De Tijdstroom. Jaargang 2(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] Elisabeth Langässer Hymne van het laatste zaad Laat ons het wilde onkruid zingen, Waaruit de grauwe lewerk stijgt, Als hij met nietige vlerken Zich in het eigen lied vertakt. Van de schermvormige sterrebloem Leer de bestuiving, Beschouw de schuwe mier En glijd bij neerwaarts Genijgden, verzonken gang Uw vinger de bedauwde stengel langs. Nu is de tijd gekomen Dat aarde zelf ons aanzet Verrukt te prijzen, wat de vrome Graanakkers eenmaal krenkte: De tere winde, Het licht gepeupel Der verwaaide grassen, De gloeiende glazen Der bedwelmende papaver op de slaperige barm, En zie het doorwaskruid steekt zijn hazenoren uit. Ach, de verzwonden marsyas drijven De stenen zelf nu weder uit, Wij voelen bevend hoe we blijven En luisteren in een ledig huis. Het cymbelkruid wendt, Terwijl het reeds sterft, Zich af van de dag, En strooit dat het drage Van muur tot muur het aardse geluk Het heilige zaad in het donker terug. (Vert. René Verbeeck). Vorige Volgende