De Tijdstroom. Jaargang 2(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 537] [p. 537] Grauwe Mei Jan Melis Het daglicht schuwt ons omdat wij De taal der vogels niet begrijpen; Zijn wij geen vreemden midden 't spel Van bloeien, vruchten dragen, rijpen? In 't zuiver oord van God Natuur Besmetten wij de reine loten Met angst, melaatschheid, haat en nijd. Uit welke duistre kern zijn wij gesproten? In den beginne leefde een ras Verlicht van geest en zacht van zinnen; Zij kenden 't wonderbaar geheim In zuiverheid het leven te beminnen. Helaas, een sterke, duistre stam Verscheen en sloeg een vloek op 't leven, Verkrachtte, roofde en entte kwaad, Zoodat geen enkel zuiver is gebleven. Nu heerscht lawaai en dwaas gerucht; De handen zijn gebald tot vuisten, De zinnen zijn verstompt, de goorheid bralt Waar eens de zuivre zang der liefde ruischte. Vorige Volgende