De Tijdstroom. Jaargang 2(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Twee gedichten van Julius Kuehn De dichter tot God Mijn ziel ook is een vrouw vóór U: Zoodra uw ademtocht haar streelde Heeft zij gehuiverd maagdlijk-schuw Om wat gij, heimlijk werkend, teelde'. Wat zij zoo - onbevlekt - ontving En, koestrend, lang in zich zal dragen Schijnt licht in 't eerst, schijnt haast gering, Doch langzaam groeit het door de dagen; En woelt zich los en komt naar 't licht Geweldig of heel zacht gerezen, En ziet U vrank in 't aangezicht Als nieuwgeboren, aadmend wezen. Liefdelied. O ziel, koel en zilvren als de nacht: gij hebt uw geluk geheven uit donkre schacht, [pagina 368] [p. 368] en met schuwe handen het over mij gehoopt dat me dank haast zoeter dan liefde overloopt. In zacht nachtgeflonker lost mijn leed zich op, lichtend stijgt mijn leven ten top! Vorige Volgende