| |
| |
| |
Een zonderlinge Literatuurgeschiedenis
Jan Schepens
Er zijn boeken, die nooit hadden moeten verschijnen. Op het eerste zicht imponeert hun Larousse-lijvigheid, hun schat van illustratief materiaal, de omvang van het besproken beschavingswerk, in één woord de gansche grootsche opzet van boeken met encyklopedische pretenties.
Hoevele malen zijn we na lektuur van dergelijke werken niet bedrogen uitgekomen? Nog niet gesproken van het in het water geworpen geld, maar het is vaak zonde voor al den ernstigen arbeid, die er noodig is om zulke werken tot stand te doen komen.
Ge zult u afvragen, lezer(es), waarover ik het nu eigenlijk heb. Ik heb het over een literatuurgeschiedenis die ik op de oude-markt heb kunnen koopen, een splinternieuw boek verschenen in 1925. Het is niet zoozeer om het in breeden kring bekend te maken, dat ik me voorstel het hier aan te halen, maar om een voorbeeld te geven van wat er soms als onbenulligs, onder den naam van het degelijkste, op de markt wordt geslingerd.
Het boek draagt den veelbelovenden titel ‘Les Littératures Etrangères’, van een zekeren heer Raoul Mortier, docteur es-lettres, die zich heeft laten meehelpen door enkele literatuurkenners, de hh. Dumesnil de Gramont, die om zijn vertalingen uit het Russisch in Frankrijk goed is bekend, Gaucher en Roux, die beslagen zijn in de studie van de Engelsche letterkunde, en ten slotte Penciolelli, die de studie van Italiaansche en Portugeesche literaturen als specialiteit schijnt te hebben.
De overzichten van deze medewerkers kunnen er vrij goed door, maar dan heeft men enkele panorama's, die niet onderteekend zijn en dus van de hand (om me zoo maar uit te drukken) zullen zijn van den docteur es-lettres. Waar ik niet heelemaal zeker van ben, want om zoo te werk te gaan als de h. Mortier het doet, moet men nog wel de onhandigheid van een schooljongen hebben.
Hij behandelt de moderne Grieksche, Spaansche, Finsche, Nederlandsche, Hongaarsche, Skandinavische, Arabische en Turksche literaturen. Dat is al. En met veel bombast geeft hij zijn boek den titel: ‘Les Littératures Etrangères’. Ik begrijp er niks van. Moet
| |
| |
ik de beteekenis van het bepalend lidwoord in de Fransche grammatica nog eens nazien of kent die docteur es-lettres zelf zijn spraakkunst niet meer. Altans hadden we ons in dit boek rechtmatig mogen verwachten aan een overzicht - zij het dan nog zeer kort - van literaturen, die meesterwerken bezitten, waar de Fransch-Belgische - die 95 blz. krijgt - nooit zal mogen op bogen. Over de Indische, Chineesche, Japansche, Armeensche, Hebreeuwsche literaturen en andere, géén woord. Moeten wij daaruit besluiten de groote onwetendheid van den h. Mortier of diens misprijzen voor de studie van deze zeer belangrijke takken van de menschelijke geestesbedrijvigheid?
De Engalsche literatuur krijgt wat meer dan honderd blz., de Engelsch-Amerikaansche 12, de Spaansche 44, de Portugeesche 6, de Italiaansche 57, de moderne Grieksche 4, de Turksche 2, de Hongaarsche 4, de Arabische 13, de ‘Skandinavische’ 14, de Finsche, 14, de ‘Hollandsche’ 5, de Duitsche 142, de Russische 95 en de Belgische d.i. Fransch-Belgische 95. De Vlaamsche ziet zich 2 blz. toebedacht. In een aan het eerste deel toegevoegde bijlage worden aan de Engelsche letterkunde nog 8, aan de Spaansche nog 16, aan de Portugeesche nog 2 en aan de Italiaansche nog 11 blz. gewijd.
Men ziet dadelijk wie er gewerkt heeft, afgezien dan nog van de hoedanigheid en de betrouwbaarheid van het geleverde werk.
De medewerkers van Mortier trokken zich eervol uit den slag. Het reuzenwerk werd inderdaad geleverd door Dumesnil de Gramont, Gaucher en Roux en ook door Penciolelli, alhoewel in mindere mate. Maar het werk van Mortier staat beneden alles. Hij had het reuzenaandeel aan te brengen, maar alle literaturen, die hij behandelde, werden onder zijn knoeiershanden verminkt in den ergsten graad. Met welk doel stak hij dit boek ineen?
