De Tijdstroom. Jaargang 2
(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |||||||||||
Taal en Letteren
| |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
laat in 1893 zijn ‘Pleidooi voor de moedertaal’ verschijnen. En in hetzelfde jaar verschijnt van Dr. Kalff ‘Het onderwijs in de Moedertaal’ heel wat opbouwender dan Hildebrand was geweest. Twee kleine boekjes, die grote invloed hadden. ‘Taal en Letteren’ ging te geest in 1901. Maar reeds waren jonge krachten gegroeid, die van het begin der 20e eew met evenveel moed als de leiders van T. en L. de schouders onder de vracht staken. Dat waren Prof. de Vooys, die in 1907 ‘De nieuwe Taalgids’ stichtte geheel in de geest van T. en L.; en Poelhekke. Poelhekke, na zijn theoretiese bijdrage in ‘De Gids’ kwam tot de praxis door zijn ‘Woordkunst’ en zijn ‘Taalbloei’. Van ‘Woordkunst’ verscheen nu de elfde drukGa naar voetnoot(1) nadat het boek werd herzien door Gerard Brom. We krijgen in Vlaanderen al te dikwijls verouderde taalboeken, dan dat we hier niet de aandacht zouden vestigen op het feit, dat in N. Nederland meestal een bewerker er voor zorgt, dat goede boeken de tijd bijhouden. De ‘Woordkunst’ van Poelhekke is inderdaad een stuk geschiedenis van het moedertaalonderwijs. In de tijd, dat de dichters alle samenhang met wetenschap en maatschappij hadden verbroken en de leraars veroordeeld waren tot natuurlike vijandschap van alle moois, waagde Poelhekke het, en hij de eerste, kunst en school te verbinden. Dat was niet alleen een pedagogiese maar een hooggewichtige sociale taak. Willende geven een zo weinig schools mogelik schoolboek (naar de typering van de inleider) heeft Poelhekke zoveel mogelik vermeden: feiten, namen en geleerd materiaal. Daar Poelhekke wilde reageren tegen het dogmatiese in de studie van het ‘mooie woord’ moet het ons niet verwonderen, dat hem soms wordt verweten in het tegenovergestelde euvel vervallen te zijn, en het wetenschappelike al te veel te hebben uitgeschakeld, al schijnt het boek in die zin gewonnen te hebben bij de bewerking door Gerard Brom. Voor de leraar, die met deze opmerking akkoord zou gaan, is natuurlik ruimte gelaten voor aanvulling in die zin. Zelfs een systematizering is goed mogelik. Ons lijkt het evenwel dat Poelhekke en | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
Brom hebben bereikt wat hun doel was: de vorm te vinden, waarin het schoonheidsgevoel bij de ll. kan opgewekt worden. Het boek bevat twee grote afdelingen: de vorm en de inhoud. De eerste onderverdeeld in: Plastiek, Rythme (de 2 kenmerken van de taal) en: het vers. De inhoud is over zes hoofdstukken verdeeld: 1. Volksdichting en kultuurdichting. 2. Hoofdsoorten. 3. Epiek. 4. Lyriek. 5. Dramatiek. 6. Didaktiek. Alleen met het eerste hoofdstuk kunnen we absoluut niet akkoord gaan. We nemen niet aan dat de poëzie aldus gescheiden wordt, we geloven in de eenheid der poëzie: de toverende kracht, die vanaf de primaire mens tot op de huidige stand onzer kultuur dezelfde is gebleven en dezelfde blijven zal. Wie ze uit of wie ze lezen wil heeft ten slotte geen belang. Ze is en blijft de uiting met min of meer beheersing der stof, (dat geeft echter slechts een graad - en geen wezensverschil, dat zowel in de zogenaamde kultuur - als in de volksdichting bestaat!) van een verhevigde innerlijke herleving der schoonheid of van wat als dusdanig voorkomt. Ter illustratie van zijn Woordkunst zantte Poelhekke uit de na - 80 - literatuur zijn ‘Taalbloei’Ga naar voetnoot(2). Gezien wat we van Noord-Nederlandse bloemlezingen gewoon zijn, is Vlaanderen hier betrekkelik goed vertegenwoordigd, behalve dan voor de na-oorlogse generasie. Dit laatste schijnt echter een algemeen verschijnsel te zijn, zelfs in de Vlaamse bloemlezingen. We