De Tijdstroom. Jaargang 2(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 349] [p. 349] Late Tocht H.S. Waldeck En weer hongert mijn voet naar wijde wegen. Ontmoeten van betoverende paleizen en paradijzen belooft de verte en lieflike, allerlaatste weiden, waar op de hemelvoorhang valt als blauwe regen. Maar de zwijgende Engel, die aan mijn poort de staf mij reikt, heeft strenge, al te bleke handen; er glanst een dolk aan zijn donker omgorde lenden, en zijn ogen zaaien in mij zeer treurige woorden. Een flapte als een vlag een lied uit mijn mond, nu zal geen vrolik meer me tooien of geleiden. Reeds weet ik, ja, wat mensen jaagt naar alle wijdten: al 't sterfelike zoekt het laatste land, de laatste stond. Dat blijft het bloed verholen, de drang der ogen en der handen, de dierlike huid der ziel; ge zegt het de jongling vergeefs: in het heimelikste woont een smachten naar dodelike overvloeds beleven, naar rijpheid en zelfverbruik, naar moeheid en einde. (Vert. Jan Vercammen). Uit ‘Neue Katholische Dichtung’. - Zie aantekeningen. Vorige Volgende