Hij zegt het ons dadelijk in zijn voorwoord: hij wil een vulgarisatiewerk uitgeven, een panorama van de buitenlandsche letterkunden en van de meesterwerken een beknopte bespreking met enkele uittreksels.
Laten wij den geleerden man aan het woord: ‘Cet ouvrage n'a aucune prétention à une originalité (driemaal helaas) qui n'est pas de mise dans un ouvrage de vulgarisation. Il a plutôt le caractère d'un précis ayant pour objet de donner une connaissance sommaire de toutes les littératures étrangères’. Eerlijkheidshalve geven we
| |
| |
ook de verontschuldigingen: ‘Puissent ces deux volumes dans les limites qui nous ont été imposées, répondre au désir souvent exprimé de connaître les principales productions de l'esprit humain dignes d'être transmises à la postérité’.
‘Une connaissance sommaire de toutes les littératures étrangères’...
He, meneer Mortier, gij behandelt de Chineesche en de Indische literatuur niet. Dus bestaan ze niet voor u?
Un précis: de Fransch-Belgische 95 blz.; de Hongaarsche 4. Un précis: de Nederlandsche van bijna tien eeuwen in 5 blz. samengevat en de Fransch-Belgische van driekwarteeuw, 95 blz.
Plaatsgebrek, beperking van de stof, ja natuurlijk, daar kan niemand buiten. Maar, het ergert me per slot van rekening dat die eigenlijk nietszeggende Fransch-Belgische literatuur zooveel blz. krijgt en dat er geen melding wordt gemaakt van bloeitijdperken uit de wereldletterkunde.
Ik stel me soms voor dat dit werk (de rijke illustratie is haar grootste verdienste) bestemd is voor de salons van snobs en dames die willen liefhebberen met kunst. Voor dit slechte salonwerk heeft Maxim Gorki een prachtige inleiding geschreven. De groote Rus heeft dit boek waarschijnlijk nooit goed gelezen en schreef het voorwoord om Dumesnil de Gramont genoegen te doen, die verscheidene werken van hem in het Fransch vertaalde. Ook Dumesnil had een beter gezelschap verdiend. Beter nog, in zijn inleiding roemt Gorki een boek van Knut Hamsun: ‘Les Sucs de la Terre’ de Knut Hamsun m'étonnent autant que l'Odyssée’. Maar ge zult tevergeefs Hamsun in het Skandinavische overzicht vinden... Is dat geen kaakslag én voor Gorki, die parelen wierp voor de zwijnen én voor den samensteller, die daardoor aantoont de bescherming van den Bittere niet te verdienen en allesbehalve hoffelijk te zijn tegenover zijn beroemden gast.
Wij kennen niet veel van literatuurgeschiedenis, maar een zoo brutale uitdaging van allen wetenschappelijken ernst zou den lauwste uit zijn schulp doen komen. Als wij het aandurven al het belachelijke van dergelijke boeken aan de kaak te stellen, dan is het dat wij dergelijk kunst- en vliegwerk van zg. docteurs es-lettres niet kunnen dulden. Geen kooplieden in de tempels, om er te sjacheren. Er uit.
| |
| |
Jammer is het voor de Fransche literatuur, die steeds open stond om het beste uit het buitenland te aanvaarden, dat er zoo een werk in de omheining van haar grenzen ontstond. Maar een kaakslag is het voor de vele oprechte vrienden van de literatuur. Een goede, d.i. een objektieve letterkundegeschiedenis, kan er het hare toe bijbrengen om den geest van den vrede en van het begrijpen onder de volken aan te kweeken. Een boek als dat van Mortier is pretentieus van opzet en erbarmelijk van struktuur. Zij richt op alle gebied niets dan kwaad aan en is daarenboven nog onwetenschappelijk. Daarom moet ze worden bestreden.
We zullen trachten aan te toonen in hoever onze beweringen waarheid zijn. Vooreerst vergete men niet dat het boek in 1925 verscheen.