zijn er nog altijd niet toegekomen daarmee in te stemmen. Maar daarop komen we nog wel eens terug. Dr de Vooys, van wie wre hier reeds de ‘Historiese Schets der Vl. Letterkunde’ bespraken schreef over het moedertaalonderwijs in ‘De Gids’, ‘De Nieuwe Taalgids’ e.a. Die bijdragen werden nu gebundeld in twee lijvige banden, getieteld ‘Verzamelde taalkundige Opstellen’Ga naar voetnoot(3). Het kan niet gaan, hier de grote rijkdom van dat paar boeken te etaleren, nog min ze wetenschappelik te analyzeren. Maar zoveel is zeker, dat wie ooit eens de geschiedenis niet alleen van de taalpedagogiek, maar tevens van de taalwetenschap in Ndl. zal schrijven, deze massa materiaal niet zal kunnen voorbijgaan. We zien hier | |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
eens te meer, met welke geestdrift en werkkracht de verniewers, we zeggen: de redders van ons moedertaalonderwijs de arbeid hebben aangevat en onverzwakt doorgevoerd; hoe hun streven wetenschappelik-logies en tevens psykologies prachtig verantwoord wordt en verdedigd tegen de onverbeterlike reaktionairen, die elke niewe richting tegenover zich ziet. Grof misverstand, zelfs verdachtmaking hebben niet ontbroken, maar des heerliker breekt hun streven zich baan in de jonge zielen. In die zin, dat opvoeding een geestelike erfenis is, mogen we zeggen, dat ze de moedertaal hebben gered van de dode verstarring. Gelijklopend was er wel ‘De Nieuwe Gids’ die op een ander terrein, maar evenals zij, streden voor de vrijheid der individuele taaluiting naar het woord van Dr de Vooys zelf. Maar zonder de mannen van ‘Taal en Letteren’ en ‘De Nieuwe Taalgids’ waren de tachtigers in de biblioteken gebleven, ter niewe verstarring. De jonge lerarende Nederlanden bewonderen in Dr de Vooys zijn eerlike wetenschappelike arbeid, en eren in hem de man, die de vensters der duffe schoollokalen opengooide en ook daar heeft weten te brengen: een nieuwe lente en een nieuw geluid: En zie, het leven bottelde uit, en de bloeimaand is reeds gekomen. Tevens mag Dr de Vooys er van verzekerd zijn, dat dezelfde jonge Nederlanden, hem trouw ter zijde blijven in zijn nimmer onderbroken strijd voor de vereenvoudigde spelling op school. Nog op één heerlike realizatie wil ik wijzen ditmaal bewerkt door de vereende krachten van Dr de Vooys en Poelhekke: nl. de pedagogies-opgevatte ‘Platenatlas bij de Nederlandsche Literatuurgeschiedenis’Ga naar voetnoot(4), waarvan de voorrede aldus aanvangt: Elk docent weet, dat een merkwaardige oude uitgave een goed-gekozen karakteristiek portret de belangstelling in literair-historiese feiten en personen - die zoo licht tot abstrakties vervagen - verlevendigt, maar niet ieder heeft die uitgaven en platen telkens bij de hand, als hij ze voor zijn onderwijs nodig heeft. Om hierin tegemoet te komen werd deze platenatlas samengesteld. Een overzicht in enkele woorden:
| |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
Volledig zijn was totaal onmogelijk. Derhalve drong zich een keuze op, waarvan we ons de moeilikheden misschien niet kunnen voorstellen. Maar de keuze is met zoveel smaak en zoveel wetenschappelike ernst gedaan, dat het boek op zichzelf een handboek voor de geschied. der Ndl. letterkunde daarstelt, en een prachtig daarenboven. Zijn onvolledigheid laat tevens de mogelikheid open voor het aanvullen door de leerlingen zelf, een vorm van zelfwerkzaamheid op school, waaraan we nooit genoeg waarde zullen hechten. Een werk, dat als de leerlingen het niet gebruiken, toch zeker niet in de handen van één enkel leraar in Nederlandse literatuur mag ontbreken. De uitgeversfirma J.B. Wolters verdient de dank van al wie met ons taal- en literatuuronderwijs begaan is. Haar werkzaamheid is voor onze kultuur van groot belang. |
|