alleen met sprookjesfiguren, maar hij betrekt ze voortdurend in zijn eigen leven. Schrijfster heeft zich niet uit de daaruit voortspruitende verwarring kunnen redden. Ze heeft ongelijk gehad aan de uit die betrekking ontstane dromen voort te weven, in plaats van bij Daantje te blijven. Het kind lijkt ons in zijn fantazie eer abnormaal. Indien we het als bestaande willen aannemen, moeten we het toch als ziekelik aanschouwen, waar zijn vroegtijdige dood misschien wel een bewijs voor is. Het hiervoor vermelde feit, dat het geheugen ons moeilik ter hulp komt voor de herinnering van onze eigene kinderlike psyche, beneven dat A.v.W.S. daaraan zeker heeft willen putten, moest haar Daantje noodzakelik een tint van onnatuur geven. De psykiese veran- | |
| |
dering, die met de puberteitsjaren intreedt, betrekt ook het geheugen, en al te vaak worden door beschrijvers van een kinderleven trekken uit de puberteitspsykologie voor kinderpsykologie uitgegeven. Niet alleen dat, maar bij Daantje ontmoeten we zelfs trekken van een volwassene, wat hem een onbegrijpelik ouwelik uitzicht geeft op sommige bladzijden.
Er verscheen in Holland een ander boek over kinderen, nl. ‘Kinderen uit mijn klas’ van Cohen De Vries. Ik weet niet of de schrijfster zich bewust op pedagogies terrein wil stellen, maar dit boek moest door pedagogen even graag gelezen worden als de jeugdherinneringen van Jan Lighthart. Daar is het kind zelf nooit uit het oog verloren wat we wel aantreffen in Harlekijntje.
Enkele malen, waar de schrijfster meer direkt schrijft, wordt ze ook pregnanter. Nemen we de dood van Daantje. Deze passus wilden we hier graag aanhalen als een zuiver en ontroerend stukje proza, dat het meesterlike benadert.
Een algemeen euvel van het boek is ook dat het te zeer werd uitgesponnen en diesvolgens vermoeit, terwijl aan de aard van het onderwerp zelf vastzit, dat belangstelling hier moeiliker te verkrijgen is, dan b.v. voor een zuiver verhaal.
Ik blijf het evenwel nog altijd als een waarheid beschouwen, dat een vrouw meer dan een man geschikt is om over een kind te schrijven. Ondanks zijn gebreken kan dit boek ons desnoods als bewijs daartoe dienen. Het werd trouwens met liefde en medelijden geschreven, wat ons verklaard wordt door de opdracht: Aan de nagedachtenis van ons kleine vriendje. A.v.W.-S. heeft altijd een zeer fijne toets, die werkelik bekoort, soms wat al te vrouwelik-fijn. Een zeer bizondere plaats onder de Hollandse vrouwelike auteurs kunnen we haar niet ontkennen, wat we trouwens ook niet graag zouden doen.
Beter dan door ‘Harlekijntje’ toont ze door ‘Oude Kennissen’ die plaats waardig te zijn. Hier is alle fantazie ver. De vertelling is louter realisties. Het is een faze uit het leven van meestal oude mannetjes en vrouwen. Hier nog dezelfde fijne toets, die we bij de schrijfster zo graag mogen. Reeds schreef ze een soortgelijk boek, nl. In de witte stilte.
Uit het boek van Frans Van Dam over A.v.W.-S. weten we dat ze een tijd in een buurtje te Enckhuizen woonde waar ze velerhande typiese mensen ontmoette. Nu over Cyriel Buysse zoveel wordt ge- | |
| |
sproken, moeten we hier aan hem denken. Ook hij nam bij voorkeur de armen en de misdeelden uit zijn jeugdomgeving tot onderwerp van zijn werk.
Alie van Wijhe-Smeding, met haar man, de predikant M.C. Van Wijhe op afscheidsbezoek.