Engelsche literatuur. - We gaan niet in détails treden. De hh. Gaucher en Roux hebben in den geest van het voorwoord gewerkt en zijn er ten volle in geslaagd. Zij geven zelfs enkele modernen. Alleen is het jammer dat we er de namen van Shaw, Wells, Lawrence, Yeats, Joyce, Synge e.a. niet in aantreffen, maar Hardy, Meredith, Kipling, Wilde, A. Austin, Gosse, Conrad werden niet vergeten.
Duitsche letterkunde. - Alleszins heeft de h. Dumesnil meer gedaan dan hij moest. Wat jammer dat hij Erasmus van Rotterdam onder de Duitschens vernoemt. Zeker staan er nog onnauwkeurigheden in dit overzicht, en is de al te strenge rangschikking in die en die school een te betwisten zaak, maar hoofdzaak is dat de hoofdlijnen niet scheef werden getrokken. En dat zijn ze niet. Worden Schnitzler, Bahr, Hauptmann, Sudermann, Hoffmansthal vernoemd, waarom de namen niet vermeld van de even belangrijke gebroeders Mann, Stefan Zweig, Stefan George, Dehmel e.a.?
Russische literatuur. - Het overzicht van Dumesnil is - kan het anders? daar hij er zich op toelegt om met Wladimir Pozner de inleider te zijn van de Russische letteren bij het Fransche publiek, na de Voguë - nagenoeg kompleet. We kunnen er vrede mee nemen dat hij eindigt met Alexander Blok (1921). Van de nieuw-Russische schrijvers wil de h. Dumesnil nog niet gewagen.
Deze drie studies vormen de kern van de degelijkheid.
Met de studies van Penciolelli gaat het reeds berg-af.
Zijn werk verraadt een zekere slordigheid. Hij heeft met zijn
| |
| |
naam het al te korte overzicht over de Portugeesche en dat over de Italiaansche letterkunde onderteekend.
Italiaansche letterkunde. - Dit overzicht is niet kwaad, alhoewel er niet meet kan worden over gezegd. De laatste er in vertegenwoordigde schrijvers zijn Verga, d'Annunzio, Fogazzaro, de Amicis en Giacosa. Een beetje mager. Maar ja, d'Annunzio is er en die schijnt bij een zeker gedeelte van het Fransche publiek de Italiaansche moderne poëzie te vertegenwoordigen, wellicht omdat hij ook in het Fransch schreef. Nochtans merkt men hier reeds een achteruitgang in vergelijking met wat de vorige commentatoren leverden. Moest het essay van Penciolelli zoo flink zijn als die van Dumesnil en Gaucher hij zou alleszins niet vergeten hebben dat in Italië geleefd hebben of nog leven Ada Negri, Deledda, Pascoli, de Bosis, Buzzi, Cardarelli, Pirandello, Marinetti, Papini, Ungaretti en nog zoovele anderen.
Portugeesche literatuur. - Alleen aan Camoëns, het Portugeesche literaire genie, wordt er iets ernstigs gewijd en in de bijlage geeft die h. Penciolelli enkele uittreksels uit Barros, de Mendonça en Duran. Maar verder niets. Er bestaat wel geen uitgebreide literatuur in de West-Europeesche landen over de letterkunde van Portugal, maar toch is er voor een boekenwurm hier en daar wat te vinden. Ofwel doet men beter er niets over te schrijven. Daar de h. Penciolelli slechts twee literaturen behandelt, mochten we van hem verwachten dat hij als specialist tot ons zou spreken. Het valt evenwel deerlijk tegen. Het heeft er den schijn van alsof zelfs de Portugeesche boeken door den schrijver, niet werden geraadpleegd. Hij had nochtans maar te grijpen naar een Fransch werkje van Ferd. Denis ‘Résumé de l'Histoire littéraire du Portugal’ (1826). Het is natuurlijk straatoud, maar toch had het voor zijn overzicht van nut kunnen zijn. Anders kon hij hebben geraadpleegd: A. Loiseau, ‘Histoire de la litt. portug. depuis ses origines jusqu'à nos jours’. Dit boekje verscheen in 1886. Dat zou zeker volstaan hebben om voor een kring van oningewijden een flink overzicht te geven.
