Ruusbroec Urb. Van de Voorde
Een der eerste Nederlanders die in zijn eigen taal samenhangend heeft geschreven en tevens één der glanspunten van het middeleeuwsch mystische schouwen in de ‘lage landen bi der see’, kan de prior van Groenendael behandeld worden in letterkundig en in religieus-wijsgeerig opzicht beide, - wijsgeerig, als men ten minste het begrip philosophie niet te eng opvat en daarmee niet uitsluitend abstract-systematische speculaties verstaat, maar veeleer de specifiek geestelijke houding van den bewusten mensch tegenover het mysterie. Meer dan de vitterijen en de spitsvondigheden der scholastiek, die in den grond niets anders was dan een poging der theologen de aristotelische wijsbegeerte te dwingen in het raam der kerkelijke leer, kan de mystiek worden aangezien als de eigenste en meest kenschetsende wereldbeschouwing der middeleeuwen.
Ze laat Aristoteles, of beter datgene dat de scholastiek van hem kende of verstond, ter zijde liggen om zich bewust of onbewust aan te sluiten bij Plato's zuivere ideeënleer. In de mystiek, de ‘gheestelyke minne’, wordt de religie bij uitstek een idealiseering der liefde en het platonische streven naar het goede, het schoone, het ware, wordt de zucht der liefhebbende ziel naar de eindelijke vereeniging met God.
Het systematische moment der mystiek kan men dan, bij een Ruusbroec b.v., vinden in het vastleggen der etappen die de ziel tot deze vereeniging te doorloopen heeft en waarop reeds de titel van een zijner tractaten: ‘van de seven trappen in den graet der gheestelyke minne’, alsook de gansche opbouw zijner ‘Brulocht’, wijst.
Voor het overige is er weinig minder stelselmatig dan de middeleeuwsche mystiek, die, juist in tegenstelling met de verstarde schoolsche wijsbegeerte, niets is dan zielsdrang en hartstochtelijke overgave, liefdegevoel dat, los van den tijd, zich in de oneindigheid projecteert.
Het spreekt bijna van zelf, dat de bij Plato haar eerste oorsprong vindende, hoogere opvatting der liefde, een liefde die, stof-ontruimd en vrij van geslachtelijke neigingen, een supreem worden is van ‘natuur’ tot ‘cultuur’, een rijken voedingsbodem moest vinden in die ascetische middeleeuwen, waar wereldverzakende menschen zich in versterving voorbereidden op hun intrede in het ‘civitas Dei’.