We kunnen nu wel opwerpen, dat de naturalistiese schrijfwijze, met haar ongebreidelde analiese-zucht tot het verleden behoort. Maar we kunnen ook in ‘Oude Kennissen’ niet het romantisme ontkennen. Trouwens, als we het gemak zien, waarmede de schrijfster zich beweegt met de naturalisties-realistiese metode. houden we het verwijt in. We hebben graag kennis gemaakt met die ‘Oude Kennissen’ van A.v.W.-S., ook om het romantiese tintje, dat haar toelaat meer dan in haar eerste werken buiten het louter-stoffelike te treden.
Ge leest Sara Vierhout. Bladzijde na bladzijde. Ge verwacht telkens iets. Maar er komt helemaal niets. Verschillende gebeurtenissen, waarop we voorbereid werden, gebeuren helemaal niet, zelfs niet aan het slot. Dit boek is niets dan een brok uit het leven van een schouwburgzangster, die twee dochters heeft van verschillende mannen, nl. Sara Vierhout en Nora Crielaart. De mannen laten zich niet kijken. Ieder dezer drie vrouwen heeft evenveel belang in deze tranche de vie. Sara Vierhout is allerminst een roman; het kan misschien een novelle zijn, maar dan een novelle in het oneindige, t.t.z. zonder ander einde, dan een typografies.
| |
| |
We wezen hiervoor reeds op de anlyse-zucht van het naturalisme. Daaruit heeft Josine Reuling zich bevrijd, al hoort haar werk bij deze richting thuis. Haar naturalisme is verstrakt, maar het is koud gebleven, en ook naturalisme. We hebben altijd gemeend dat de vrouwelijke psyche zich minst leende tot de naturalistiese schrijfwijze. In Holland evenwel blijken de mannen heel wat verder van die richting af te staan dan de schrijfsters, over het algemeen genomen.
We waarderen in dit boek de juistheid van toets en de af-heid van de stijl. We kunnen niet aanvoelen, of de schrijfster iets van een eigen overtuiging in dit boek heeft willen leggen. In dat geval hadden we de stijl meer bewogen gewenst. Van een euvel werd het gespaard: van gevoelerigheid, zelfs in de vrijage van Sara. Dat doet ons te meer hopen op een ontplooiing van het talent, dat aan Josine Reuling niet te ontzeggen is. Maar ze zal tot een eigen manier van zegging moeten komen, en haar streving naar versobering en direktheid zal moeten komen tot die ‘neue sachlichkeit’, die tans wordt gehuldigd. Dit zeggen we alleen omdat haar Sara Vierhout in die richting wijst.
c. van wessem.
Weer een biographie romancée, deze ‘IJzeren Maarschalk’ en een van het goede soort. Dit genre mag ons nog meer boeken brengen als dit, en als reeds enkele voorgangers in de Ndl. letteren. Ditmaal gaat het over Daendels. We lezen in het Modern Woordenboek: Daen- | |
| |
dels, Herman Willem, Nederlandsch staatsman, geb. 21 Okt. 1762 te Hattem, 1785, als schepen voorgedragen, werd hij door Willem V afgewezen en koos de zijde der patriotten, week naar Frankrijk uit, rukte met de Franschen in den eersten Coalitieoorlog de Republiek der Vereenigde Nederlanden binnen en was 1795-1802 luitenant-generaal der Bataafsche Republiek, waarvan hij door twee staatsgrepen het bestuur veranderde, hielp 1799 het Engelsch-Russisch leger, dat in Noord-Holland wilde landen, verslaan bij Bergen en bij Kastrikum; 1807-1811 gouverneur-generaal van Nederlandsch Oost-Indië, waar hij het aanzien van het Europeesch gezag herstelde (Donderende Maarschalk); 1816 gouverneur der Nederlandsche bezittingen op de kust van Guinea, waar hij den slavenhandel afschafte en 2 Mei 1818 overleed.
Dat alles en nog meer vinden we in het boek van van Wessem terug, dat geschreven is in een direkte pregnante stijl, met hier en daar een ironiese ondertoon.
