De Tijdstroom. Jaargang 2
(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Taal en Letteren
| |
[pagina 474]
| |
Het boek van Van Leeuwen heeft dit op veel andere voor, dat het helder-overzichtelik is, wel wat tè. Want deze doorgedreven eigenschap heeft de schrijver niet alleen verleid tot enigszins verbazende katalogering van verschillende dichters, maar tevens tot het bijeengroeperen, van mensen die eigenlik totaal verschillende wegen opgaan (al kunnen we dan wel niet veel invoeren tegen tietels als ‘religieuze poëzie’, die voorzichtigheidshalve toch algemeen genoeg zijn gehouden) en tot het aanwenden van ongelukkige termen als ‘gebrokenheid’, waarvoor we nog maar best de oude term ‘romanties verlangen’ zouden bewaren. Zo 'n karakterisering heeft trouwens altijd een konventioneel kantje. We geloven dat met een historiese volgorde, niet alleen dat alles kon voorkomen worden, maar dat zó ook de ontwikkeling, de lijn van onze literatuur zou zichtbaar geweest zijn, wat toch een zeer groot belang heeft op ons M.O., voor de vorming van mensen door de krachten van volk en tijd. En we kunnen geen ander doel stellen voor het literatuuronderwijs. Er zijn natuurlik ook hier weer de verzen die een gemeengoed zijn voor elke nieuwe bloemlezing. Dat is een gevaar voor die gedichten zelf. Even toch willen we wijzen op de keuze van ‘Berechtinge’ van Gezelle. En wat Van Leeuwen zeker niet kan vergeven worden is het ontbreken van Van Langendonck en Van Ostayen. Maar anderszins getuigt het boek van een fijne smaak, vooral bewezen door de keuze der stof, en van een klaar begrip, vooral bewezen door de karakteristieken, die van iedere dichter worden gegeven. Van Leeuwen heeft getracht zo volledig mogelik te zijn, en zo komen er in zijn boek verschillende Noord-Nederlandse figuren voor, die eigenlik kinderen zijn tegenover de beide vergeten grote Vlamingen. H. Opdebeek besprak in D.T. (Juni 1931) een ander werk van Van Leeuwen, nl. ‘Epiek en Lyriek’.Ga naar voetnoot(2) Een derde, omtrent even omvangrijk als beide vorige, is: ‘Natuur en Dichter’Ga naar voetnoot(3), een ‘proeve van vertikale lit.-behandeling.’ De verhouding van de dichter tot de natuur wordt als gezichtspunt ingenomen voor een tweede beschouwing van de literatuur, volgende | |
[pagina 475]
| |
op de historiese. En die verhouding wordt door de schrijver met twee tegenstellende termen aangegeven: nl. realisme en ekpressionisme. In het eerste geval overheerst de indruk, die de dichter van de natuur passief ontvangt. In het tweede wil de ziel zich aktief uitdrukken. Ook als objektief en subjektief, overwegend epies en overwegend lyries, staan die twee grondtermen tegenover elkaar. Maar allerwege zijn er de grenzen die vervagen. Evenals in ‘Epiek en lyriek’ wendt Van Leeuwen zich hier ook tot de wereldliteratuur, blijft dus niet bij de Ndl. alleen, om dan histories de realistiese uitingen en anderzijds de ekspressionistiese uitingen na te gaan, en dan speciaal bij de na-'80-periode stil te staan. Een bewijs, dat ook Van Leeuwen overtuigd is van de overwegende waarde der hedendaagse (literatuur voor de vorming van mensen in het algemeen en de inwijding in de woordschoonheid in het bizonder. Typies voor de zeer brede betekenis der woorden ‘realisme’ en ‘ekspressionisme’ bij Van Leeuwen (feitelik hebben die woorden weinig van de zin, die ze ons zou doen beschouwen als kunstrichtingen uit de laatste vijftig jaar!) is zijn histories panorama: de Egyptenaren waren ekspressionisties, Grieken en Romeinen realisties. De Middeleeuwen weer ekspressionisties, de Renaissance realisties. De romantiek nog ekspressionisties, gevolgd van het naturalisme, en de laatste decenniën, neo-romanties en expressionisties. Histories beschouwd waren beide richtingen echter steeds aanwezig, en de overheersing van de ene stond altijd in verband met de aard van het volk en het tijdvak, en liep paralleel met de richting van wetenschap en wijsbegeerte. De tegenstelling tussen realist en ekspressionist wordt in dit boek lapidair uitgedrukt: de realist beeldt de natuur af met gevoel, de ekspressionist beeldt zijn gevoel af met de natuur. Histories echter evolueert de verhouding van de dichter tot de natuur ‘van de schijn met zijn raadsels, van mythe tot mystiese natuurdoorvorsing.’ Niemand zal de grote waarde van een vertikale (na de historiese of horizontale) literatuurbeschouwing ontgaan. Het inzicht in de schoonheid en in de waarde der verschillende perioden wordt dieper en dus waarachtiger. Maar zo gaan de boeken van Van Leeuwen enigszins het bestek van schoolboeken te buiten. Hijzelf trouwens noemt ‘Natuur en Dichter’: een monografie ter afsluiting van het literatuuronderwijs en voor zelfstudie, met bloemlezing. In de serie ‘Nederlandsche Schrijvers’ uitgegeven door W.E.J. | |