Spaansche letterkunde. - Het aantal blz. die deze literatuur verhalen moeten zijn zeker voldoende in getal, maar de samensteller had de plaatsruimte beter kunnen gebruiken, dan met het geven van te veel uittreksels uit Cervantes' ‘Don Quichotte’. Zooals bij vorige studies is het gemakkelijk te spreken over het werk van
| |
| |
schrijvers uit de vorige eeuwen (maar dat zelfs dat door den h. Mortier niet werd gevonden, zal ik helaas mijn gansche betoog door moeten herhalen) te veel werd er reeds in alle talen over gezegd.
Maar van de negentiende eeuw af laat de studie telkens te wenschen over en vindt men weinig veilige gidsen. Hoe zou dan iemand als de h. Mortier die zeker nooit zijn brevet van gids-in-de-litteratuur zal bemachtigen, de anderen den weg kunnen toonen? Hoe graag hadden we hier een Jean Cassou of een Georges Pillement aan het werk gezien. Zij voorzeker zouden Blasco-Ibanez, de Unamuno, de Ayala, Ortega y Gasset, Baroja, d'Ors en zoovele schitterende Spanjaards niet vergeten hebben. Heeft schrijver het overzicht van de Spaansche literatuur van Cassou niet kunnen lezen in '24, alleszins stond reeds in al de bibliotheken van beteekenis sedert 1892 ‘La Poésie castillane contemporaine’ van de Tannenberg. U ziet, lezer(es), dat we mild zijn en niet al te recente boeken aanhalen. Wij spreken maar liever niet van de in andere dan in de Fransche taal te raadplegen werken, zoo iets mogen we natuurlijk niet van den oppervlakkigen heer Mortier verwachten.
(Moderne) Grieksche, Turksche en Finsche letterkunde. - Ik moet bekennen dat ik over die literaturen niet veel meer ken dan de samensteller, maar ik verontschuldig me gemakkelijk door in te roepen dat ik niet de schrijver ben van een geschiedenis van de wereldletterkunde. Wij zullen evenwel door toeval en vlijt geholpen misschien zoo lang niet meet moeten wachten om er iets meer over te weten. Reeds werd me het bestaan medegedeeld van een Duitsch werkje van dr. M. Haberlandt: ‘Die Literatur des Orients’ (Oost-Azië, Indië, Perzië, de Semieten en de Turken), maar ja ik kom niet graag met Duitsche werken aandraven bij een Franschen geleerde als den h. Mortier.
Hongaarsche literatuur. - Met vreugde kan hier worden gezegd, dat er een Vlaming is die moest hij in het Fransch schrijven van een Europeesche bekendheid zou genieten om zijn grondige kennis van de Hongaarsche taal en letterkunde, dr. A. Cardijn. We weten wel dat er een bloemlezing uit het werk der moderne Hongaarsche vertellers in het Fransch verscheen een twee jaar geleden, Fransche studiën over de Hongaarsche literatuur, die vóór 1925 verschenen, kennen we vooralsnog niet. Wel hebben wij met vrucht kennis geno- | |
| |
men van de brochure van dr. Cardijn, die tevens verscheidene romans uit die taal in het Nederlandsch overzette, zoodat we stralend aan den h. Mortier kunnen zeggen: Is dat alles dat ge kunt mededeelen?... Petoefi en Jokaï worden natuurlijk vermeld, maar verder niets.
Skandinavische letterkunde. - Deze zoo belangrijke letterkunden (voor den samensteller bestaat er slechts een Skandinavische) zijn vertegenwoordigd door Ludwig von Holberg (Noor), Ingemann (Deen), Oehlenschlager (Deen), Stagnelius (Zweed), Tegner (Zweed), Boerjesson (Zweed) en Ibsen (Noor). That's all... Wat zegt prof. Persijn er van, aan wien we een flinke geschiedenis van de Noorsche literatuur (en zelfs van de IJslandsche) en een paar boeken over Ibsen te danken hebben. En Piet Schepens, die ons onlangs een lijvigen ‘Strindberg’ gaf en Zweedsch-Finsche sprookjes? Strindberg bestaat niet, Schepens, altans niet voor den h. Mortier, Bjoernson, Bang, Bernt en Jonas Lie, Kielland, de gebroeders Brandes, Lagerloef, Undset, Joergensen, allemaal niet belangrijk genoeg voor den docteur es-lettres Mortier, prof. Persijn!
Wat zou mevr. Logeman-Vander Willigen er over zeggen moest ze dit idiote overzicht kunnen lezen, zij die ons door haar vele vertalingen uit het Deensch, het Noorsch en het Zweedsch deze literaturen heeft leeren liefhebben.