Het historiese feit dat de revolusies van het einde der 18de eeuw en het begin der 19de geleid werden niet door het plebs, maar door de burgerij, heeft van Wessem zeer juist gezien. Hier werd al te vaak verkeerd geinterpreteerd, dan dat we daarop niet graag wijzen.
We blijven hier ook gespaard van de prilste levensuitingen van de held, als b.v. de geboorte, het tandenkrijgen, de eerste passen en zo meer, waarmede we in een biografie gewoonlik het eigenlike levensverhaal moeten verdienen. Van Wessem blijft geheel het verhaal door objectief tegenover zijn personnage staan, en met een buitengewone handigheid weet hij nieuwe personen ten tonele te voeren. Dat laat hem de lijn van het verhaal ononderbroken aanhouden. Nergens ook stuiten we op nodeloze uitweidingen, wat hier meer dan elders nog zou hinderen bij de suggestieve stijl van van Wessem. We denken b.v. aan de terugtocht uit Rusland. Een boek, dat we met vreugde begroeten.
De naam Willem Elsschot heeft een goede klank, maar niet de klank, die hij verdiend heeft, bizonderlik door ‘Villa des Roses’. Ook de ware naam van de schrijver, nl. André De Ridder klinkt niet zoo vreemd, als gewoonlik de ware naam van onder een pseudoniem verdoken literator. Nu: Lijmen. Laarmans is bestuurder geworden van een zgz. Algemeen tijdschrift voor financiën, handel, nijverheid,
| |
| |
kunsten en wetenschappen. Hij heeft eerst een leertijd moeten doormaken onder het bestuur van Boorman. Een tijdschrift zonder ...abonnenten, en dat nochtans op ...tienduizenden ex. wordt verkocht, maar daarom niet verspreid, want enkel genomen door een ‘gelijmde’ firma in ruil voor een lovend en geïllustreerd artiekel. Die Boorman is in werkelijkheid een schurk en Laarmans een willooze marionet, wiens beetje hart door Boorman wordt toegelijmd met een paar woorden. Maar nergens kunnen wij hen onze belangstelling onttrekken. Elsschot heeft geheel zijn boek door een spanning weten te behouden als in een beste detektieve-roman. Zijn stijl is direkt en voornaam. Deze laatste hoedanigheid, die we al te veel moeten ontberen in de Vlaamse letteren, heeft ons voor dit boek ingenomen. De inhoud is eerder mager, maar de ironie ligt er duimdik op, reeds vanaf de ontmoeting van ik en Laarmans, zodat we voelen, dat de schrijver met dit boek werkelik een bedoeling heeft gehad, nl. het ironizeren der reclamezucht van de moderne handelswereld. Zo wil het ons tenminste voorkomen, dat Boorman daarom werd geschapen. Omwille van voornoemd gebrek in de Vlaamse literatuur een welkom boek.
Theo BOGAERTS.
Theo Bogaerts introduceerde de fantastiese roman in Vlaanderen met ‘Het Oog op den Heuvel’ en ‘De Man die het Licht stal’. En hij introduceerde hem goed. De fantast Bogaerts ontmoeten we in
| |
| |
dit boek niet meer, tenzij vluchtig bv. op de bedevaartdag te Diksmuide, die ook door de vorst wordt bijgewoond. En diezelfde Bogaerts verschijnt ons hier als een romanticus, die zelfs aan het konventionele niet heeft kunnen ontsnappen. In zinnen als het hier volgend paar voorbeelden kunnen we niet geloven: in de meeste huizen wierp ik de zoekende blikken mijner verbeelding... Ik wilde met haar het schip bevaren van mijn liefde naar het ingebeelde eiland der dromen. - De een-eiland-in-de-stille-zuidzee-romantiek schijnt tevens een algemeen verschijnsel te zijn, dat een ongewenste uitbreiding heeft gekregen vooral sedert het verschijnen van Van Schendel's mooie boek met die tietel. Ook in dit boek. De etsen van Floris Jespers, die ook het tietelblad tekende, vormen door dat alles een eigenaardig kontrast bij de tekst.