[pagina 476]
| |
Tjeenk Willink te Zwolle, verschenen ook drie bundeltjes ‘Gedichten’ verzameld door J.H. Van den BoschGa naar voetnoot(4). Zeer zeker is hier een rijke keus voorhanden, alhoewel, naaf de verzamelaar zelf bekent, er weinig goede verhalende poëzie uit onze letterkunde te rapen is. Er komen dan ook wel stukjes in voor, die we in de klas liever niet behandelen. De deeltjes gaan op met de klassen, wat natuurlik de keuze zeer vergemakkelikt. Voor de eerste en de tweede klasse is alle theorie uitgesloten. - De ‘vragen en aantekeningen’ zijn aangepast aan de klassen waarvoor ieder boekje is bestemd. Dat V. d. Bosch het hoog op heeft met het voordragen op school bewijst zijn aanmerking, dat gedichten lezen niet alleen voortkomt uit innig kontakt, maar ook uit inspiratie. V. d. Bosch schijnt intussen ook wel akkoord te gaan met de school der estetiese taalbeschouwing, waarvan het hier voor enige tijd besproken boekje van Willem Kramer, zoo 'n buitengewoon-geslaagd produkt is. Althans zo geven het zijn ‘Aantekeningen en vragen’ voor, die echter wel meer aantekeningen zijn dan vragen. We denken, dat door de docent meer zal moeten uitgeweid worden over een gedicht, dan het door V. d. Bosch wordt gedaan. Al is er altijd het gevaar van te beduimelen, toch moeten we het voor de eenheid van ons moedertaalonderwijs maar best vinden enkel de beste gedichten te laten voordragen uit die letterkundig werden verklaard. Het gevoel voor de schoonheid moet daar trouwens best mee varen. Wijzen we ten slotte nog op een serie herdrukken, waarvan er totnogtoe enkel twee deeltjes verschenen. Ik bedoel ‘Dietsche Letteren’ bibliotheek voor de Dietse landen: Nederland, Vlaanderen, Z-AfrikaGa naar voetnoot(5). Bij deze bibliotheek staan we des te liever stil, daar de Vlaming Dr J. Baur in de redaksie ons hopen laat, dat ditmaal Vlaanderen hier tot zijn recht zal komen. Behalve Dr Baur, maken nog deel uit van de redaksie: Dr Bouman, Dr Pienaar en Dr Staverman. Meer nog, ik moet bekennen, dat deze herdrukken mooist worden uitgegeven van al die we kennen. De twee verschenen deeltjes | |
[pagina 477]
| |
zijn: De Oost-Indiese Reis van Bontekoe van Hoorn en een bundel Falklandschetsen. Iedermaal gaat een inleiding over tijd en volk en schrijver vooraf, en achteraan vinden we de nodige verklarende aantekeningen. Wie moeten het een gelukkig idee van de redaksie noemen, dat ze die aantekeningen achteraan het boek plaatsen. We hebben een te onzalig aandenken aan de ‘verklaarde meesterwerken’ uit onze schooltijd. We herinneren ons nog zo'n ‘Cid’, de tragedie van Corneille: een halve bladzijde tekst en een halve bladzijde ‘explications’. En we weten nog hoe blij we waren, toevallig een zeer goedkope herdruk, maar zonder ‘explications’ in handen te krijgen. Zoals het hier echter in de herdrukken van ‘Dietse Letteren’ is geregeld, zijn de lezers niet telkens bijna verplicht ook de notas te lezen, zelfs indien hij perfekt begrijpt. Het eerste boek dateert uit het midden van de gulden eeuw, en bleef zo te veel achter Vondel en Hooft e.a. verborgen. We lazen ergens, dat de jeugd van de 20e eeuw nog altijd meer genoegen zou vinden in die reisbeschrijving, dan in de marine-schetsen van Weremeus Buning. Zonder reeds die uitspraak in die algemene vorm te aanvaarden, moeten we daarbij ook even bedenken, dat het allerminst, en juist om pedagogiese redenen, gewenst is, het ‘genoegen’ van studenten te konsulteeren om daarop een onderwijs te bouwen. We weten zelfs dat het pedocentrisme als reaksie van deze eeuw verworden is tot een ziekte van onze huidige pedagogiek. Nochtans moeten we de inleider, Dr Staverman, gelijk geven, waar hij zegt, dat dit ‘sober en toch levendig verhaal van moed, volharding en godsvertrouwen’ aantrekkeliker is voor de jeugd dan ‘allerlei romans uit de tegenwoordige tijd met hun zielkundige of maatschappelike problemen of probleempjes’. Het tweede boek is dus een bundel Falklandjes. Voor deze veertien schetsen schreef Dr Bouman een inleiding. Deze verhalen hebben het voordeel, dat ze kort zijn, dus verscheidenheid mogelik maken, en zo beter de kunstenaar en zijn werk kunnen laten kennen. We wachten benieuwd op de volgende delen van ‘Dietse Letteren’. |
|