Tot zelfs Gorki wordt in zijn inleidend woord beschaamd. Hij stelt Knut Hamsun op gelijke hoogte met Homerus... maar Hamsun bestaat niet in de werkelijkheid van den h. Mortier.
Blijven nog de ‘Hollandsche’ en de ‘Belgische’ literaturen. Maar alvorens aan dit voor ons, Vlamingen, nauw ter harte liggende gedeelte te komen, wezen enkele zinnen gezegd over het een en het andere dat door den samensteller (moedwillig?) werd vergeten.
Zijn boek verscheen in 1925.
Geen woord over de literaturen van het Oosten en van Oost-Europa, behalve 13 blz. uit de ‘1.001 Nacht’. Slechts enkele boeken, die door Mortier konden geraadpleegd worden - we zullen de recentste ter zijde laten - hadden heel wat leemten kunnen aanvullen. Maar zelfs te knippen uit het werk van anderen was voor Mortier een te zware karwei.
In 1912 verscheen van den Franschen onderkonsul Georges Soulié een ‘Essai sur la Litt. chinoise’. De h. Mortier heeft meer dan tien
| |
| |
jaar gehad om het te lezen. Dank zij Burssens en Grauls, die naar Klabund keken, weten wij er meer van dan de lezers van dit boek.
In 1913 gaf de Indiër Wacyf Boutros Ghali ‘Le Jardin des Fleurs’ uit, ‘essais sur la poésie arabe et morceaux choisis’, met een voorwoord van Jules Lemaitre. Daar Mortier nogal officieel doet had zulks invloed op hem moeten uitoefenen. In dit zeer belangwekkende boek is het een spel te grasduinen.
In 1913 verscheen reeds een tweede uitgave van Franz Toussaint's vertaling van ‘Le Jardin des Fruits’, nadat ook van denzelfden schrijver reeds ‘Le Jardin des Roses’ in een Fransche vertaling was uitgekomen. Deze twee werken van den onsterfelijken Perzischen dichter Saâdi, de alombekende kwatrijnen van den filozoof Omar Khayâm en enkele verzen van Hafiz hadden een paar blz. voor de Perzische letterkunde kunnen uitmaken.
Voor den oorlog werd met een voorwoord van Emile Verhaeren ‘La Vie et le Rêve’, met een voorwoord van Anatole France ‘L'Arménie, son Histoire, sa Littérature, son Rôle en Orient’, met een voorwoord van Paul Adam ‘Chants populaires Arméniens’ en met een inleidende studie van Gabriël Mourey ‘Poèmes Arméniens anciens et modernes’, alle werken van den Armeenschen schrijver Archag Tchobanian, door een Fransche uitgeverij op de markt gebracht.
De h. Mortier had maar naar die boeken te grijpen om een ‘proper’ overzicht van de Armeensche letterkunde te geven. Maar ach, het heele boek is één ‘massacre d'Arménie’.
De Joodsch-Hebreeuwsche literatuur houdt toch ook een faktor in zich van hooge beschavingswaarde. Het Joodsche intellekt heeft steeds in de kultuur van om het even welk land geschitterd. Mortier had maar enkel de werken te raadplegen van den in het Fransch en in het Hebreeuwsch schrijvenden dr. Nahum Slousch, ook een docteur es-lettres, maar een andere kerel: ‘La Poésie lyrique hébraîque contemporaine (1882-1910); Le Roman et le Conte hebr. contempor. (1867-1910); La Poésie hébr. en Afrique d'après des sources inédites (16e-19e eeuw); La Renaissance de la Littérature hébr.; La Litt. hébr. depuis la Bible jusqu'à nos Jours. Dan zouden we toch een klein idee van deze literatuur hebben gehad.
Maar ach, zoo zou er tot in het oneindige moeten worden voortgegaan. In Europa alleen zijn er een vijftal literaturen ten minste
| |
| |
vergeten, de Poolsche, de Roemeensche, de Bulgaarsche, de Servische, enz. De Pool St. Reymont is nochtans wereldberoemd met zijn ‘De Boeren’ en H. Sienkiewiecz met ‘Quo Vadis’. Carmen Sylva is, meen ik, in Frankrijk allesbehalve onbekend. Prof. Masaryck werd altijd een vriend van Frankrijk genoemd en zijn filozofische en historische werken hebben toch naam in dit land? Dit alles is onbegrijpelijk in deze woestijn van den h. Mortier.