We vinden de bekering van de hoofdpersoon tot het flamingantisme eerder wat simplisties. De schrijver is er trouwens niet in gelukt het politieke deel van zijn boek feilloos in het raam te schikken, al heeft het natuurlik wel zijn rol: nl. de haat van de baron te verscherpen en aldus de reaksie, die leidt tot de moord, nog dieper te motiveeren. Daargelaten nog de afwisseling, die het aanbrengt. Maar het is het minste van het boek.
Het gesprek over de Vlaamse Beweging doet onnatuurlik aan en brengt trouwens niets anders dan wat gemeenplaatsen. We weten ook niet wat de schrijver er toe bewogen heeft het woord ‘Vlaanderen’ angstvallig te vermijden. De onnatuurlikheid wordt door die gedwongenheid enkel vergroot. Hij kon bij die plaatsbepaling niets verliezen, integendeel.
We willen hier nog wijzen op een euvel dat nog meer voorkomt in de katolieke Vlaamse literatuur. Voor de eerste maal voelden we dat bij de ‘Opgang’ van Van Hemeldonck, dat indertijd bij het Davidsfonds verscheen. De kloosterroeping van de heldin was daar een van de onnatuurlikste dingen, die we ooit in een boek ontmoetten. Ook hier gaat Rita, nadat haar geliefde onschuldig voor de moord op de baron veroordeeld werd, naar het klooster.
We staan hier voor het moeilik probleem van de roeping. We kunnen ons onmogelik hechten aan het traditionele begrip van een rechtstreekse roep Gods, (behalve in bovennatuurlike gevallen, dus niet-gewone) de zgz. klop op het hart. Dat kan hoogstens een symbool zijn dat tot verkeerde opvattingen leidt. We menen dat de
| |
| |
roeping bepaald wordt door aangeboren psichologiese faktoren. We kunnen hier geen aangeworvenheid aanvaarden, omdat deze gevallen, als kunstmatig, tot levensmislukking leiden, die we onmogelik kunnen aanvaarden als liggende in de lijn van Gods Wil. Diesvolgens achten we het besluit van Rita minderwaardig tegenover de levensopbouw door een trouwe liefde, al was het ook na 10 j. gevangenis. En de bewering, dat zij hem zo lief had, dat ze hem volgde in een cel, doet volstrekt kunstmatig aan. Ofwel was hun liefde enkel maar erzatz, wat ze meestal is in haar literaire verschijningen van vandaag. Nu, we kunnen aannemen, dat de schrijver objektief tegenover feiten wil staan, maar dat wordt door zijn schrijfwijze enigszins gelogenstraft. In ieder geval, we hebben, omwille van onze eerbied voor echte kloosterroepingen, een diepgrondige hekel aan literaire kloosterroepingen, die na een mislukte liefde ontstaan, of nog slechter, na omstandigheden, die de geliefden tijdelik scheiden. Dat kan maar enkel zwakheid zijn.
De tietel van dit boek heeft een dubbele betekenis. De hoofdpersoon draagt die lapnaam, en het feit, waarrond dit werk werd gebouwd, gebeurt op vasten-avond. Nu we al dat kwaad hebben gezegd, zullen we ook getuigen voor het talent van Bogaerts. We zijn daarvoor niet de eersten. En we doen het graag. Afgezien van het voorgaande is deze roman goed gebouwd. Er loopt een flink-aangehouden lijn door dit boek, en de hoofdpersoon is klaar uitgetekend, hij draagt schoon het gehele gebeuren, met een trefzekere psiekologie voert Bogaerts hem naar het fatale einde. Niettegenstaande een zekere ongelijkheid in de stijl hebben sommige bladzijden een onweerstaanbare bekoring. De ironie, die een groot deel van de huidige literatuur overschaduwt (of verzont?) heeft ook Theo Bogaerts hier te pakken. Er ligt echter tevens een waas van heimwee over bijna elke bladzijde, een heimwee, dat nooit geheel tot gevoelerigheid ontaardt. ‘Vastenavond’ betekent een volteface voor Bogaerts wat ons slechts verheugen kan. We verwachten in deze lijn een andere roman van hem. We hebben daartoe het recht. Nu, na ‘Vastenavond’, zeker, want het bewijst kwaliteiten, die moeten uitgebouwd worden. Daarom hebben we dit boek met blijdschap ontvangen.
