hemel en hel, de onnoembare en niet-te-doven vuurhaard der universele onrust aanhoudt, met er brokstukken van uw vlees naar toe te werpen. Lof zij u en verdoemenis!... Gij zult u daaromtrent niet verklaren, dat gaat niemand aan, maar gij weet zeer goed waarover het gaat!...’
Deze wijze van schrijven volstaat niet altijd om de ontstentenis of de vaagheid van een oordeel te kamoefleren: ‘Dit is exact mathematiese schilderkunst. Ik beluister haar toonkleuren. Zij ontketent harmonieën, schokkende rythmen. Haar zuivere tonen, in fuga, beelden een muzikale rust. Waarom moet ik nu aan het sonnet der klinkers denken? Geslagen metaal, klok, stamper, koor, diepe bassen, orgelgebulder - een ganse gesuggereerde polyphonie spuit op uit de sprakeloosheid van het tableau, uit de klankbodem van het doek. Het is recht en goed dat het oeuvre tot de zinnen spreekt.’
Hier is het ‘défaut de la cuirasse’ verborgen. De Ghelderode heeft de inhoud, de geestelike motieven van de Troyer's oeuvre begrepen en verklaard, maar hij vergat ons mede te delen op welke wijze de artist er een kunstwerk heeft mee gemaakt. Men kan een schilderij van de Troyer op twee wijzen zien: zonder zich om de inhoud te bekommeren en zelfs dan kan men het prachtig vinden en de Troyer een rasecht en vaardig schilder. - ofwel kan men in het doek een openbaring zoeken van de mens de Troyer en dan vindt men die gemakkelik. Doch zelden benaderen wij die geestelike inhoud door de materie, de uiterlike verschijning heen. Inderdaad, ‘het is recht en goed dat het oeuvre tot de zinnen spreekt’, maar dan ook het volledige oeuvre, ook de ziel er van. De geest van de kunstenaar mag niet rechtstreeks spreken tot ons verstand, (want als dit volstond ware alle kunst overbodig) maar langs de weg der zinnen.
Het is trouwens in deze richting dat de Troyer begint te evolueren. In zijn laatste werken blijft de kleur geen autonome faktor meer, maar streeft er naar het middel der geestelike uitstraling te worden. Het zijn vooral deze laatste werken (o.a. De Zee, Kristus verbolgen) die de tweespalt in de Troyer's vroeger werk openbaren. In deze werken vangt de samensmelting aan van een gezonde schone menselikheid en een hoge ambachtelike vaardigheid, d.i. het volgroeiën van een groot kunstenaar.
De Ghelderode heeft noch kritiek noch lofrede willen schrijven: ‘Voorwaar, het is daarom dat deze regels geen lofrede zijn, geen