Maar het toppunt werd toch bereikt met de behandeling van de ‘Hollandsche’ en de ‘Belgische’ letterkunden. Geen woorden zijn er te vinden om hier met rechtmatige verontwaardiging over de knoeierij des heeren Mortiers te spreken. Ik zei het reeds dat de literatuur van Nederland slechts vijf bladzijden bekwam. Er wordt alleen een blz. gewijd aan Hooft en Cats. Onze grootste dichter Joost van den Vondel wordt in een paar zinnen gekarakterisseerd. Maar zijn naam is zelfs niet goed geschreven... In allerhaast vermeldt men Multatuli, Bilderdijk, Beets en ten slotte wordt even den naam vernoemd van Kloos, Verwey en Van Eeden. Daarmee kan de Nederlandsche letterkunde het doen.
Dat een geleerde van het gehalte van den h. Mortier moeilijkheden zou hebben met het geval van de Belgische literatuur, was te voorzien. Andere en grootere geesten, die ook hun voorkeur en zelfs hun fanatisme lieten spreken, hebben gefaald. Hoe zou de h. Mortier er zijn aan ontkomen?
Daar hij meende de ‘Hollandsche’ van de Vlaamsche letterkunde te moeten scheiden, mocht men van hem verwachten dat hij dit verloren kind, met de Fransch-Belgische, onder de Belgische literatuur zou katalogeeren. Dit heeft hij dan ook gedaan. Maar om wel de traditie van de minderwaardigheid der Vlamingen voort te zetten vergenoegde hij er zich mee de gansche Vlaamsche letterkunde van de jongst verloopen eeuw in een tabel van twee bladzijden samen te vatten. Hij las het flinke werk van André de Ridder, maar las het slecht... en vergat dat dezelfde auteur en anderen reeds werk van de bekendste Vlaamsche schrijvers en dichters in het Fransch hadden vertaald. In ieder geval bleef het bij de twee blz. Ook de Fransch-Belgische kreeg zoo een overzichtelijke tabel, maar daarnaast een rijk geïllustreerde en 95 blz. lange bloemlezing. In het verband van laat ons zelfs zeggen de West-Europeesche letterkunde weinig be- | |
| |
langrijke figuren kregen hun plaatsje. Ik ga geen namen noemen. De meesten behooren nog tot de levenden.
Maar veel meer nog hadden onze Vlaamsche grootheden een plaatsje verdiend, temeer daar het toch een overzicht is van de ‘vreemde’ letterkunden. Met meer recht dus dan zelfs een Verhaeren en een Maeterlinck.
Van de Fransch-Belgische letterkunde had de h. Mortier niets moeten geven, zooals hij niets gaf van de Fransch-Kanadeesche, de Fransch-Zwitsersche en andere koloniën van het Fransche kultuurpatrimonium.
Maar hier komt de aap uit de mouw. Heel beminnelijk zegt de h. Mortier dat er voor de Fransch-Belgische literatuur geen spraak is dat ze een ‘vreemde’ zou zijn. Trop de liens nous unissent à la Belgique... Het deuntje is bekend en afgezaagd. Vreemd en niet vreemd. Voor de Fransch-Belgische letterkunde moet dus in een geschiedenis van de wereldletterkunde een uitzondering worden gemaakt.
En wanneer men dan nog moet vaststellen dat voor den h. Mortier Em. Verhaeren even belangrijk schijnt te zijn als Louis Piérard o.a. en dat schrijvers als Baillon, d'Orbaix, Avermaete, O.-J. Périer vergeten werden, dan moet men tot het besluit komen, dat zelfs bij zijn vrienden de h. Mortier het zal verkorven hebben. Want die schijnbaar volledige en rijke keus uit het werk van Fransch-Belgische schrijvers is absoluut onbetrouwbaar. De h. Mortier heeft vele vreemde literaturen, voor wier bekendmaking hij feitelijk ijverde, een ondienst bewezen, maar den grootsten ondienst bewees hij zich zelf.
Wie wil er nu nog naar zoo een gids luisteren? Hij leidt zijn kudde op dwaalpaden en zijn schapen brengen het verder dan hun herder.
Gent, Dec. 1931.
|
|