De reportage-roman is aan de orde van de dag. Ehrenburg maakt school. Ook in Nederland. Daarvoor getuigt ‘Stad’ van B. Stro- | |
| |
man, van wien een portret wordt afgedrukt, voor welks fyziese gelijkenis we de heer Stroman zelf verantwoordelik stellen. ‘Stad’ is
b. stroman.
niet een verhaal, en als motto staat vooraan: This is not a marriage-story. Daarmee weten we meteen dat de schrijver het land heeft aan alle romantiek. Maar toch, maar toch. Eigenlijk heeft de romantiek van de stad hem vastgegrepen, misschien buiten zijn wil. Maar het is een gezonde romantiek, die niets traditioneels heeft. Eén bewijs: De haven arbeidt. En de zware slag van deze arbeid verwaait over de stad, want waar de wind dit gedoogt, verneemt men het stampen en kreunen van dit hart en iederen nacht rijst ergens de donkere kreet van een schip, dat aan het land ontkomt.
De stad is Rotterdam, die tevens haven is. Zo krijgt Stroman gelegenheid een volledig beeld van de moderne grootstad te geven. Maurits Dekker deed het voor Amsterdam. Het gaat niet op, deze twee werken naast elkaar te leggen. Niet wat de kwaliteit betreft: het boek van Dekker is meesterlik, zo ver zijn we met Stroman voorlopig nog niet. Ook niet wat de inhoud betreft: voor Dekker zijn de mensen hoofdzaak, voor Stroman meer de stad en de haven zelf. Bij Dekker staat de stad in dienst van de mensen, bij Stroman de mensen in dienst van de stad, van zijn stadsbeeld. Er is weinig handeling in dit boek, het grootste deel is ingenomen door beschrijving.
| |
| |
Diesvolgens kan hij moeilik een gekonsentreerde aandacht gaande houden. Maar er is vergoeding: zijn beschrijving is pregnant. Als hij zegt: de mensen zetten hun schouders onder den last van den wind, of: de golven zijn speelsch, de regen zet basalten spiegels langs dit spel, en honderd evenwaardige dingen meer, dan lezen we dat nog eens. Het treft meer dan een nuchtere notitie, omdat we er een levend mens achter voelen.
Dit is een over bijna elk paar bladzijden verbrokkeld boek. Na een paar over Jan en zijn meisje, een paar over Dick en zijn meisje, een over Daan, een over Gijs, de bandiet. En dat telkens vermengd in één hoofdstuk, dat de naam draagt van een dag, om dan weer op een andere dag plusminus hetzelfde te beginnen. Bij de direkte korte zinnen, waarin dit boek is uitgewerkt passen volkomen de tiepografiese eigenaardigheden. Er is daardoor inderdaad iets te bereiken, al hebben we soms geglimlacht bij van Ostayen en Brunclair. Maar hier is het ook heel wat anders. Het zit hier niet in de schikking der letters, maar in de vorm en de grootte. Stroman maakt er trouwens niet een doorlopend gebruik van. Het is hier een pikturaal element waar het past. Bij de dichters was het, om het niet een paradoks te zeggen, een verstandelike gevoelsaanduiding.
Eigenlik heeft ‘Stad’ geen begin. En ook geen einde. Op een bepaald ogenblik wanneer juffrouw Berghem een paar handschoenen verkocht kwam Stroman daar aan. Hij wandelde een paar weken de stad door, en hij is weer weggegaan met de ochtendkrant, die de moord op de heer Broen meldde. Na hem gaat iedereen te Rotterdam zijn gang. Als Jan of Dick getrouwd zijn of gebroken hebben, dan is dat na hem gebeurd, eveneens de sectie op het lijk van de heer Broen en de eventuële aanhouding van Dolf, de moordenaar en zijn dieventaalgenoten Gijs en Freek. Het gaat ons eigenlik niet aan. Stroman heeft het gedaan gekregen onze belangstelling voor zijn personen volkomen af te leiden.
Ook de omslag past mooi bij het boek. Evenals de typografiese uitwerking werd hij verzorgd door Paul Schuitema.
Last not least: De steenen Poort. Een zeer merkwaardig boek. We weten daarmee geen niewsje te vertellen, maar we herhalen het met geestdrift. Geen ‘neue sachlichkeit’: meer poëzie, maar dan poëzie, die u telkens weer treft, al is het ook in een roman. In dit boek- | |
| |
deel van meer dan 600 blz. vertelt Paula Grogger de geschiedenis van twee generaties uit haar geslacht, die men gewoonlik Stralz noemde. Het gebeurt in de Stiermarkse Alpen in de tijd van Napoleon I. De
Paula GROGGER.
mensen, die door het werk wandelen (juist!) leven zo schoon in hun midden, hun zeden en hun gewoonten, Paula Grogger leidt ons zo meesterlik bij hen in, dat het feitelik nooit heel klaar in ons wordt, dat we bijna anderhalve eeuw na hen leven. De hoofdpersonen zijn Constantia Sorger, de vrouw van Stralz, die haar leven slijt onder de verdenking van overspel; en het dochtertje van de onderwijzer, de geliefde van de oudste zoon Stralz, die men denkt van de jager te zijn. Rögerl leeft van gehoorzaamheid: ze is haar geliefde gehoorzaam tot in zijn doodstrijd.
Het gebeuren is verweven met legende en bijgeloof, dat zo heerlik
| |
| |
bij haar personen hoort. Er is gedurig nood in Oblarn, de mensen vergissen zich voortdurend, het kwade neemt bezit van hen, de laster spookt gedurig rond om de twee reine gestalten van dit boek: Constanzia en Rögerl, in wiens hart veel goedheid is, maar ook bitterheid om dat alles. Het is die reinheid en die goedheid, die Paula Grogger ons met voorliefde toont. Boven alles straalt het Godsvertrouwen van heel een volk. De psykologie in dit boek is wonder-teer en toch treffend juist, zowel die van de jeugd als die van de volwassen boeren. Dit boek is met een grote liefde geschreven. Alhoewel het niet opgaat ze beide zo maar naast elkaar te plaatsen, hebben we aan Sigrid Undset gedacht. Op een gebied vertonen deze schrijfsters altans gelijkenis: hun werken zijn vermoeiend lang uitgespannen. Voor het hoge Noorden met zijn lange avonden is dat te begrijpen, in onze handen is het een euvel. Maar bij de Oostenrijkse Paula Grogger moet het ons eer verwonderen. In dit boek geen echo van de stormen, die de Germaanse landen beroeren, nergens komt gejaagdheid de serene rust verstoren. Het staat regelrecht tegenover de moderne roman met zijn korte zinnen en zijn snelle rythme waarvan het hiervoor besproken ‘Stad’ een voorbeeld kan zijn.
‘De steenen Poort’ is een monumentaal werk. Zwaar volgen de perioden op elkaar, maar het is doorlicht van het geloof en de liefde van de schrijfster. Een van die boeken, die ik op een apart schapje zet om ze in verloren minuten nog eens door te bladeren. Alleen vrees ik maar dat deze minuten voor het boek van Paula Grogger uren zullen worden. Eva De Raedt-Canter bewees Nederland met deze vertaling een grotere dienst dan veel schrijvende dames met oorspronkelik werk.
|
|